ECLI:NL:RBZWB:2024:9204

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
C/02/429265 / JE RK 24-2164
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige na onvoldoende vrijwillige hulpverlening

Op 16 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie. De moeder heeft in het verleden niet altijd openheid van zaken gegeven over haar medicatiegebruik en de betrokkenheid van de biologische vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de hulpverlening in het vrijwillige kader onvoldoende is geweest en dat er een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen, met als doel de situatie voor [minderjarige] te verbeteren en de ouders te ondersteunen in hun verantwoordelijkheden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ondertoezichtstelling onmiddellijk kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429265 / JE RK 24-2164
Datum uitspraak: 16 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. Q. van Mossevelde te Terneuzen.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 25 november 2024, ontvangen op 26 november 2024;
  • het bericht van de Raad met als bijlage de akte van geboorte van 6 december 2024, ontvangen op 6 december 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. In aanvulling op het verzoekschrift licht de Raad toe dat de Raad – ondanks de toezeggingen van de moeder tijdens de mondelinge behandeling – onvoldoende vertrouwen in het vrijwillig kader heeft. In augustus 2024 is het eerdere Raadsonderzoek afgerond met verwijzing van de ouders naar het vrijwillig kader. De hulpverlening in het vrijwillig kader is echter onvoldoende van de grond gekomen dan wel gestagneerd, omdat er in dit kader onvoldoende zicht op [minderjarige] kwam, waarna de Raad in september 2024 opnieuw een onderzoek is gestart. Dit naar aanleiding van de meldingen vanuit Veilig Thuis en de casusregisseur. De Raad stelt dat de zorgen rondom [minderjarige] zijn toegenomen en dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Zo is de moeder na de relatiebreuk met de vader in september 2024 plotseling met [minderjarige] vertrokken zonder een vaste woon- of verblijfplaats te hebben, is er geen zicht op (de veiligheid van) [minderjarige] en heeft [minderjarige] op dit moment al langere tijd geen contact met de vader. Daarbij komt dat er zaken naar voren zijn gekomen waarover de moeder eerder niet open en transparant is geweest. Zo is de moeder borstvoeding aan [minderjarige] blijven geven, terwijl dit gelet op haar medicatiegebruik werd afgeraden. Ook heeft zij niet eerder verteld dat de biologische vader bij [minderjarige] is betrokken en dat zij stappen heeft ondernomen om de erkenning van de vader te vernietigen. De Raad vindt het nodig dat er middels een ondertoezichtstelling zicht op het gehele systeem rondom [minderjarige] komt.
4.2.
Namens de moeder is primair verzocht om het verzoek af te wijzen. Subsidiair heeft de advocaat verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden toe te wijzen onder aanhouding van het restant. Dit omdat de noodzaak voor hulp in het gedwongen kader ontbreekt. De zorgen van de Raad herkent de moeder niet. Zij is ermee akkoord als de hulpverlening meekijkt en is ook bereid om met de hulpverlening samen te werken, maar dan liever binnen het vrijwillig kader. Desgevraagd licht de moeder toe dat zij, in overleg met de vader maar tegen het advies van Veilig Thuis en de Raad in, borstvoeding aan [minderjarige] heeft gegeven, ondanks dat zij medicatie gebruikte. De moeder merkt hierbij op dat zij urinetest bij [minderjarige] heeft afgenomen en dat hieruit is gebleken dat hij geen medicatie heeft binnengekregen. Dat zij over het geven van borstvoeding terwijl zij medicatie gebruikte niet open en eerlijk tegenover de Raad is geweest, vindt de moeder achteraf bezien vervelend. Zij stelt dat de casusregisseur er wel van op de hoogte was. Op dit moment krijgt [minderjarige] vier flesvoedingen Nutrilon per dag en geeft de moeder enkel nog aanvullend een avondvoeding via de borst. Dit vanwege problemen met haar melkproductie. Verder heeft de moeder contact gezocht met de hulpverlening om haar medicatiegebruik af te bouwen. Zij zal waarschijnlijk een traject bij [verslavingszorg] of [psychologische hulp] gaan volgen. Daarnaast verblijft de moeder op dit moment in het huis van een kennis en daar mag zij met [minderjarige] voor zolang als nodig blijven wonen, hetgeen ook per Whatsapp door haar kennis is bevestigd. Ook staat de moeder ingeschreven bij [ woningcorportatie 1] en [woningcorporatie 2] , zodat zij op termijn een eigen woning kan krijgen. Tussen de moeder en de vader is er geen contact, anders dan dat de moeder op de dinsdag en de zaterdag een update over [minderjarige] naar de vader stuurt. De biologische vader en [minderjarige] hebben sinds oktober 2024 op de woensdagen en in het weekend contact met elkaar en zij gaan één keer per week samen op pad. Dat contact is opgebouwd en verloopt volgens de moeder goed. Zelf heeft de moeder momenteel ook een goed contact met de biologische vader, nadat zij dingen uit het verleden hebben uitgesproken. De moeder is bereid om de contactgegevens van de biologische vader met de hulpverlening te delen. Verder ziet de moeder geen rol meer in het leven van [minderjarige] voor de (juridische) vader. De advocaat heeft dan ook namens de moeder een verzoek tot vernietiging van de erkenning ingediend en tevens verzocht om een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen. Dit omdat de moeder zich zorgen maakt over het alcoholgebruik van de vader en de vader wisselend verklaart over zijn rol in het leven van [minderjarige] . Daarbij komt dat de moeder eerder niet wist wat de erkenning inhield.
4.3.
De vader begrijpt de zorgen van de Raad en is het eens met het verzoek. Hij wil het beste voor [minderjarige] en als dat een ondertoezichtstelling is, dan is hij daarmee akkoord. De vader vindt het een lastige situatie en is ook verdrietig over de situatie. Hoewel hij wist dat [minderjarige] niet zijn biologische zoon was, heeft hij zich als een vader over hem ontfermd en voelt [minderjarige] vanaf het eerste begin als zijn zoon. Hij mist [minderjarige] . De vader weet niet of hij voor [minderjarige] moet gaan of dat het in zijn belang is als hij een stapje terug neemt, nu hij niet de biologische vader is. Verder geeft de vader aan dat hij voor de moeder en [minderjarige] heeft gezorgd en dat hij [minderjarige] niet, zoals de moeder gezegd heeft, in gevaar heeft gebracht door zijn alcoholgebruik en/of de inname van slaapmedicatie. De vader heeft al drie maanden geen contact met [minderjarige] , ondanks dat de Raad heeft geadviseerd om een zorgregeling op te starten. Op de dinsdag en de zaterdag krijgt de vader wel een update van de moeder over [minderjarige] .
4.4.
De GI begrijpt het verzoek van de Raad en stelt dat de doelen in het Raadsrapport duidelijk zijn. Er zal per direct een vaste jeugdbeschermer voor het gezin beschikbaar zijn.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en [minderjarige] onder toezicht van de GI stellen voor de duur een jaar, te weten met ingang van 16 december 2024 en tot 16 december 2025. Zij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is, ondanks zijn jonge leeftijd, in de afgelopen periode (indirect) getuige geweest van ruzies en spanningen tussen de ouders. De ouders hebben een moeizame relatie gehad en hun verstandhouding is verstoord geraakt. Zij wantrouwen elkaar en uiten over en weer grote zorgen over elkaar. Daarnaast is er de afgelopen periode binnen het vrijwillig kader onvoldoende zicht op [minderjarige] en zijn opvoedomgeving gekomen. Ook is er geen zicht gekomen op het alcoholgebruik van beide ouders en de medicatieafhankelijkheid van de moeder. Dat de moeder zelf hulp voor het afbouwen van haar medicatiegebruik heeft gezocht, vindt de kinderrechter een stap in de goede richting. Verder heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij zolang als nodig met [minderjarige] in haar huidige woning kan blijven. Dat vindt de kinderrechter positief om te horen, maar de kinderrechter stelt tegelijkertijd vast dat de moeder geen huurcontract heeft en dat zij volgens de Basisregistratie Personen ook niet op haar huidige verblijfadres staat ingeschreven. Dat baart de kinderrechter zorgen. Daarnaast is de moeder in de afgelopen periode in het vrijwillige kader niet altijd open en eerlijk geweest. Zo heeft de moeder niet eerder tegen de Raad verteld dat zij borstvoeding aan [minderjarige] is blijven geven, terwijl dit door de deskundigen werd afgeraden vanwege het medicatiegebruik van de moeder. Ook heeft de moeder tot voor kort niet eerder verteld dat de biologische vader in het leven van [minderjarige] is betrokken en dat hij regelmatig contact met [minderjarige] heeft. Dit in combinatie met dat de vader sinds de relatiebreuk in september 2024 geen contact meer met [minderjarige] heeft en de moeder tijdens de mondelinge behandeling aangeeft geen rol meer voor de vader in het leven van [minderjarige] te zien, terwijl zij hem [minderjarige] nog maar zo kort geleden heeft laten erkennen, baart de kinderrechter grote zorgen.
5.4.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat voldoende vast staat dat de ouders weliswaar bereid zijn om de hulpverlening te accepteren, maar dat zij hiervan nog onvoldoende hebben kunnen profiteren en daarmee op dit moment niet in staat zijn om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Zo is het eerdere Raadsonderzoek in augustus 2024 afgerond met een verwijzing naar het vrijwillig kader. De samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening binnen het vrijwillig kader is onvoldoende van de grond gekomen dan wel gestagneerd, waardoor er geen zicht meer op [minderjarige] was en de casusregisseur zich grote zorgen maakte en genoodzaakt voelde een terugmelding te doen bij de Raad. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat de hulpverlening binnen het vrijwillig kader ontoereikend is en dat er een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk is.
5.5.
De kinderrechter sluit zich aan bij de door de Raad in het Raadsrapport geformuleerde doelen en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • [minderjarige] groeit op in een rustige, veilige en voorspelbare opvoedomgeving met opvoeders die op [minderjarige] zijn belevingswereld en emoties kunnen afstemmen;
  • [minderjarige] heeft onbelast contact met beide opvoeders. Voor [minderjarige] is het van belang dat hij contact mag hebben met beide ouders zodat hij een goede gehechtheidsrelatie met hen kan behouden;
  • Er moet zicht komen op de biologische vader en zijn opvoedmogelijkheden.
5.6.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Zij benadrukt dat de ondertoezichtstelling erop is gericht om de situatie voor [minderjarige] te verbeteren en de ouders daarbij te ondersteunen, waarna de ouders op termijn weer zelfstandig de zorg voor [minderjarige] kunnen oppakken. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van [minderjarige] te bewaken. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij zicht krijgt op de opvoedsituatie van [minderjarige] en het gehele systeem rondom hem. Ook vindt de kinderrechter het van belang dat er duidelijkheid komt over de rol van de (juridische) vader en de biologische vader in het leven van [minderjarige] . Aan beide ouders geeft de kinderrechter mee dat zij er vanuit gaat dat de ouders in het belang van [minderjarige] met de GI en hulpverlening zullen gaan samenwerken en dat zij open en eerlijk tegenover de GI en de hulpverlening zullen zijn.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 16 december 2024 en tot 16 december 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024 door mr Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 30 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.