ECLI:NL:RBZWB:2024:9224

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
11204978 CV EXPL 24-2442 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtinbreuk en schadevergoeding in een civiele procedure

In deze civiele procedure vorderde eiser, een professioneel fotograaf, schadevergoeding van de stichting BIZ wegens auteursrechtinbreuk. Eiser had een foto gemaakt van een geportretteerde, die zonder zijn toestemming op de Facebookpagina van de BIZ was geplaatst. De BIZ stelde dat zij de foto had ontvangen van de geportretteerde en dat zij te goeder trouw had gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat de BIZ inbreuk had gemaakt op de auteursrechten van eiser, omdat de foto zonder toestemming en zonder naamsvermelding was gepubliceerd. De rechter wees de vordering van eiser tot schadevergoeding van € 525,00 toe, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim. Daarnaast werd de BIZ veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat het auteursrecht de exploitatie van het werk beschermt en dat een fotograaf recht heeft op schadevergoeding bij inbreuk, ongeacht de intenties van de inbreukmaker. De zaak werd als eenvoudig gekwalificeerd, wat invloed had op de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 11204978 \ CV EXPL 24-2442
vonnis van 18 december 2024
inzake
de heer [eiser] h.o.d.n. [bedrijf van eiser] ,
wonende te [plaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Mijnsbergen, advocaat te Uitgeest,
tegen
de stichting STICHTING BEDRIJVENINVESTERINGSZONE MIDDELHARNIS CENTRUM,
gevestigd te Middelharnis,
gedaagde,
gemachtigde: mevrouw [gemachtigde] .
Partijen zullen hierna [eiser] en de BIZ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
a. de dagvaarding van 16 mei 2024 met 9 producties;
b. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 17 juli 2024 met bijlagen I t/m IV;
c. de conclusie van repliek zijdens [eiser] van 25 september 2024 met producties 10 en 11;
d. de conclusie van dupliek zijdens de BIZ van 8 oktober 2024 met bijlage I;
e. de akte uitlating producties zijdens [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is werkzaam als professioneel fotograaf. [eiser] maakt in opdracht foto’s en beheert een beeldbank met foto’s die tegen betaling van een licentievergoeding gepubliceerd mogen worden.
2.2.
De BIZ heeft tot doel de leefbaarheid en veiligheid in het centrumgebied van Middelharnis te verhogen en de ruimtelijke kwaliteit en de economische ontwikkeling te versterken. Het bestuur van de BIZ bestaat uit (lokale) ondernemers die hun taken op vrijwillige basis uitvoeren.
2.3.
[eiser] is auteursrechthebbende op de foto genaamd ‘ [de foto] ’, hierna aan te duiden als: de Foto. Deze Foto waarop een meisje genaamd [naam] te zien is, is in 2019 door [eiser] genomen ten behoeve van een interview met [naam] in het [vakblad] . Bij dit interview zijn foto’s van [naam] gevoegd en [eiser] wordt als fotograaf genoemd. De betreffende Foto waar het in deze zaak om draait is niet bij het interview gepubliceerd. De Foto is wel opgenomen in de beeldbank van [eiser] .
2.4.
Tijdens de coronapandemie heeft de BIZ de Foto op haar Facebookpagina geplaatst met als doel de onderneming van [naam] extra te promoten. [eiser] heeft daarvoor geen toestemming gegeven en zijn naam is niet bij de Facebook-post vermeld.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] heeft de BIZ aangeschreven in verband met de inbreuk op het auteursrecht van de Foto en aanspraak gemaakt op vergoeding van schade en kosten (productie 5 bij dagvaarding). De BIZ heeft de Foto meteen van haar Facebookpagina verwijderd, maar is niet ingegaan op voorstellen van [eiser] ter vergoeding van de door hem gestelde schade en kosten. Vervolgens is [eiser] deze procedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert- samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de BIZ veroordeelt tot betaling van € 525,00 aan schadevergoeding te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 maart 2024,
II. de BIZ veroordeelt tot betaling van primair (op grond van artikel 1019h Rv [1] ) een bedrag van € 567,52 en subsidiair (op grond van artikel 6:96 sub b en c BW [2] ) een bedrag van in totaal € 177,45 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III. de BIZ op grond van artikel 1019h Rv veroordeelt in de kosten van deze procedure zijnde een bedrag van € 863,62 te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe, kort gezegd, dat de BIZ inbreuk heeft gemaakt op zijn auteurs- en persoonlijkheidsrechten door de Foto zonder toestemming en zonder naamsvermelding van [eiser] op de Facebookpagina van de BIZ te plaatsen. Door de inbreuk heeft [eiser] schade geleden en kosten moeten maken die de BIZ dient te vergoeden.
3.3.
De BIZ vindt dat zij niets aan [eiser] hoeft te betalen. De BIZ wijst er op dat zij geen winstoogmerk heeft en de Foto niet gebruikt heeft voor eigen commerciële doeleinden. De BIZ heeft de Foto ontvangen van [naam] zelf (de geportretteerde) en heeft de Foto met toestemming van [naam] op Facebook gebruikt ter promotie van haar onderneming in een moeilijke coronatijd. De BIZ heeft te goeder trouw gehandeld en was in de veronderstelling dat het auteursrecht van de Foto aan [naam] toebehoorde. Ook [naam] zelf was er niet mee bekend dat zij de Foto niet zou mogen gebruiken. Meteen na aanschrijving daartoe is de Foto van de Facebookpagina verwijderd. Alle tijd en kosten die [eiser] daarna in deze zaak heeft gestoken staan niet in verhouding. Alles wijst er op dat het aanspannen van dit soort zaken een verdienmodel voor [eiser] is. De vorderingen moeten worden afgewezen en juist [eiser] moet op grond van artikel 1019h Rv in de reële proceskosten van de BIZ veroordeeld worden, aldus de BIZ.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het juridisch kader
4.1.
Artikel 1 van de Auteurswet (Aw) bepaalt dat alleen de auteursrechthebbende het recht heeft om een foto openbaar te maken en te verveelvoudigen. Een foto mag (in beginsel) alleen door anderen worden gebruikt, indien de auteursrechthebbende er toestemming voor heeft gegeven. Het zonder toestemming en zonder naamsvermelding openbaar maken van een foto levert in veel gevallen een inbreuk op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van de fotograaf op, wat onrechtmatig is en daarom in beginsel tot schadeplichtigheid van de inbreukmaker leidt. De Auteurswet vereist niet dat een inbreuk opzettelijk of te kwader trouw plaatsvindt. Ook een onbewuste schending van een auteursrecht vormt een inbreuk en komt voor rekening en risico van de inbreukmaker, die onderzoek behoort te doen naar de herkomst van een foto en toestemming behoort te verkrijgen van de auteur voor het gebruik ervan. Dat een inbreukmaker geen commercieel gewin heeft gehad bij het openbaren van een foto, is voor het vaststellen van een inbreuk niet relevant.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] de auteursrechthebbende is van de Foto. Vast staat dat de BIZ zonder toestemming van [eiser] en zonder vermelding van de naam van [eiser] als maker van de Foto, de Foto op haar Facebookpagina heeft geplaatst. Daarmee is in beginsel een inbreuk op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van [eiser] gegeven. Dat de BIZ geen commerciële partij is en zich van geen kwaad bewust is geweest doet daaraan niet af.
4.3.
Soms is echter het gebruik van foto’s zonder toestemming van de auteursrechthebbende toegestaan. De Auteurswet noemt namelijk enkele uitzonderingen op het toestemmingsvereiste, zo ook in artikel 19 waar de BIZ een beroep op doet. De BIZ voert aan dat er geen sprake is van een auteursrechtinbreuk, omdat de uitzonderingssituatie van artikel 19 lid 3 AW zich hier voordoet. In artikel 19 Aw staat, voor zover hier van belang:
“1. Als inbreuk op het auteursrecht op een portret wordt niet beschouwd de verveelvoudiging daarvan door, of ten behoeve van, den geportretteerde of, na diens overlijden, zijne nabestaanden.
2. (…)
3. Ten aanzien van een fotografisch portret wordt mede niet als inbreuk op het auteursrecht beschouwd het openbaar maken daarvan in een nieuwsblad of tijdschrift door of met toestemming van een der personen, in het eerste lid genoemd, mits daarbij de naam des makers, voor zoover deze op of bij het portret is aangeduid, vermeld wordt.
4. Dit artikel is slechts van toepassing ten aanzien van portretten, welke vervaardigd zijn ingevolge eene opdracht, door of vanwege de geportretteerde personen, of te hunnen behoeve aan den maker gegeven.
4.4.
In opdracht gemaakte fotografische portretten mogen dus zonder toestemming van de maker door de geportretteerde aan nieuwsbladen of tijdschriften worden aangeboden en door deze worden verveelvoudigd en openbaar gemaakt, mits daarbij de naam van de maker wordt genoemd, dat laatste alleen voor zover deze op of bij het portret is aangeduid.
Is voldaan aan de voorwaarden van de uitzondering in artikel 19 lid 3 Aw?
4.5.
De kantonrechter is met de BIZ van oordeel dat sprake is van een in opdracht gemaakt portret in de zin van artikel 19 lid 4 Aw. Ook vindt de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat de geportretteerde ( [naam] ) aan de BIZ toestemming heeft gegeven om de Foto te gebruiken. [eiser] stelt echter dat aan de overige voorwaarden van artikel 19 lid 3 Aw niet is voldaan omdat een richtlijnconforme uitleg meebrengt dat digitaal gebruik van een portretfoto op Facebook niet onder het bereik van artikel 19 lid 3 Aw valt. [eiser] heeft dit terecht opgeworpen en de kantonrechter zal dat hierna toelichten.
4.6.
Artikel 19 lid 3 bevat een beperking op het openbaarmakings- en verveelvoudigingsrecht van een auteur. Zo’n beperking van auteursrechten valt onder Europees recht en dat is geregeld in artikel 5 van de Auteursrechtenrichtlijn die op 22 juni 2002 in werking is getreden (hierna de Richtlijn) [3] . Artikel 5 van de Richtlijn kent een (limitatieve) opsomming van toegelaten beperkingen op het recht van de auteur om zijn werk te openbaren en te verveelvoudigen. Eenzelfde beperking zoals neergelegd in artikel 19 lid 3 Aw kent artikel 5 van de Richtlijn niet. Artikel 19 lid 3 Aw maakt namelijk geen onderscheid tussen analoge of digitale berichten terwijl de Richtlijn dat onderscheid expliciet wel maakt. Artikel 5 lid 3 sub o van de Richtlijn luidt namelijk: “
De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van het gebruik in andere, minder belangrijke gevallen, wanneer reeds beperkingen of restricties bestaan in het nationale recht mits het alleen analoog gebruik betreft en het vrije verkeer van goederen en diensten in de Gemeenschap niet wordt belemmerd, onverminderd de in dit artikel vervatte beperkingen en restricties.”Dit betekent dat het lidstaten (zoals Nederland) toegestaan is vast te houden aan beperkingen/restricties van auteursrechten die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Richtlijn al in hun nationale recht bestonden (zoals artikel 19 lid 3 Aw), maar dat dit alleen is toegestaan voor zover die reeds in het nationale recht bestaande uitzonderingen zien op uitsluitend analoog gebruik én geen nadelige gevolgen hebben voor het vrije verkeer van goederen en diensten in de Europese Unie. Uit artikel 5 lid 5 van de Richtlijn volgt verder dat dergelijke beperkingen in het nationale recht slechts in bepaalde bijzondere gevallen mogen worden toegepast, mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het werk en de wettige belangen van de auteursrechthebbende niet onredelijk worden geschaad.
4.7.
Indien in een zaak Nederlandse wet- en regelgeving aan de orde komt waarop Europese regelgeving betrekking heeft, zoals in deze zaak het geval is, dan dient de rechter deze nationale wet- en regelgeving zoveel mogelijk conform de Europese regelgeving uit te leggen.
4.8.
Het lijdt geen twijfel dat het plaatsen van de portretfoto van [naam] op een Facebookpagina geen analoog, maar een digitaal gebruik van de Foto is. Artikel 19 lid 3 Aw moet in overeenstemming met de Richtlijn worden uitgelegd en dat betekent dat enkel analoog gebruik van een portretfoto zonder toestemming van de auteur is toegestaan. Bij een richtlijnconforme uitleg valt een digitaal gebruik van een portretfoto dus niet onder de uitzondering van artikel 19 lid 3 Aw.
4.9.
Nog los van de vraag of een Facebookpagina überhaupt gezien kan worden als een “nieuwsblad of tijdschrift” in de zin van artikel 19 lid 3 Aw en of in deze zaak sprake is van een “bijzondere geval” zoals artikel 5 lid 4 van de Richtlijn vereist, is de kantonrechter van oordeel dat het digitale gebruik van een portretfoto op grond van een richtlijnconforme uitleg niet onder het bereik van artikel 19 lid 3 Aw valt. Bovendien, zou het digitale gebruik van een portretfoto wel onder het bereik van artikel 19 lid 3 Aw vallen, dan is door het ontbreken van een naamsvermelding bij Foto in de Facebookpost niet voldaan aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op artikel 19 lid 3 Aw. Alleen als de naam van de maker niet op of bij het oorspronkelijke portret en/of de eerste rechtmatige publicatie daarvan staat vermeld, kan een naamsvermelding van de maker achterwege gelaten worden. Dat dit het geval is geweest, heeft de BIZ onvoldoende onderbouwd. Dat mogelijk de bron (volgens de BIZ de inmiddels niet meer bestaande website van [naam] ) waar de BIZ de Foto vandaan heeft ten onrechte de naam van [eiser] niet vermeld heeft, maakt het vorenstaande niet anders.
Schadevergoeding
4.10.
Nu het zonder toestemming en zonder naamsvermelding plaatsen van de Foto op Facebook niet onder de uitzondering van artikel 19 lid 3 Aw valt, is sprake van een inbreuk op het auteursrecht van [eiser] . Deze inbreuk leidt ertoe dat de BIZ de schade die [eiser] hierdoor lijdt moet vergoeden. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op basis waarvan kan worden aangenomen dat hij schade heeft geleden. De Foto is namelijk opgenomen in de beeldbank van [eiser] en voor het gebruik daarvan moet normaal gesproken een licentievergoeding worden betaald. Door het gebruik van de Foto zonder toestemming loopt [eiser] de licentievergoeding dus mis.
4.11.
Het is in dit soort zaken gebruikelijk en de kantonrechter acht het ook redelijk om voor de begroting van de schade aan te sluiten bij de kosten die [eiser] normaal gesproken in rekening brengt als de Foto via zijn website zou zijn verkregen. [eiser] stelt onder verwijzing naar overgelegde facturen (productie 6 bij dagvaarding) dat hij voor een licentievergoeding voor een foto met naamsvermelding een tarief van € 350,00 per jaar en voor het gebruik van een foto zonder naamsvermelding een tarief van € 700,00 per jaar hanteert. [eiser] vordert bij wijze van schadevergoeding het gemiddelde van deze twee tarieven. De kantonrechter vindt dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd wat de gebruikelijke tarieven zijn die hij hanteert en daarmee heeft [eiser] ook de begroting van zijn voldoende onderbouwd. De kantonrechter acht het gevorderde bedrag ook niet onredelijk hoog. De gevorderde schadevergoeding van € 525,00 zal dan ook worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente over dat bedrag zal worden toegewezen, nu [eiser] onweersproken heeft gesteld dat de BIZ vanaf 19 maart 2024 in verzuim verkeert.
4.12.
De kantonrechter begrijpt dat dit voor de BIZ een flink bedrag is, maar het staat een partij die schade heeft geleden nou eenmaal vrij om vergoeding daarvan te verlangen. Dat sprake zou zijn van een verdienmodel en een claimcultuur binnen het auteursrecht, zoals de BIZ nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het klopt dat de laatste jaren sprake is van een toename van het aantal schadeclaims van fotografen wegens schending van auteursrechten. Dat is ten dele ook verklaarbaar door het digitale tijdperk waarin we leven. Fotografen proberen met hun werk, onder andere door middel van licentievergoedingen, een inkomen te genereren en internet en social media - waarop dagelijks enorme hoeveelheden foto’s worden geplaatst en gedeeld - maken dat lastiger. Omdat het auteursrecht de exploitatie van werk beschermt en een onrechtmatige inbreuk tot schadeplichtigheid van de inbreukmaker leidt, staat een fotograaf volledig in zijn recht wanneer hij in een procedure vergoeding van schade vordert. Hoe vervelend dat ook is voor degene die onbewust inbreuk heeft gemaakt op een auteursrecht, dat is nu eenmaal hoe het wettelijke systeem ter bescherming van intellectuele eigendomsrechten werkt.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.13.
[eiser] vordert primair op grond van artikel 1019h Rv een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten en buitengerechtelijke kosten. [eiser] heeft hiertoe een specificatie van kosten van zijn advocaat overgelegd. De BIZ vindt deze kosten te hoog.
4.14.
Voor zaken die gaan over de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (zoals auteursrechten) bestaat een bijzondere regeling voor vergoeding van de (buitengerechtelijke en gerechtelijke) kosten, neergelegd in artikel 1019h Rv. Dit artikel bepaalt dat de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld wordt in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] in redelijkheid tot dagvaarden kunnen overgaan, nadat een regeling buiten de rechter om niet mogelijk bleek. De vraag wat onder redelijke en evenredige kosten moet worden verstaan, dient te worden beantwoord aan de hand van de daarvoor door de rechtbanken opgestelde ‘Indicatietarieven in IE-zaken’ van 1 april 2017. In deze indicatietarieven is een onderverdeling gemaakt in vier categorieën van zeer eenvoudig, niet bewerkelijk tot complex. Voor zeer eenvoudige en niet bewerkelijke zaken geldt het gewone liquidatietarief zoals dat ook wordt toegepast bij een proceskostenveroordeling in ‘reguliere’ procedures (procedures die geen betrekking hebben op intellectuele eigendomsrechten). Voor de overige drie categorieën zijn maximale bedragen begroot.
4.15.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van deze zaak aanleiding om niet het volledige door [eiser] gevorderde bedrag voor rekening van de BIZ te laten komen. De kantonrechter oordeelt namelijk – anders dan [eiser] betoogt – dat deze zaak moet worden aangemerkt als een zeer eenvoudige en niet bewerkelijke zaak waarop het normale liquidatietarief van toepassing is. Daarvoor is redengevend dat de BIZ de inbreuk direct na aanschrijving beëindigd heeft waardoor het gevoerde auteursrechtelijke debat zeer beperkt en overigens van zeer eenvoudige aard is gebleven. Ook het financiële belang van de zaak is relatief klein en de BIZ heeft geen omvangrijk verweer gevoerd. Bovendien komen argumenten die in deze zaak zijn aangevoerd ook terug in andere procedures die [eiser] voert. Het weerleggen van die argumenten hoeft dan ook niet tijdrovend te zijn. De kantonrechter acht het tot slot ook van belang dat de inbreuk niet opzettelijk is gepleegd. De wetgever maakte bij de invoering van artikel 1019h Rv onderscheid tussen een zaak waarin de inbreukpleger te goeder trouw heeft gehandeld (in welk geval volgens de wetgever het dan meer voor de hand ligt het liquidatietarief toe te passen) en zaken waarin het gaat om grootschalige namaak of piraterij (in welk geval volgens de wetgever een volledige proceskostenveroordeling meer voor de hand ligt). Wel zal de kantonrechter de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 567,52 toewijzen. De BIZ heeft de inbreuk weliswaar meteen gestaakt, maar is, hoewel zij daartoe meermaals is aangemaand, niet bereid gebleken buiten rechte enige schadevergoeding te voldoen. Met de BIZ is meermaals gecorrespondeerd, waarbij de rechtspositie van [eiser] door zijn gemachtigde is besproken en toegelicht. Het door de gemachtigde van [eiser] gehanteerde uurtarief en de aan een buitengerechtelijke oplossing van het geschil bestede uren zijn gespecificeerd en ook redelijk.
4.16.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wordt BIZ veroordeeld om een bedrag van € 567,52 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen. Daarnaast is de BIZ als de in het ongelijk gestelde partij gehouden om de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] te betalen. Deze kosten worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
218,00
- salaris gemachtigde
164,00
(2,00 punten × € 82,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
632,22
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de BIZ om € 525,00 aan schadevergoeding aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 19 maart 2024 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt de BIZ tot betaling van € 567,52 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt de BIZ tot betaling van de proceskosten van € 632,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de BIZ niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de BIZ ook de kosten van betekening betalen,
5.4.
veroordeelt de BIZ in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.

Voetnoten

1.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (afkorting: Rv).
2.Burgerlijk Wetboek (afkorting: BW).
3.Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001.