ECLI:NL:RBZWB:2024:9264

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
C/02/429231 / JE RK 24-2157
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in pleegzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, geboren in 2008, in een pleegzorgvoorziening. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er veel onrust en instabiliteit in het leven van de minderjarige is geweest, met meerdere wisselingen van verblijfplaats. De minderjarige verblijft momenteel bij haar vader en stiefmoeder, maar deze situatie is niet duurzaam. De GI heeft een passend pleeggezin gevonden waar de minderjarige en haar dochtertje al verblijven met instemming van de ouders. De kinderrechter oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige en dat de plaatsing in het pleeggezin een goede kans biedt voor haar toekomst. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de plaatsing onmiddellijk kan ingaan, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429231 / JE RK 24-2157
Datum uitspraak: 12 december 2024
Beschikking machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. V.C. Serrarens te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 27 november 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 27 november 2024;
- de stelbrief van mr. Serrarens van 3 december 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 3 december 2024;
- het bericht van mr. Serrarens van 12 december 2024 met bijlage, binnengekomen bij de rechtbank op 12 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- mr. Serrarens, advocaat, namens de vader;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
De vader is met bericht van afmelding niet verschenen. Ook is de moeder niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist en tijdig zijn opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] gelet op haar leeftijd in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Daar heeft [minderjarige] geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 december 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 december 2023 en tot 15 juni 2024. De ondertoezichtstelling is vervolgens steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 1 november 2024, tot 15 juni 2025.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten een Babyhuis, verleend met ingang van 18 maart 2024 en tot 15 juni 2024. De machtiging tot uithuisplaatsing is vervolgens verlengd bij beschikking van 29 mei 2024, tot 15 november 2024.
2.4.
[minderjarige] verblijft momenteel bij haar vader en stiefmoeder.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de lopende ondertoezichtstelling, te weten tot 15 juni 2025.
3.2.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de ingediende stukken. [minderjarige] en haar dochtertje [naam] hebben, nadat zij op diverse plekken zijn verbleven, de afgelopen tijd bij de vader en stiefmoeder gewoond. Ook op deze plek kunnen zij echter niet langdurig blijven. Inmiddels is er een passend pleeggezin voor [minderjarige] en haar dochter gevonden. Het pleeggezin heeft ervaring en hun expertise ligt bij pubers. Tijdens de mondelinge behandeling benoemt de GI dat [minderjarige] sinds afgelopen maandag al – met instemming van de ouders – in het pleeggezin verblijft. Beide ouders en [minderjarige] staan dan ook achter deze plaatsing. De GI ziet deze plaatsing als een serieuze kans voor [minderjarige] en haar dochter en benadrukt dat het nu wel aan [minderjarige] is om deze plaatsing te doen slagen. Het is immers niet in het belang van [minderjarige] en haar dochter om telkens weer te verhuizen. De plaatsing in het pleeggezin dient volgens de GI in ieder geval tot aan de achttiende verjaardag van [minderjarige] te worden voortgezet. [minderjarige] heeft de wens om daarna weer bij haar moeder te gaan wonen, maar daar heeft de GI gelet op de eerdere escalatie in de thuissituatie bij de moeder haar twijfels over. Daarom zal de komende tijd ook worden ingezet op een traject begeleid zelfstandig wonen voor [minderjarige] . Beide ouders hebben al laten weten dat zij zich daar in kunnen vinden. Tot slot merkt de GI op dat nog onduidelijk is wanneer de individuele en systemische hulpverlening voor [minderjarige] bij Basic Trust van start kan gaan. Wel is inmiddels bekend dat [minderjarige] in februari 2025 zal kunnen beginnen met haar opleiding.
4.2.
Namens de vader wordt door de advocaat naar voren gebracht dat de vader kan instemmen met het verzoek van de GI. Het lijkt de vader goed als de mogelijkheid van zelfstandig begeleid wonen voor [minderjarige] de komende tijd nader wordt onderzocht. Mocht [minderjarige] na haar achttiende verjaardag weer bij haar moeder willen gaan wonen, dan vindt de vader dat ook prima. Hij hoopt een goed contact met [minderjarige] en [naam] te kunnen blijven houden.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De kinderrechter zal het – onweersproken – verzoek van de GI derhalve toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlenen met ingang van heden en tot het einde van de duur van de lopende ondertoezichtstelling, te weten tot 15 juni 2025. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
5.3.
Er is de afgelopen periode sprake geweest van veel onrust en instabiliteit in het leven van de minderjarige [minderjarige] . Nadat zij diverse keren is gewisseld van verblijfplaats, heeft zij enige tijd met haar dochtertje [naam] bij haar vader en stiefmoeder gewoond. Ook deze plaatsing kon echter niet veel langer voortduren. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er een passend, ervaren pleeggezin voor [minderjarige] en [naam] is gevonden en dat zij daar inmiddels al – met instemming van de ouders van [minderjarige] – verblijven. De kinderrechter is met de GI van oordeel dat deze plaatsing een goede kans voor [minderjarige] is. Zij spreekt de hoop uit dat [minderjarige] deze kans de komende tijd met beide handen aangrijpt. [minderjarige] lijkt gemotiveerd voor deze plaatsing en heeft goede plannen voor de toekomst. Dat stemt de kinderrechter positief. De kinderrechter vindt het ook positief dat de ouders de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin ondersteunen. Daarbij merkt de kinderrechter op dat het nu aan [minderjarige] is om van deze plaatsing een succes te maken. Daarvoor is in ieder geval nodig dat [minderjarige] zich zal gaan inzetten voor de benodigde hulpverleningstrajecten, zodat zij zich in het pleeggezin op positieve wijze verder zal kunnen gaan ontwikkelen (zowel op persoonlijk vlak als in haar rol als moeder van [naam]), en er rust en stabiliteit in het leven van [minderjarige] en [naam] kan gaan ontstaan.
5.4.
Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij de komende tijd strakke regie blijft voeren en de situatie en ontwikkelingen van [minderjarige] en [naam] nauwlettend in de gaten blijft houden. Het is voor zowel [minderjarige] als [naam] immers van groot belang dat de benodigde hulpverleningstrajecten worden ingezet en succesvol worden afgerond, en [minderjarige] wordt ondersteund bij het toewerken naar een passende, stabiele vervolgplek voor na haar achttiende verjaardag.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 12 december 2024 en tot 15 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van Bakker-Maljers als griffier, en op schrift gesteld op 8 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.