Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster, geboren in 1990 en vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C. Peters, had op 19 augustus 2024 een verzoekschrift ingediend voor schadevergoeding ten laste van de Staat. Dit verzoek was gebaseerd op kosten die zij had gemaakt in verband met een strafrechtelijke procedure die tegen haar was gevoerd. Tijdens de behandeling op 9 december 2024 was de verzoekster niet verschenen, maar haar advocaat voerde aan dat er tijdens een eerdere hoorzitting door het Openbaar Ministerie (OM) verweer was gevoerd over de strafbaarheid van de feiten. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, stelde dat er sprake was van een beleidssepot, wat betekent dat de zaak niet verder werd vervolgd.
De rechtbank overwoog dat de verzoekster geen recht had op schadevergoeding, omdat de zaak was geseponeerd op basis van gewijzigde omstandigheden en niet vanwege het ontbreken van bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster had erkend berichten te hebben gestuurd die als bedreigend waren opgevat, en dat een veroordeling niet uitgesloten zou zijn geweest als de zaak was voortgezet. Gezien deze omstandigheden waren er geen gronden van billijkheid om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank wees daarom zowel het verzoek om schadevergoeding als het verzoek om een forfaitaire vergoeding voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift af.
De beslissing werd genomen door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het OM en binnen een maand door de verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.