Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene, de kentekenhouder van een auto, had een boete ontvangen voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder een duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart. De overtreding vond plaats op 8 januari 2023. Betrokkene had een herseninfarct gehad, waardoor haar echtgenoot haar moest helpen met in- en uitstappen van de auto. Tijdens de zitting werd aangevoerd dat er geen geschikte parkeerplaats beschikbaar was en dat de aanvraag voor de gehandicaptenparkeerkaart vertraging had opgelopen door administratieve problemen met de gemeente en de keuringsinstantie.
De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedraging wel degelijk had plaatsgevonden, maar dat er aanleiding was om de boete te matigen. De kantonrechter erkende dat betrokkene recht had op een gehandicaptenparkeerkaart, die echter niet zichtbaar in het voertuig aanwezig was ten tijde van de overtreding. De boete werd gematigd tot € 30,-, met een toevoeging van € 9,- aan administratiekosten. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald aan zekerheidstelling moest door de officier van justitie worden terugbetaald.
De uitspraak benadrukt het belang van het zichtbaar hebben van de gehandicaptenparkeerkaart in het voertuig, ook al kan er recht op bestaan. De kantonrechter heeft de beslissing openbaar uitgesproken, en tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.