Op 23 december 2024 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. Biemond, had verzocht om opheffing van het beslag dat was gelegd op zijn hond, een Amerikaanse Bulldog, die op 14 september 2024 in beslag was genomen. De klager stelde dat het dossier summier was en dat hij zich niet schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Hij voerde aan dat het beslag onevenredig was en deed een beroep op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij hij diverse maatregelen voorstelde om de gezondheid van de hond te waarborgen.
De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, stelde dat het beslag moest blijven, omdat er een redelijke verdenking bestond dat de klager zich schuldig had gemaakt aan overtreding van de Wet Dieren. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat het onderzoek in raadkamer summier van aard was. De rechtbank overwoog dat het beslag op de hond gehandhaafd moest blijven, omdat er een strafvorderlijk belang was en het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de hond zou bevelen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, omdat de inbeslagname proportioneel en subsidiair was, gezien de verdenking van overtreding van de Wet Dieren. De beslissing werd genomen door mr. J.P.M. Hopmans en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.