ECLI:NL:RBZWB:2024:9217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
02-103650-23; 02-274877-20 TUL
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen medeplegen van oplichting, diefstal door middel van een door oplichting verkregen pinpas en medeplegen van witwassen

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen medeplegen van oplichting, diefstal door middel van een door oplichting verkregen pinpas en medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 23 december 2021 tot en met 12 april 2022 samen met anderen verschillende slachtoffers heeft opgelicht door zich voor te doen als bankmedewerker of familielid. De verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van valse namen en hoedanigheden, en heeft op slinkse wijze grote geldbedragen van de slachtoffers afhandig gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf is afgewezen, omdat de voorwaardelijke straf al ten uitvoer was gelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die het gevolg waren van de gepleegde feiten. De verdachte is vrijgesproken van een van de tenlastegelegde feiten, namelijk diefstal middels valse sleutel, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-103650-23
parketnummer TUL: 02-274877-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 1999 te [plaats]
BRP-adres te [adres]
raadsvrouw mr. R.T.K. Davidse, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 december 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie,
mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:in de periode van 23 december 2021 tot en met 12 april 2022 samen met een ander vijf mensen heeft opgelicht, dan wel daaraan behulpzaam is geweest;
feit 2:op 11 februari 2022 geld heeft gestolen door gebruik te maken van de bankpas en pincode van het slachtoffer;
feit 3:op 23 december 2021 samen met een ander geld heeft gestolen door zich online toegang te verschaffen tot de bankrekening van het slachtoffer en geld naar een andere bankrekening over te maken;
feit 4:in de periode van 23 december 2021 tot en met 12 april 2022 samen met een ander geld heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van feit 2. Hij acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 primair, 3 en 4 heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1 primair, feit 2 en feit 3. De verdediging is van mening dat feit 1 subsidiair wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat ten aanzien van feit 4 het bedrag moet worden gematigd tot ongeveer € 14.000,-.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat enerzijds een aantal aangevers telefonisch is benaderd door personen die zich voordeden als een bankmedewerker met de vraag of zij konden inloggen in hun bankomgeving en anderzijds een aantal aangevers via Whatsapp is benaderd door personen die zich voordeden als familie met de vraag of zij geld konden overmaken. Het behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen betoog dat de hiervoor genoemde aangevers door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot het beschikbaar stellen van hun gegevens en bankpassen, die vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op hun bankrekeningen. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Er is geen bewijs dat verdachte de oplichtingshandelingen bij de aangevers zelf heeft verricht. Deze wijze van oplichting vergt echter een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat verdachte heeft deelgenomen aan dit samenwerkingsverband en daarin zijn eigen taak en wezenlijke bijdrage had, namelijk het (samen met de medeverdachten) openen van de bankrekeningen, pinnen van geldbedragen, en het verrichten van pintransacties. Deze handelingen waren cruciaal voor het voltooien van de oplichting en het in handen krijgen van het geld. Die moeten immers worden verricht voordat de frauduleuze overboekingen worden ontdekt en de betreffende geldbedragen kunnen worden teruggestort en/of de betreffende bankrekeningen kunnen worden geblokkeerd. Daarbij komt dat verdachte zorgde voor de verdeling van een deel van de opbrengst met de medeverdachten. Hieruit volgt voor de rechtbank de nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten en het gegeven dat de rol van verdachte geenszins ondergeschikt is geweest. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Uit het dossier volgt dat door iemand die zich voordeed als een bankmedewerker geld van de bankrekening van aangeefster [benadeelde 1] is weggesluisd, naar onder andere een bankrekening waarvan verdachte de bankpas in zijn bezit had en van welke bankrekening is vast komen te staan dat die bij verdachte en de medeverdachten in beheer was om anderen mee op te lichten. Het geld is ook op die rekening gestort. Ook hier is er geen bewijs dat verdachte zelf de oplichtingshandelingen heeft verricht en zich toegang heeft verschaft tot de bankrekening van de aangever. De beantwoording van de vraag of verdachte niettemin, als medepleger, bij dit feit betrokken is, beantwoordt de rechtbank bevestigend en verwijst daarvoor naar de overweging over het medeplegen onder feit 1. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde medeplegen van diefstal met een valse sleutel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de ten laste gelegde oplichtingen en diefstal samen met anderen heeft gepleegd. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat de voor die oplichtingen gebruikte bankpassen zijn aangevraagd met het doel daarmee strafbare feiten te plegen. Voor de rechtbank staat daarmee vast dat verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Ook staat voor de rechtbank vast dat verdachte het geld moest delen. Dat verdachte niet het gehele geldbedrag zou hebben ontvangen, doet niet af aan het feit dat een geldbedrag van totaal € 30.513,45 van aangevers afhandig is gemaakt en dat verdachte en de medeverdachten dit bedrag als medeplegers tot hun beschikking hebben gehad.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde medeplegen van witwassen heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode 23 december 2021 tot en met 12 april 2022 te Zwijndrecht, Vlissingen, Blijham, Voorhout, Kontich en Oostkamp tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten bankpassen en/of pincodes, en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten inloggegevens van haar bankrekeningen, door zich te hebben voorgedaan als bankmedewerker en/of bekende van haar en
- [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten meerdere geldbedragen, door zich te hebben voorgedaan als familielid van hem en om financiële hulp te verzoeken en meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en een of meer instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers en
- [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of eerdere geldbedragen, door zich te hebben voorgedaan als bankmedewerker van de Rabobank en mede te delen dat zij haar geld kon veilig stellen door het naar een andere bankrekening over te maken en meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers en
- [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag, door zich te hebben voorgedaan als familielid van hem en om financiële hulp te verzoeken en een bankrekeningnummer te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummer en
- [benadeelde 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag, door zich te hebben voorgedaan als familielid en om financiële hulp te verzoeken een bankrekeningnummer te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummer;
3
op 23 december 2021 te Hoornaar, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag dat aan een ander toebehoorde, te weten in totaal een geldbedrag van €1.287,- aan [benadeelde 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders zich toegang verschaft tot de Rabobank internetbankrekeningen van [benadeelde 1] met gebruikmaking van de inloggegevens toebehorende aan [benadeelde 1] , waarna verdachte en/of zijn mededaders één geldbedrag van de bankrekening hebben overgemaakt naar een door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummer;
4
in de periode van 23 december 2021 tot en met 12 april 2022 te Zwijndrecht, Vlissingen, Blijham, Hoornaar, Voorhout, Kontich en Oostkamp, tezamen en in vereniging met anderen, € 30.513,45,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was,
- heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders wisten, dat die voorwerpen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de feiten 1 en 3 en feit 4 sprake is van een voortgezette handeling.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast vordert hij een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert geen strafmaatverweer.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting, diefstal door middel van een door oplichting verkregen pinpas en het medeplegen van witwassen. Er zijn in totaal zes slachtoffers, waarvan een deel kwetsbaar en op leeftijd is, opgelicht of bestolen door verdachte en zijn medeverdachten. Op slinkse wijze zijn grote geldbedragen afhandig gemaakt en sommige slachtoffers hebben schade geleden doordat zij niet alle geldbedragen terug hebben gekregen. Daarnaast heeft de oplichting bij sommige slachtoffers geleid tot argwaan richting internet of social media wat maakt dat zij daar amper meer gebruik van durven maken. Bovendien was een organisatie nodig om de oplichting mogelijk te maken. Verdachte had daarin een cruciaal aandeel door over 20 bankpassen te beschikken, bankrekeningen te openen en transacties te verrichten. Verdachte heeft daarbij alleen oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 28 oktober 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank constateert dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 25 november 2024. Daarin komt naar voren dat er zorgen zijn over verdachte. Eerder ingezette interventies hebben niet geleid tot (langdurige) stabiliteit op de leefgebieden of een vermindering van het risico op grensoverschrijdend (delict)gedrag. De reclassering constateert dat sprake is van een hoog recidiverisico, ondanks dat de ten laste gelegde feiten geruime tijd geleden zijn gepleegd. Toch ziet de reclassering geen aanleiding om een straf met bijzondere voorwaarden te adviseren, omdat verdachte op dit moment op vrijwillige basis begeleiding krijgt van de Maatschappelijke Justitiële Dienstverlening en lichaamsgerichte therapie ondergaat voor het verwerken van zijn trauma’s.
Strafoplegging
Hoewel doorgaans in soortgelijke zaken onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken. Verdachte heeft sinds kort werk en heeft in het vrijwillig kader hulp gezocht bij praktische zaken en voor het verwerken van zijn trauma’s. Voor de rechtbank weegt dan ook zwaar dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze positieve lijn zou doorkruisen. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de strafbare feiten langere tijd geleden zijn gepleegd en dat sprake is van een voortgezette handeling.
Alles afwegend ziet de rechtbank aanleiding om de eis van de officier van justitie te volgen.
De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer strafbare feiten te plegen.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 9.228,18 aan materiële schade voor feit 1 primair.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 9.228,18, bestaande uit materiële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 12 april 2022.
7.2
Benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] vordert een schadevergoeding van € 880,95 aan materiële schade voor feit 1 primair. Tevens vordert de benadeelde partij een vergoeding voor immateriële schade en wordt een bedrag aan toekomstige reiskosten voor het bijwonen van de behandeling ter zitting gevorderd, ter zitting begroot op € 115,-.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de materiële schade ter hoogte van € 880,95, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de reiskosten wordt verzocht te volstaan met een lagere kilometervergoeding.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 880,95, bestaande uit materiële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 15 februari 2022.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, aangezien de omvang van de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Reiskosten
De rechtbank overweegt over verzochte reiskosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt voor het bijwonen van de behandeling ter zitting als volgt. Hoewel de kosten op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt en de vordering in die zin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, verstaat de rechtbank dat de benadeelde partij die kosten als proceskosten als bedoeld in artikel 532 Sv heeft willen opvoeren.
Uit artikel 238 Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat reiskosten (van de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij) voor vergoeding in aanmerking komen indien zonder gemachtigde wordt geprocedeerd. Aan die voorwaarde is voldaan. De verdachte wordt daarom veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten. De maximale reiskostenvergoeding bedraagt in 2024 € 0,23 per kilometer. De rechtbank begroot de reiskosten daarom op € 52,90. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
7.3
Hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met een ander of anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal bij [benadeelde 3] en [benadeelde 5] tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.4
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 500,- aan immateriële schade voor feit 3.
7.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding verzocht op grond van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Hiervan kan sprake zijn indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij dit met zich meebrengen. Dan zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW, is niet al sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak niet zonder meer kan worden gesproken van een aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. De rechtbank acht de nadelige gevolgen voor de benadeelde partij onvoldoende evident. Dat betekent dat een concrete onderbouwing noodzakelijk is en die ontbreekt. De benadeelde partij in de gelegenheid stellen om de vordering nader te onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd hem niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 26 mei 2021, bekend onder parketnummer 02-274877-20.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit tevens de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het strafblad van verdachte van 28 oktober 2024 blijkt dat de voorwaardelijke straf die aan verdachte in de zaak met parketnummer 02-274877-20 is opgelegd al ten uitvoer is gelegd. Gelet hierop zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 56, 57, 63, 311, 326, 420bis Sr, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de voortgezette handeling van
feit 1 primair:medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel;
en
feit 4:medeplegen van witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 3]van € 9.228,18, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 3](feit 1 primair), € 9.228,18, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 81 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 5]van € 880,95 bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij aan reiskosten heeft gemaakt, te weten € 52,90;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover deze ziet op de reiskosten;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 5](feit 1 primair), € 880,95, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 17 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 1]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-274877-20.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. C.T. den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2024.
Mr. Skalonjic en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode 23 december 2021 tot en met 12 april 2022 te Zwijndrecht, Dordrecht, Vlissingen, Blijham, Voorhout, Kontich en/of Oostkamp, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten bankpassen en/of pincodes, en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten inloggegevens van haar bankrekeningen, door zich te hebben voorgedaan als bankmedewerker en/of bekende van haar en/of
- [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, althans enig goed, door zich te hebben voorgedaan als familielid van hem en/of om financiële hulp te verzoeken en/of een of meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of een of meer instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers en/of
- [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, althans enig goed, door zich te hebben voorgedaan als bankmedewerker van de Rabobank en/of mede te delen dat zij haar geld kon veilig stellen door het naar een andere bankrekening over te maken en/of een of meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of een of meer instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers en/of
- [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, althans enig goed, door zich te hebben voorgedaan als familielid en/of bekende van hem en/of om financiële hulp te verzoeken en/of een of meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of een of meer instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers en/of
- [benadeelde 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, althans enig goed, door zich te hebben voorgedaan als familielid en/of bekende van haar en/of om financiële hulp te verzoeken een of meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of een of meer instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven daders in of omstreeks de periode 23 december 2021 tot en met 12 april 2022 te Zwijndrecht, Dordrecht, Vlissingen, Blijham, Voorhout, Kontich en/of Oostkamp, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten bankpassen en/of pincodes, en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten inloggegevens van haar bankrekeningen, door zich te hebben voorgedaan als bankmedewerker en/of bekende van haar en/of
- [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, althans enig goed, door zich te hebben voorgedaan als familielid van hem en/of om financiële hulp te verzoeken en/of een of meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of een of meer instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers en/of
- [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, althans enig goed, door zich te hebben voorgedaan als bankmedewerker van de Rabobank en/of mede te delen dat zij haar geld kon veilig stellen door het naar een andere bankrekening over te maken en/of een of meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of een of meer instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers en/of
- [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, althans enig goed, door zich te hebben voorgedaan als familielid en/of bekende van hem en/of om financiële hulp te verzoeken en/of een of meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of een of meer instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers en/of
- [benadeelde 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een of meerdere geldbedragen, althans enig goed, door zich te hebben voorgedaan als familielid en/of bekende van haar en/of om financiële hulp te verzoeken een of meer bankrekeningnummers te hebben doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of een of meer instructies te hebben gegeven om geld over te maken naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode 23 december 2021 tot en met 12 april 2022 te Zwijndrecht, Dordrecht, Vlissingen, Blijham, Voorhout, Kontich en/of Oostkamp, althans in Nederland en/of België, opzettelijk behulpzaam is geweest, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door voor die onbekende dader(s), zijn, verdachtes, bankpassen en bijbehorende pincodes, althans zijn bankrekeningnummers ter beschikking te stellen en/of personen te werven, althans de onbekend gebleven personen in contact te brengen met een of meerdere personen die voor hen werkzaamheden (zouden) verrichtten bestaande uit het openen en/of ter beschikking stellen van bankrekeningen en/of bankpassen en/of bijbehorende pincodes;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 11 februari 2022 te Zwijndrecht, Dordrecht, Vlissingen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten een geldbedrag van in totaal €1.550 aan [benadeelde 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft verdachte contante geldbedragen opgenomen met de bankpas en bijbehorende pincode toebehorende aan [benadeelde 2] ;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 23 december 2021 te Hoornaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten in totaal een geldbedrag van €1.287 aan [benadeelde 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers hebben verdachte en/of zijn mededaders zich toegang verschaft tot de Rabobank internetbankrekeningen van [benadeelde 1] met gebruikmaking van de inloggegevens toebehorende aan [benadeelde 1] , waarna verdachte en/of zijn mededaders één of meerdere geldbedragen van de bankrekeningen hebben overgemaakt naar een of meer door verdachte en/of zijn mededaders opgegeven bankrekeningnummers;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
4
hij in of omstreeks de periode van 23 december 2021 tot en met 12 april 2022 te Zwijndrecht, Dordrecht, Vlissingen, Blijham, Hoornaar, Voorhout, Kontich en/of Oostkamp, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal,(van) één of meer voorwerpen, te weten € 30.513,45,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was,
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededaders wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat die voorwerpen en/of geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )