In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2024 een beslissing genomen over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2016. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 6 december 2022 en verlengd op 21 november 2023. De GI, Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2024 waren de moeder en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig, terwijl de vader afwezig was met bericht van verhindering.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige en de moeder de Belgische nationaliteit hebben, maar dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft omdat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De kinderrechter heeft de positieve ontwikkelingen in de situatie van de minderjarige erkend, waaronder het contactherstel met de vader en de goede gang van zaken op het internaat waar de minderjarige verblijft. Ondanks deze positieve ontwikkelingen is de kinderrechter van oordeel dat de situatie nog niet voldoende stabiel is om de ondertoezichtstelling te beëindigen. Er zijn nog belangrijke afspraken te maken over de toekomst, waaronder de verdeling van vakanties en de kosten van het internaat.
De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 6 juni 2025, met de verwachting dat de GI de regie zal nemen in het proces om tot een definitief borgingsplan te komen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om actief deel te nemen aan het proces en tijd vrij te maken voor overleg met de GI.