ECLI:NL:RBZWB:2024:9252

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
C/02/428424 / JE RK 24-2015
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 16 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016. De zaak werd behandeld in het kader van de jeugdbescherming, waarbij de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling (GI) betrokken was. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds 2019 in een pleeggezin verblijft, nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De zorgen zijn met name gericht op de emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die zich uit in zorgelijk gedrag, zowel thuis als op school. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, toegewezen. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd met ingang van 26 december 2024 en tot 26 december 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat stabiliteit en voorspelbaarheid in de situatie van de minderjarige van groot belang zijn, en dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft voor de continuïteit van de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/428424 / JE RK 24-2015
Datum uitspraak: 16 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat: mr. S.O. Zengin in ‘s-Gravenhage.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2].
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats 3].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 6 november 2024, ontvangen op 7 november 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de advocaat van de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de pleegmoeder.
1.3.
Met bijzondere toestemming van de kinderrechter was tevens bij de mondelinge behandeling aanwezig een begeleider van de vader.
1.4.
De moeder was vanwege medische redenen niet in staat om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling op 16 december 2024.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 juli 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. In de genoemde beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd.
2.3.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 december 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 26 december 2023. In de genoemde beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 26 juni 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2023 is de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 december 2022, voor zover betrekking hebbende op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, bekrachtigd.
2.5.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 23 juni 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 26 juni 2023 en tot 26 augustus 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 15 augustus 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 26 november 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.7.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 november 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 26 november 2023 en tot 13 december 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.8.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 12 december 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 14 december 2023 en tot 26 december 2023.
2.9.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 22 december 2023 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 26 december 2023 en tot 26 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Zij voert hiertoe aan dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin in het belang van zijn verzorging en opvoeding of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid noodzakelijk is. Het gaat over het algemeen goed met [minderjarige] in het pleeggezin. Er zijn wel zorgen over de emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. Dit uit zich ook op school. [minderjarige] heeft dit jaar een andere klas en samenstelling. Dit vraagt veel van hem op emotioneel gebied. [minderjarige] voelt zich snel onveilig en dit uit zich dan in zorgelijk en onhoudbaar gedrag. [minderjarige] verblijft momenteel drie dagen in de week in een aparte klas met een beperkt aantal kinderen. Dit geeft hem rust en veiligheid. Verder ervaart [minderjarige] veel spanningen omtrent het bezoekmoment met de moeder. [minderjarige] ziet zijn moeder een keer in de maand bij zijn moeder thuis. De bezoekbegeleider haalt [minderjarige] op en brengt hem vervolgens ook terug. Zo wordt de moeder ontlast. De spanningen omtrent het bezoekmoment zitten hem vooral in de beloftes vanuit de moeder richting [minderjarige] over spullen of over de inhoud van het bezoek. Daarnaast heeft [minderjarige] regelmatig te kampen met een afwijzing. Het lukt de moeder namelijk onvoldoende om doorgang te verlenen aan de bezoeken. Na een afwijzing is [minderjarige] van slag, sluit hij zich af en zoekt hij steun bij zijn pleegmoeder. Het is belangrijk dat er stabiliteit en duidelijkheid voor [minderjarige] komt ten aanzien van de bezoeken met de moeder. De huidige omgangsregeling is doorgezet in de hoop op meer stabiliteit. Verder ziet [minderjarige] zijn vader ook een keer in de maand. Het weekend dat de broer van [minderjarige], [naam], naar zijn moeder gaat, gaat de vader op bezoek bij [minderjarige]. Ook is het belangrijk dat er (goed) contact komt tussen [minderjarige] en [naam]. Zonder professionele begeleiding is dit niet haalbaar. De komende periode moet onderzoek gedaan worden of de voortgang kan plaatsvinden binnen het vrijwillig kader. Momenteel gaat het met [minderjarige] in het pleeggezin goed. [minderjarige] ervaart de nodige structuur, voorspelbaarheid en nabijheid van de pleegouders. [minderjarige] lijkt op zijn gemak te zijn binnen het huidige pleeggezin en hij ontwikkelt zich goed. De PMT-therapie lijkt hierbij helpend te zijn. Hierdoor is er goed zicht gekomen op het gedrag van [minderjarige]. Ook krijgen de pleegouders hierdoor inzicht in waar zijn gedrag vandaan komt. Tot slot geeft de GI aan dat het contact tussen de vader, moeder en de GI goed verloopt, met name sinds bepaald is dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt.
4.2.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de moeder gisteren met spoed is opgenomen in het ziekenhuis en dat zij om die reden vandaag niet aanwezig kan zijn bij de mondelinge behandeling. Ten aanzien van het verzoek merkt de advocaat namens de moeder op dat de moeder instemt met het verzoek. De komende periode vindt de moeder het vooral van belang dat er een goede omgang tussen haar en [minderjarige] komt. Het is de grootste wens van de moeder dat [minderjarige] naar huis komt, maar de moeder ziet in dat dit komend jaar niet haalbaar is. Verder vindt de moeder het jammer dat er niet flexibel wordt omgegaan met de omgangsregeling. De moeder draagt namelijk ook de zorg voor haar jongste dochter waar het medisch gezien niet goed mee gaat. Om die reden heeft de moeder de bezoeken eerder afgezegd. Er is aldus geen sprake van onwil maar van onmacht. Onbegeleide omgang zou hierin een uitkomst kunnen zijn, omdat de bezoeken dan niet afhankelijk zijn van de begeleiders.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven dat hij instemt met het verzoek. De vader wil hierbij wel benadrukken dat hij het erg belangrijk vindt dat [minderjarige] en zijn broer [naam] onderling contact met elkaar hebben. De broers zijn momenteel vervreemd van elkaar, wat de vader erg verdrietig vindt. De broers zouden elkaar vaker moet zien, al zijn die bezoekmomenten dan maar van korte duur. De familieband is erg belangrijk. Verder geeft de vader aan dat de bezoeken met [minderjarige] goed verlopen. Hij vindt het wel jammer dat zijn bezoek met [minderjarige] geen doorgang kan hebben als het bezoekmoment tussen de moeder en [naam] niet kan plaatsvinden. Tot slot geeft de vader aan dat hij nauw en goed contact heeft met de GI.
4.4.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij instemt met het verzoek. De pleegmoeder herkent de zorgen die de GI schetst. [minderjarige] heeft het momenteel moeilijk op school en verblijft drie dagen in de week in een aparte klas. Deze klas bestaat uit een groep van vijf kinderen. Dit werkt goed voor [minderjarige]. [minderjarige] is namelijk erg alert en zoekt de veiligheid op bij volwassenen. Verder gaat de PMT-therapie goed. [minderjarige] kan goed benoemen wat hij voelt. Dat is erg mooi en bijzonder voor zijn leeftijd. [minderjarige] vindt de bezoeken met zijn moeder spannend. Zowel de onduidelijkheid die er soms is over de vraag of de bezoeken doorgaan als de bezoeken zelf roepen spanningen bij hem op. Hij heeft moeite met losse grenzen en heeft veel behoefte aan structuur en duidelijkheid. De pleegmoeder geeft aan dat zij de nodige structuur en duidelijkheid kan bieden. [minderjarige] voelt zich ook veilig in het pleeggezin. Verder geeft de pleegmoeder aan dat het contact tussen haar en de moeder verbeterd is sinds besloten is dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. Ook is de pleegmoeder het met de vader eens dat contact tussen de broers onderling van groot belang is. De pleegmoeder vreest er echter wel voor dat [minderjarige] hierdoor overvraagd gaat worden. Er moet maar iets kleins gebeuren en [minderjarige] zit in de overlevingsmodus. [minderjarige] is erg kwetsbaar. Daarnaast wordt er van [minderjarige] op dit moment al veel gevraagd nu hij elke maand omgang met zijn ouders heeft, PMT-therapie volgt en emotietraining krijgt.

5.De beoordeling

Het wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal het – onweersproken - verzoek van de GI derhalve toewijzen. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin worden verlengd met ingang van 26 december 2024 en tot 26 december 2025. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij dit beslist.
5.4.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling stelt de kinderrechter vast dat [minderjarige] nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De zorgen die staan beschreven in de beschikking van de rechtbank van 22 december 2023 zijn nog steeds aanwezig. Deze zorgen zijn gelegen in de emotionele ontwikkeling van [minderjarige], die tot uiting komen in grensoverschrijdend en zorgelijk gedrag. Dit gedrag uit zich ook op school. Daarnaast is [minderjarige] impulsief, overvraagt hij zichzelf snel en wil hij leuk gevonden worden. Bij dat laatste kent hij weinig grenzen. De kinderrechter vindt het fijn om te horen dat [minderjarige] PMT-therapie volgt en dat hij emotieregulatietraining krijgt. Het is belangrijk om hier de komende periode zicht op te houden. Verder is het de kinderrechter gebleken dat de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] regelmatig geen doorgang kunnen vinden en dat dit onduidelijkheid en spanningen bij [minderjarige] veroorzaakt. De kinderrechter merkt daarbij op dat de omstandigheden waardoor de bezoeken regelmatig niet door kunnen gaan te begrijpen zijn. De moeder heeft ook de zorg voor haar jongste dochter, waar het medisch gezien niet goed mee gaat, waardoor zich soms onverwachte (spoed)situaties voordoen waar de moeder prioriteit aan moet geven. Daarnaast worstelt moeder ook met haar eigen gezondheid. De kinderrechter begrijpt dit en hoopt dat hier met alle belanghebbenden constructief aan gewerkt kan worden en dat gezocht kan worden naar mogelijkheden. Het is namelijk in het belang van [minderjarige] dat er sprake is van stabiliteit en voorspelbaarheid en dat hij wat de bezoeken betreft zo min mogelijk teleurstellingen, die hij lijkt te ervaren als afwijzingen, hoeft te incasseren. Daarnaast vindt de kinderrechter het ook belangrijk dat de broers onderling goed contact hebben met elkaar. Het is momenteel nog niet duidelijk hoe dit geregeld zou moeten worden. Het is belangrijk dat hierover een gesprek gevoerd gaat worden. Het voorgaande maakt dat betrokkenheid van de GI in het gedwongen kader nog noodzakelijk is om de ingezette hulpverlening te continueren en om verder te monitoren.
5.5.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin moet worden verlengd. [minderjarige] woont sinds september 2019 in het huidige pleeggezin. Tijdens de eerdere mondelinge behandeling op 22 december 2023 is bepaald dat het perspectief van [minderjarige] bij het pleeggezin ligt. [minderjarige] is gebaat bij duidelijkheid, structuur, voorspelbaarheid en nabijheid. Het huidige pleeggezin kan dit [minderjarige] bieden. [minderjarige] lijkt daarnaast ook erg op zijn gemak te zijn binnen het huidige pleeggezin. Om die reden is het in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk dat de plaatsing van [minderjarige] bij het pleeggezin wordt gecontinueerd.
5.6.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 26 december 2024 en tot 26 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 26 december 2024 en tot 26 december 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 30 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.