ECLI:NL:RBZWB:2024:9229

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
C/02/426245 / JE RK 24-1598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een jeugdhulpaanbieder

Op 10 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010, in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een mondelinge zitting met gesloten deuren, waarbij de moeder via beeldbellen aanwezig was en twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De vader was niet verschenen, maar was wel opgeroepen. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en vastgesteld dat de zorgen over haar ontwikkeling nog steeds aanwezig zijn. De minderjarige is sinds januari 2024 onder toezicht gesteld en heeft in verschillende situaties gewoond, wat heeft geleid tot gedrags- en hechtingsproblematiek.

De GI heeft verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de minderjarige momenteel in een netwerkpleeggezin verblijft en daar positieve ontwikkelingen vertoont. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige nog niet is weggenomen en dat het noodzakelijk is om de uithuisplaatsing te continueren. De kinderrechter heeft ook zorgen geuit over het uitblijven van diagnostisch onderzoek en de medicatie van de minderjarige, en heeft de GI opgedragen om druk te blijven zetten op de betrokken partijen om dit onderzoek te laten plaatsvinden.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 6 januari 2025 tot 6 mei 2025 en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd ondanks een eventueel hoger beroep. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 27 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/426245 / JE RK 24-1598
Datum uitspraak: 10 december 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 16 september 2024, en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • de aanvullende informatie van de GI, ontvangen op 3 december 2024.
1.2.
Op 10 december 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder (via beeldbellen);
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 6 mei 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 6 mei 2021 en tot 6 mei 2022. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 6 mei 2025.
2.3.
Bij beschikking van 18 januari 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [naam 1] (en haar gezin), verleend, met ingang van 18 januari 2024 en tot 1 februari 2024.
2.4.
Bij beschikking van 30 januari 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [naam 1] (en haar gezin), verleend, met ingang van 30 januari 2024 en tot 6 mei 2024. Deze machtiging is bij beschikking van 19 april 2024 verlengd tot 6 mei 2025.
2.5.
Bij beschikking van 4 september 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 4 september 2024 en tot 18 september 2024, onder aanhouding van het restant.
2.6.
Bij beschikking van 16 september 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd, met ingang van 18 september 2024 en tot 6 januari 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Het resterende deel van het spoedverzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is om die reden afgewezen.
2.7.
Op grond van de laatst genoemde beschikking verblijft [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van vier weken. De GI verzoekt deze machtiging onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Aansluitend verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 6 mei 2025.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van het reguliere verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten voor de periode van 6 januari 2025 en tot 6 mei 2025.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De plaatsing van [minderjarige] bij [kindcentrum] moet gecontinueerd worden. Sinds september 2024 verblijft [minderjarige] bij [kindcentrum] . Zij is de proefperiode goed doorgekomen en mag hier dan ook blijven. [minderjarige] is wat rustiger geworden en [kindcentrum] ziet een stijgende lijn in positief gedrag van [minderjarige] . De GI maakt zich wel zorgen over de medicatie en het diagnostisch onderzoek wat nog niet is gestart. De GI had besloten om Groei Jeugdhulp in te schakelen. Zo hoopt de GI een besluit te kunnen nemen over het perspectief van [minderjarige] en welke hulpverlening passend is. Groei Jeugdhulp is echter in juli 2024 failliet verklaard en overgenomen door de GezinsManager. Hierdoor heeft het proces rondom het diagnostisch onderzoek vertraging opgelopen. De GI licht toe dat er steeds toezeggingen worden gedaan om te starten met het onderzoek maar dat het dan op het laatste moment geen doorgang kan vinden wegens het ontbreken van de toestemming van de vader. De juristen van de GI hebben nogmaals een e-mail gestuurd. Hier is nog geen reactie op gekregen. De GI geeft aan druk te zullen blijven zetten. Het is namelijk van groot belang dat er diagnostisch onderzoek zal plaatsvinden. Ten aanzien van de medicatie van [minderjarige] is het wachten op een afspraak bij de kinderarts. Verder heeft [naam 2] van [kindcentrum] contact gehad met de moeder om de omgang tussen [minderjarige] en de moeder op te starten. [naam 2] zal een omgangsplan opstellen en deze eerst overleggen met [minderjarige] , dan met de moeder en vervolgens wil de GI deze laten vastleggen bij de rechtbank. De GI zal de moeder op de hoogte houden van dit proces. Tot slot zal er in de komende periode vanuit [kindcentrum] verder worden gewerkt aan het stabiliseren van [minderjarige] binnen het gezinshuis en zal er vanuit de Raad een raadsonderzoek starten naar het gezag van de vader.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat er geen goede samenwerking en communicatie is vanuit de hulpverlening en de GI. De moeder zou graag willen dat er goed met haar gecommuniceerd wordt. Zij heeft in de afgelopen drie maanden maar een keer contact gehad met [naam 2] . Hierna heeft zij geen terugkoppeling meer gekregen over het vast te stellen omgangsplan. De moeder wil hierover graag op de hoogte worden gehouden. Verder geeft de moeder aan dat de hulpverlening stagneert en dat er niet aan ouderverstoting of hechtingsproblematiek bij [minderjarige] wordt gewerkt. Daarnaast zou de moeder graag willen dat er nu, na vier jaar, eindelijk diagnostisch onderzoek kan plaatsvinden.
4.3.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] aangegeven dat zij door haar proefperiode heen is en dat zij bij [kindcentrum] kan verblijven. Over het algemeen heeft [minderjarige] het daar naar haar zin. De andere kinderen op de groep zijn aardig en [minderjarige] vindt het fijn dat zij naar school kan. Het maakt [minderjarige] niet veel uit waar zij moet verblijven als het maar in Zeeland is. Zij vindt het wel vervelend dat zij door de week vroeg moet opstaan. Verder heeft [minderjarige] aangegeven dat zij een goede klik heeft met [naam 3] , haar ex-stiefmoeder, en met [naam 2] en [naam 4] van [kindcentrum] . Het contact met de jeugdbeschermers is volgens haar niet optimaal. [minderjarige] ziet haar vader af en toe bij [naam 3] thuis maar hij doet alsof zij niet bestaat. Zij hebben dan ook verder geen contact met elkaar. Ook ziet [minderjarige] haar moeder niet. Zij zou haar moeder wel nog een kans willen geven maar alleen als [naam 2] en [naam 4] daarbij betrokken zijn. Verder is [minderjarige] van mening dat haar medicatie aangepast moet worden en staat zij open voor diagnostisch onderzoek. Zij wil namelijk graag weten hoe zij in elkaar zit en of er bij haar wellicht sprake is van ADHD of autisme.

5.De beoordeling

Het wettelijk kader
5.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke criteria zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal daarom ook het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder toewijzen met ingang van 6 januari 2025 en tot 6 mei 2025. Zij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog niet is weggenomen. De zorgen zoals die staan beschreven in de beschikking van de kinderrechter van 16 september 2024 zijn onverminderd aanwezig. [minderjarige] heeft op jonge leeftijd al veel meegemaakt en is in de afgelopen periode diverse malen van verblijfplaats gewisseld. De zorgen zijn onder andere gelegen in de gedrags- en hechtingsproblematiek van [minderjarige] en haar seksuele ontwikkeling. Momenteel verblijft [minderjarige] bij [kindcentrum] en heeft zij haar proefperiode goed doorstaan. Het is voor nu dan ook belangrijk dat het verblijf van [minderjarige] bij [kindcentrum] wordt gecontinueerd. [kindcentrum] biedt haar de benodigde structuur, zorg en nabijheid. Daarbij overweegt de kinderrechter ook dat [minderjarige] met de plaatsing in [kindcentrum] haar huidige schoolgang kan voortzetten, hetgeen [minderjarige] ook graag zou willen.
5.4.
Het baart de kinderrechter veel zorgen dat het diagnostisch onderzoek van [minderjarige] tot op heden nog steeds niet heeft kunnen plaatsvinden en er als gevolg daarvan nog steeds geen passende hulpverlening voor [minderjarige] is ingezet. Het is belangrijk dat er zicht komt op de problematiek en behoeften van [minderjarige] zodat de benodigde hulp kan worden ingezet en [minderjarige] op een passende wijze kan worden ondersteund in haar problematiek en verdere ontwikkeling. Pas als het onderzoek is verricht kan de behandeling starten. Het onderzoek dient aldus zo spoedig mogelijk worden verricht. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij druk zullen blijven zetten om het onderzoek te laten plaatsvinden. Daarnaast acht de kinderrechter het van belang dat de medicatie voor [minderjarige] geregeld gaat worden en dat er contactherstel tussen [minderjarige] en haar moeder gaat plaatsvinden. De kinderrechter benadrukt dat contactherstel voorzichtig dient plaats te vinden en dat de belangen van [minderjarige] hierbij voorop staan. De GI dient duidelijkheid te verschaffen of [naam 2] hierbij betrokken kan blijven. Ook verwacht de kinderrechter van de GI dat zij de communicatie met de moeder verbeteren en dat zij de moeder op de hoogte houdt over de gang van zaken. Zo is tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de GI de moeder op de hoogte houdt met betrekking tot het plan om de omgang met de moeder te herstellen, en dat dit niet via [naam 2] loopt.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 januari 2025 en tot 6 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 27 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.