ECLI:NL:RBZWB:2024:9270

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
RK 24-020667
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 Sv na beleidssepot

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster, geboren in 1990 en vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C. Peters, had op 19 augustus 2024 een verzoekschrift ingediend voor schadevergoeding ten laste van de Staat. Dit verzoek was gebaseerd op kosten die zij had gemaakt in verband met een strafrechtelijke procedure die tegen haar was gevoerd. Tijdens de behandeling op 9 december 2024 was de verzoekster niet verschenen, maar haar advocaat voerde aan dat er tijdens een eerdere hoorzitting door het Openbaar Ministerie (OM) verweer was gevoerd over de strafbaarheid van de feiten. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, stelde dat er sprake was van een beleidssepot, wat betekent dat de zaak niet verder werd vervolgd.

De rechtbank overwoog dat de verzoekster geen recht had op schadevergoeding, omdat de zaak was geseponeerd op basis van gewijzigde omstandigheden en niet vanwege het ontbreken van bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster had erkend berichten te hebben gestuurd die als bedreigend waren opgevat, en dat een veroordeling niet uitgesloten zou zijn geweest als de zaak was voortgezet. Gezien deze omstandigheden waren er geen gronden van billijkheid om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank wees daarom zowel het verzoek om schadevergoeding als het verzoek om een forfaitaire vergoeding voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift af.

De beslissing werd genomen door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het OM en binnen een maand door de verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-323605-23
raadkamernummer : 24-020667
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren op [datum] 1990 te [plaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. C. Peters, advocaat te Zaandam (Westzijde 154, 1506 EK Zaandam),
hierna te noemen: de verzoekster.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 19 augustus 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.800,48, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 24 mei 2024;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 9 december 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. C.P.G. Tax en mr. C. Peters als gemachtigd advocaat van verzoekster gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoekster heeft aangevoerd dat er destijds op de OM-hoorzitting uitgebreid verweer is gevoerd of het wel om een strafbaar feit ging. De officier van justitie heeft dat toen in het midden willen laten en heeft gekozen voor een beleidssepot. De advocaat van verzoekster stelt zich op het standpunt dat de berichten niet zo concreet zijn dat dit een strafbaar feit had opgeleverd en verzoekt de rechtbank het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld er sprake was van een beleidssepot en dat er op zitting wel een veroordeling was gevolgd, zodat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het Openbaar Ministerie is op 24 mei 2024 overgegaan tot een beleidssepot vanwege dat er sprake is van inmiddels gewijzigde omstandigheden. In zo’n geval kunnen gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding ontbreken als verzoekster de kosten aan zichzelf te wijten had.
Dat de zaak tegen verzoekster is geseponeerd, maakt niet zonder meer dat zij recht heeft op schadevergoeding. De reden van het sepot dient tevens in de afweging te worden betrokken. De officier van justitie heeft besloten verzoekster niet verder te vervolgen op grond gewijzigde omstandigheden. De reden voor het sepot was niet gelegen in het ontbreken van bewijs. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier naar voren komt dat verzoekster bekent heeft dat zij aangever berichten heeft gestuurd welke door aangever als bedreigend zijn opgevat. Indien de zaak aan de strafrechter was voorgelegd, zou een veroordeling van verzoekster niet op voorhand uitgesloten zijn geweest. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen gronden van billijkheid zijn om aan verzoekster een vergoeding toe te kennen en zij zal het verzoek tot toekenning van een vergoeding afwijzen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding wordt afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 23 december 2024 gegeven door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van I.L. Bruijnooge, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).