ECLI:NL:RBZWB:2024:9206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/02/428441 / JE RK 24-2024
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 16 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, momenteel bij een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar toegewezen, met ingang van 28 december 2024. De kinderrechter heeft hierbij overwogen dat de minderjarige nog steeds kwetsbaar is en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling, mede door trauma- en hechtingsproblematiek. De kinderrechter heeft ook de rol van de ouders in de beoordeling meegenomen, waarbij de moeder momenteel niet in beeld is en de vader niet is verschenen op de zitting. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige een veilige en stabiele opvoedsituatie heeft, en dat de GI als regievoerder betrokken moet blijven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarige niet in een onzekere situatie komt te verkeren terwijl er mogelijk hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/428441 / JE RK 24-2024
Datum uitspraak: 16 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats 3] .
[naam 1],
hierna te noemen: de pleegmoeder of familie [naam 1] ,
wonende in [woonplaats 4] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 16 oktober 2024, ontvangen op 7 november 2024;
  • het bericht van de GI van 11 december 2024, ontvangen op 11 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de stiefvader;
  • de pleegmoeder;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Bij de mondelinge uitspraak van de kinderrechter waren, op uitdrukkelijk verzoek van [minderjarige] en met toestemming van de aanwezigen, tevens aanwezig [minderjarige] en ter ondersteuning van [minderjarige] , mevrouw [naam 2] van [hulpverlening] .
1.3.
De vader en de moeder zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist zijn opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 december 2023 is [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld, met ingang van 28 december 2023 en tot 28 december 2024.
2.3.
Bij beschikking van 11 maart 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 11 maart 2024 en tot 28 december 2024.
2.4.
Op grond van die machtiging verblijft [minderjarige] bij een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. In aanvulling op het verzoekschrift licht de GI toe dat het goed gaat met [minderjarige] . Zij haalt goede cijfers op school en er is geen sprake meer van schoolverzuim. Desondanks vindt de GI de situatie voor het vrijwillig kader nu nog te fragiel. [minderjarige] heeft trauma- en hechtingsproblematiek en daarvoor heeft [minderjarige] (trauma)behandeling nodig. Voordat er (trauma)behandeling kan worden ingezet, moet duidelijk worden op welke plek [minderjarige] blijvend gaat opgroeien. De GI vindt het belangrijk dat [minderjarige] een veilige en stabiele opvoedomgeving heeft, waar zij zichzelf kan blijven ontwikkelen. Dat biedt de familie [naam 1] nu aan [minderjarige] . Wel heeft [minderjarige] recent bij de jeugdbeschermer aangegeven dat zij het liefst bij de stiefvader zou willen wonen, omdat zij daar meer rust zou hebben. De GI begrijpt de wens van [minderjarige] . De stiefvader is een belangrijk hechtingsfiguur voor [minderjarige] , nu hij meer dan tien jaar voor [minderjarige] heeft gezorgd. Tegelijkertijd merkt de GI op dat er veel is gebeurd tussen de stiefvader en de moeder en dat [minderjarige] daarvan ook op de hoogte is. De GI wil de komende periode onderzoeken wat de mogelijkheden zijn, waarbij ook moet worden gekeken naar wat een geschikt moment zou kunnen zijn. Voor nu is het belangrijk dat [minderjarige] zich kan focussen op haar examenjaar. Desgevraagd licht de GI toe dat de zus van [minderjarige] in een gezinshuis verblijft en dat het gezinshuis het niet verstandig vindt als [minderjarige] bij haar zus gaat wonen. Dit omdat de zus van [minderjarige] en [minderjarige] zelf ieder de ruimte moet krijgen om zich te ontwikkelen. Verder heeft [minderjarige] op dit moment geen contact met de moeder. De GI vermoedt dat [minderjarige] hier meer last van heeft dan dat zij laat merken. Zij automutileert ook. De GI weet op dit moment niet waar de moeder is. Mogelijk gaat dat problemen opleveren als het gaat om het nemen van gezagsbeslissingen over [minderjarige] .
4.2.
De stiefvader is het eens met de verzoeken. Hij wil er voor [minderjarige] zijn en staat open voor een soort co-ouderschap met de familie [naam 1] . Nu de stiefvader op dit moment in een appartement met één kamer woont, kan hij [minderjarige] geen eigen kamer aanbieden. Hij stelt dat [minderjarige] baat heeft bij vastigheid en daarom vindt de stiefvader het een goed idee als [minderjarige] bij het gezinshuis van haar zus zou gaan wonen. Verder vindt hij het belangrijk dat er aandacht is voor het trauma van [minderjarige] . Hij maakt zich zorgen om de moeder, ook in het contact met [minderjarige] . De stiefvader stelt dat de moeder onvoorspelbaar en levensgevaarlijk in haar drugsgebruik is. Hij heeft het idee dat [minderjarige] zich ook zorgen om de moeder maakt.
4.3.
De pleegmoeder is bereid om overal mee akkoord te gaan, zolang het in belang van [minderjarige] is. Zij vindt het belangrijk dat [minderjarige] op een veilige plek verblijft, waar zij zichzelf kan blijven ontwikkelen. Zij mag bij de familie [naam 1] blijven wonen, maar als [minderjarige] ergens anders wil wonen, vindt de pleegmoeder dat ook goed zolang het veilig is. De pleegmoeder heeft zelf een soort co-ouderschap met de stiefvader voorgesteld. Zij denkt niet dat het verstandig is als [minderjarige] bij haar zus gaat wonen. Zij gunt het [minderjarige] om zelfstandig(er) te worden en zichzelf te ontwikkelen zonder (on)bewust te worden beïnvloed door haar zus. De pleegmoeder stelt dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit. Verder heeft zij het idee dat [minderjarige] behoefte heeft aan meer contact met haar vader. [minderjarige] lijkt voor nu geen behoefte aan contact met haar moeder te hebben, omdat zij telkens door de moeder wordt teleurgesteld. Als de moeder hulp zou aanvaarden en zou gaan afkicken, zou [minderjarige] wel (meer) contact met de moeder willen hebben. Tot slot geeft de pleegmoeder aan dat zij de betrokkenheid van de GI en de hulpverlening erg fijn vindt.
4.4.
Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] verteld dat het goed met haar gaat. Zij zit in haar examenjaar en dat gaat goed. Er is geen sprake meer van schoolverzuim.
[minderjarige] vindt het fijn dat zij bij de familie [naam 1] kan wonen, maar vindt het soms te druk nu zij met drie andere kinderen samenwoont en er soms ruzies tussen de kinderen zijn. [minderjarige] heeft wel een eigen kamer en daardoor de mogelijkheid om zich terug te trekken. Het liefst zou [minderjarige] bij de stiefvader wonen, omdat zij daar meer rust heeft en het meer als thuis voelt. Als dat niet kan, wil zij bij de familie [naam 1] blijven wonen. Op termijn lijkt het [minderjarige] ook fijn om begeleid te gaan wonen of kamertraining te volgen. Verder heeft [minderjarige] voldoende mensen om haar heen met wie zij kan praten. Ook heeft zij een goede band met haar zus. Met haar vader heeft [minderjarige] niet veel contact. [minderjarige] heeft geen behoefte aan meer contact, omdat het altijd al zo is geweest. Ook heeft zij momenteel geen contact met haar moeder. Voor nu vindt [minderjarige] dat beter, omdat het niet goed gaat met de moeder en zij veel ruzie hadden. Wel maakt die situatie [minderjarige] verdrietig. Zij piekert soms en is soms ook somber. Het lijkt [minderjarige] een goed idee om traumabehandeling te starten, zodra haar woonsituatie stabiel is.

5.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan wettelijke criteria en zal daarom het verzoek tot het verlengen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toewijzen, te weten met ingang van 28 december 2024 en tot 28 december 2025. Zij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat het beter met [minderjarige] lijkt te gaan en complimenteert [minderjarige] voor de positieve stappen die zij – met behulp van de GI en de andere belangrijke personen in haar leven – heeft gezet. [minderjarige] verblijft bij de familie [naam 1] en daar heeft zij het fijn. Ook gaat het goed met [minderjarige] op school en is er geen sprake meer van schoolverzuim. Tegelijkertijd stelt de kinderrechter vast dat nog niet alle zorgen over [minderjarige] zijn weggenomen en dat [minderjarige] om die reden nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zij heeft veel meegemaakt en is erg kwetsbaar. [minderjarige] vindt het lastig om haar emoties te reguleren en bij spanningen automutileert [minderjarige] . Zelf heeft [minderjarige] ook aan de kinderrechter verteld dat zij soms piekert en somber is. Daarnaast is er bij [minderjarige] sprake van trauma- en hechtingsproblematiek, waarvoor nog geen (trauma)behandeling is ingezet. Voordat er (trauma)behandeling kan worden ingezet, moet duidelijk worden waar [minderjarige] blijvend zal opgroeien. Dit zodat [minderjarige] zich vanuit een stabiele opvoedsituatie kan gaan focussen op het verwerken van hetgeen zij de afgelopen jaren heeft meegemaakt. Verder heeft [minderjarige] op dit moment geen contact met haar moeder en is het contact met haar vader beperkt. De kinderrechter maakt zich zorgen over het drugsgebruik van de moeder, haar onvoorspelbaarheid in het contact met [minderjarige] is en dat zij haar verantwoordelijkheid (voor [minderjarige] ) niet lijkt te nemen. Ook bij de GI is de moeder niet meer in beeld. Gelet op de genoemde zorgen is de kinderrechter van oordeel dat de GI als regievoerder betrokken moet blijven. De kinderrechter gaat er vanuit dat de GI (trauma)behandeling voor [minderjarige] zal inzetten, zodra haar woonsituatie stabiel is en zij de benodigde basisveiligheid ervaart.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan wettelijke criteria en zal om die reden het verzoek tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg toewijzen zoals verzocht, te weten met ingang van 28 december 2024 en tot 28 december 2025. Zij legt dit hierna uit.
5.6.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat [minderjarige] feitelijk sinds december 2023 en sinds maart 2024 met een machtiging tot uithuisplaatsing bij de familie [naam 1] verblijft. Dit was nodig omdat de moeder van [minderjarige] al lange tijd niet in staat was om de belangen van [minderjarige] voorop te stellen en haar de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig heeft. In de thuissituatie bij de moeder werd [minderjarige] belast met volwassenzaken en kon zij zich onvoldoende richten op haar eigen ontwikkelingstaken. Ook werd zij in ernstige mate blootgesteld aan fysieke en emotionele onveiligheid. Het is de kinderrechter gebleken dat de moeder geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en het lijkt erop dat ook het drugsgebruik van de moeder nog niet onder controle is, daarnaast is zij onbereikbaar en onvindbaar, wat maakt dat zij op dit moment geen veilige en stabiele opvoedsituatie aan [minderjarige] kan bieden. De kinderrechter vindt het van belang dat onder regie van de GI een voor [minderjarige] veilige woonsituatie wordt gecreëerd, waarin [minderjarige] weer tiener kan zijn en van waaruit zij zichzelf verder kan ontwikkelen. Het is fijn dat zowel de familie [naam 1] als de stiefvader er voor [minderjarige] willen zijn en hieraan willen bijdragen. Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] verteld dat zij het bij de familie [naam 1] soms te druk vindt en dat zij het liefst bij haar stiefvader zou willen wonen. Dit omdat het rustiger is en zij zich daar meer thuis voelt. Op termijn lijkt het [minderjarige] ook fijn om begeleid te gaan wonen of kamertraining te volgen. De GI heeft aangegeven dat zij de komende periode willen onderzoeken wat daarin mogelijk is, maar dat het gelet op het examenjaar van [minderjarige] nu niet in het belang van [minderjarige] is om te wisselen van opvoedsituatie. Gelet daarop is de kinderrechter van oordeel dat de meest passende plek voor [minderjarige] op dit moment bij de familie [naam 1] is en zal zij in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengen. De kinderrechter gaat er vanuit dat de GI de komende periode gaat onderzoeken wat (of welke constructie) de voor [minderjarige] meest passende en veilige plek is om op te groeien en wat hierin het meest in haar belang is, rekening houdend met de wensen van [minderjarige] , het feit dat zij dit jaar in haar examenjaar zit en de beoogde trauma(behandeling). De kinderrechter vindt het belangrijk dat [minderjarige] te allen tijde rust en veiligheid blijft ervaren.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 28 december 2024 en tot 28 december 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 28 december 2024 en tot 28 december 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024 door mr Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 30 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.