ECLI:NL:RBZWB:2024:9205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/02/429331 / JE RK 24-2170
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige na voorlopige ondertoezichtstelling

Op 16 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland heeft op 2 december 2024 een verzoek ingediend om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de zitting met gesloten deuren gehouden, waarbij de moeder, een vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de GI aanwezig waren. De vader is niet verschenen, ondanks dat hij correct was opgeroepen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenen, maar dat [minderjarige] bij de moeder woont. Eerder, op 27 september 2024, was [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de zorgen rondom de vader meegewogen, die onvoorspelbaar gedrag vertoont en recentelijk bij de woning van de moeder heeft ingebroken. De moeder heeft aangegeven dat de situatie rondom de vader onveilig is voor [minderjarige].

De kinderrechter heeft besloten het verzoek van de Raad toe te wijzen en [minderjarige] onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van zes maanden, met ingang van 16 december 2024. De kinderrechter heeft daarbij de opdracht gegeven aan de GI om de situatie te monitoren en een borgingsplan op te stellen voor de omgang tussen [minderjarige] en de vader. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429331 / JE RK 24-2170
Datum uitspraak: 16 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats 1] .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
met een briefadres in [plaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 2 december 2024, ontvangen op 2 december 2024;
  • de briefrapportage van de GI van 9 december 2024, ontvangen op 9 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een tweetal vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen op zijn briefadres.
1.4.
Met bijzondere toestemming van de kinderrechter was tevens ter ondersteuning van de moeder haar betrokken hulpverlener aanwezig, mevrouw [naam] .

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 27 september 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 27 september 2024 en tot 27 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. In aanvulling op het verzoekschrift licht de Raad toe dat de moeder tijdens de voorlopige ondertoezichtstelling de samenwerking met de GI en de hulpverlening is aangegaan en dat zij haar verantwoordelijkheid neemt, maar dat de zorgen rondom [minderjarige] desondanks blijven toenemen. Zo heeft de vader bij het huis van de moeder en [minderjarige] ingebroken, hebben de vader en [minderjarige] zo goed als geen contact en heeft de moeder signalen gekregen dat de vader zou dealen in drugs. De Raad stelt dat de GI, gelet op de zorgen rondom de vader, binnen het gedwongen kader nog stappen kan zetten en de situatie moet kaderen en borgen, voordat er kan worden overgegaan naar het vrijwillige kader. De Raad vindt het van belang dat er een borgingsplan wordt opgesteld en dat er wordt gekeken naar hoe de omgang tussen [minderjarige] en de vader op een veilige manier kan worden vormgegeven. Zonder de betrokkenheid van de GI komt die verantwoordelijkheid bij de moeder te liggen en dat overstijgt volgens de Raad de mogelijkheden van de moeder.
4.2.
De GI is het niet eens met het verzoek en stelt dat de zaak beter past binnen het vrijwillig kader. Dit gelet op dat de ondertoezichtstelling een zware maatregel is, er in de situatie bij de moeder geen sprake is van acute onveiligheid voor [minderjarige] en de moeder samenwerkt met de GI en de hulpverlening. Ook kan de moeder goed voor [minderjarige] en zijn veiligheid zorgen en kan zij zelf inschatten of en wanneer [minderjarige] contact met de vader kan hebben en of dat veilig genoeg is. Een ondertoezichtstelling zal enkel gericht zijn op het verkrijgen van zicht en grip op de vader, hetgeen volgens de GI niet uitvoerbaar is, nu de vader – ondanks de vele pogingen vanuit de GI – onbereikbaar en onvindbaar is. Daarbij komt dat de GI geen mogelijkheden heeft om ervoor te zorgen dat de vader hulpverlening voor zichzelf gaat accepteren. Ook heeft de GI geprobeerd om vaste belafspraken tussen [minderjarige] en de vader te bewerkstelligen, maar de vader hield zich niet aan die afspraken. Ook niet nadat de GI het belang van de belafspraken nogmaals had benadrukt. De vader lijkt het niet te begrijpen. Desgevraagd benoemt de GI dat zij geen plan heeft over hoe het contact tussen [minderjarige] en de vader eruit zou moeten zien, nu voornamelijk is geprobeerd om zicht te krijgen op zijn psychische gesteldheid. Als het verzoek wordt toegewezen, verzoekt de GI de kinderrechter om kritisch naar de door de Raad geformuleerde doelen te kijken.
4.3.
De moeder is het eens met het verzoek en geeft aan dat zij het fijn zou vinden als de GI langer betrokken blijft in het kader van een ondertoezichtstelling. De moeder vindt het (alleen) ouderschap zwaar, maar het gaat goed met [minderjarige] en dat is voor haar het belangrijkste. Wel heeft [minderjarige] woedeaanvallen, waarvoor de moeder advies bij de GI en het consultatiebureau heeft gevraagd. De moeder vindt de situatie rondom de vader op dit moment niet veilig voor [minderjarige] , nu de vader op straat leeft en geen hulpverlening voor zichzelf accepteert. Zij vreest ervoor dat de vader (tijd met) [minderjarige] gaat opeisen. Om die reden wil de moeder dan ook het ouderschapsplan laten vernietigen, waarin een zorgregeling is opgenomen. Verder heeft de vader de woning zwaar bevuild achtergelaten en heeft hij in oktober 2024 ingebroken bij de moeder en [minderjarige] . Na de inbraak hebben de vader en [minderjarige] elkaar nog één keer (ongepland) gezien. De vader dook toen plotseling op toen de moeder met [minderjarige] een bezoek aan familie bracht. Dat contactmoment is rustig verlopen en niet geëscaleerd, maar de moeder is er wel van geschrokken en durfde [minderjarige] niet alleen te laten. Ook durft zij niet met [minderjarige] naar plekken te gaan waar de vader mogelijk opduikt. De moeder voelt zich verdrietig en schuldig tegenover [minderjarige] over alles wat er is gebeurd en vindt het daarom moeilijk om tegen de vader in te gaan. De moeder heeft niet vaak contact met de vader, omdat hij meestal niet te bereiken is. Als zij wel contact hebben, krijgen zij meestal ruzie en lijkt hij niet geïnteresseerd in [minderjarige] , maar wel in de moeder.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en [minderjarige] onder toezicht van de GI stellen voor de duur een zes maanden, te weten met ingang van 16 december 2024 en tot 16 juni 2025. Zij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat de moeder in de afgelopen periode stappen in de goede richting heeft gezet. Zo werkt de moeder samen met de GI en de hulpverlening en handelt zij in het belang van [minderjarige] . Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Nadat de kinderrechter de voorlopige ondertoezichtstelling eind september 2024 voor de duur van drie maanden heeft uitgesproken, zijn de zorgen over [minderjarige] nog niet volledig weggenomen. Er is nog steeds geen zicht op (de psychische gesteldheid van) de vader, de vader heeft op dit moment geen vaste woon- en verblijfplaats en hij heeft in oktober 2024 bij het huis van de moeder en [minderjarige] ingebroken, nadat hij de woning zwaar bevuild had achtergelaten. Ook heeft de moeder recent signalen gekregen dat de vader mogelijk zou dealen in drugs. Daarnaast hebben de ouders op dit moment nauwelijks tot geen contact met elkaar over [minderjarige] , is de vader onvoorspelbaar in zijn gedrag en vreest de moeder ervoor dat de vader (tijd met) [minderjarige] zal opeisen. Ook hebben [minderjarige] en de vader in de afgelopen drie maanden nauwelijks tot geen contact gehad. Zij hebben elkaar één keer (ongepland) gezien. Het is niet mogelijk gebleken om vaste videobelmomenten met de vader af te spreken. Hierdoor bestaat het risico op contactverlies. Dit alles baart de kinderrechter grote zorgen.
5.4.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de moeder weliswaar met de GI samenwerkt en de hulpverlening accepteert en daarvan ook profiteert, maar dat de situatie – anders dan de GI stelt – voor nu nog te fragiel is om over te gaan naar het vrijwillig kader. Dit mede gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] in combinatie met de zorgen over de vader en zijn verwarde en onvoorspelbare gedrag en de draagkracht van de moeder. Daarnaast is er de afgelopen periode veel gebeurd en is de moeder overbelast geraakt. Zij heeft goede stappen gezet, maar er komt ook veel op haar af. Niet alleen voor wat betreft het alleenstaand ouderschap, maar ook in verhouding tot (de problematiek van) de vader. Daarbij heeft de kinderrechter ook meegewogen dat de moeder de maatregel als helpend ervaart en dat zij het fijn zou vinden als de GI, gelet op de zorgen rondom de vader, langer betrokken blijft. Om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen en te voorkomen dat [minderjarige] opnieuw wordt blootgesteld aan zeer spanningsvolle en onveilige situaties, zoals eerder het geval was en blijkt uit de beschikking van 27 september 2024, vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI als regievoerder de komende periode in het gedwongen kader betrokken blijft.
5.5.
De kinderrechter sluit zich (deels) aan bij de doelen in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • [minderjarige] groeit op in een fysiek en emotioneel veilige opvoedingsomgeving, waarbij hij wordt gestimuleerd in zijn ontwikkeling en er duidelijkheid, voorspelbaarheid, stabiliteit, rust en regelmaat wordt geboden maar ook steun, troost en affectie;
  • [minderjarige] wordt op geen enkele manier blootgesteld aan verbaal en/of fysiek geweld tussen en door ouders of anderszins spanningen tussen ouders en andere volwassenen;
  • Er is zicht op de psychiatrische problematiek en opvoedvaardigheden van vader;
  • De draaglast-draagkracht van moeder is in balans;
  • [minderjarige] heeft veilig en onbelast contact met beide ouders.
5.6.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek zoals verzocht voor zes maanden toewijzen. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te blijven voeren in het proces en de belangen van [minderjarige] te blijven bewaken.
Het doel uit het Raadsrapport dat ziet op het accepteren van de hulpverlening door de vader ten behoeve van zijn persoonlijke problematiek neemt de kinderrechter niet over. Dit omdat zij begrijpt dat de GI de vader niet kan dwingen om hulpverlening voor zichzelf te accepteren. Op het moment dat blijkt dat de vader er toch voor openstaat om in gesprek te gaan over het accepteren van hulpverlening voor zichzelf, verwacht de kinderrechter dat de GI het gesprek hierover met de vader zal aangaan. Ook gaat de kinderrechter er vanuit dat de GI alles op alles zal blijven zetten om met de vader in contact te komen en om de situatie te kaderen en te borgen, zodat de moeder en [minderjarige] op termijn op een veilige manier en met duidelijke afspraken in het vrijwillig kader verder kunnen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij een borgingsplan zal opstellen, voordat er kan worden overgegaan naar het vrijwillig kader. In het borgingsplan dienen duidelijk afspraken over [minderjarige] te worden vastgelegd, waaronder op welke wijze het contact tussen [minderjarige] en de vader op een veilige wijze kan worden vormgegeven. Hierbij merkt de kinderrechter op dat de GI op grond van artikel 1:265j lid 1 BW tijdig aan de Raad kenbaar moet maken als zij voornemens is om geen verlengingsverzoek bij de kinderrechter in te dienen, waarna de Raad aan de hand van het borgingsplan zal toetsen of de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd. Op het moment dat de GI (of de Raad) van mening is dat de situatie nog niet voldoende is geborgd, verwacht de kinderrechter dat de GI tijdig een verlengingsverzoek zal indienen.
Van de moeder verwacht de kinderrechter dat zij met de GI en de hulpverlening blijft samenwerken en het belang van [minderjarige] voorop blijft stellen. De kinderrechter hoopt dat ook de vader hier op termijn aan mee gaat werken.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 16 december 2024 en tot 16 juni 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024 door mr Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 30 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.