ECLI:NL:RBZWB:2024:917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
02/146803-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens dwang tot betaling van geld zonder voldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1974, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2024 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het samen met een ander dwingen van een slachtoffer tot betaling van geld in de periode van 1 maart 2019 tot en met 29 september 2019. De tenlastelegging werd gewijzigd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank constateerde dat de tenlastelegging een voltooid delict vermeldde, maar dat het slachtoffer slechts op 12 juni 2019 een bedrag van € 8.000,- had betaald aan de medeverdachte. Na deze datum waren er geen verdere betalingen meer gedaan, wat betekende dat de handelingen van de verdachte na deze datum niet konden bijdragen aan de tenlastelegging. De rechtbank volgde de redenering van de officier van justitie niet en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank besloot dat de vordering bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/146803-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R. van ‘t Land, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2024, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander in de periode van 1 maart 2019 tot en met 29 september 2019 in Bergen op Zoom
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het betalen van geld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en gaat daarbij uit van de aangifte van [slachtoffer] . Hij stelt dat de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en verdachte de aangifte in zodanige mate ondersteunen dat deze als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Daarnaast zijn de in de tenlastelegging genoemde handelingen dwingend van aard en is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit en verzoekt de rechtbank hem vrij te spreken. Allereerst wordt opgemerkt dat de verklaring van verdachte bij de politie gezien de Salduz-jurisprudentie moet worden uitgesloten van het bewijs, nu verdachte pas halverwege het verhoor werd aangemerkt als verdachte, de verklaring door verdachte niet is ondertekend en werd afgelegd zonder aanwezigheid van een advocaat. Daarnaast zien alle handelingen genoemd in de tenlastelegging, behalve gedachtestreepje 7 (
een of meerdere keren langs het huis en/of bedrijf van die [slachtoffer] en./of langs het huis van die [naam 3] te gaan), op de medeverdachte. Aangezien ná 12 juni 2019 geen geldbedragen meer zijn betaald en het langs de woning gaan na die datum zou hebben plaatsgevonden kan er ten aanzien van verdachte geen sprake zijn van een voltooid delict. Ook kan geen sprake zijn van het in vereniging plegen van dwang nu de bijdrage van verdachte - als hier in het dossier al wettig en overtuigend bewijs voor te vinden zou zijn- van onvoldoende gewicht is om te kunnen spreken van medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de tenlastelegging
De rechtbank constateert dat de tenlastelegging is gewijzigd en dat deze thans luidt dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft gedwongen tot het betalen van geld. De officier van justitie heeft deze wijziging ter zitting zo uitgelegd dat door de zinsnede: ‘te weten het overmaken van één of meer geldbedrag(en) (8.000 euro) te wijzigen in: ‘te weten het betalen van geld’ de scope van de tenlastelegging breder wordt. Hierdoor zou niet enkel de reeds door [slachtoffer] betaalde € 8.000,- onder de tenlastelegging vallen, maar ook andere bedragen die nog door [slachtoffer] aan (één van) de verdachten betaald zouden moeten worden.
De rechtbank volgt de redenering van de officier van justitie niet.
De tenlastelegging vermeldt een voltooid delict, -kort gezegd- dat [slachtoffer] door verdachte en zijn medeverdachte is gedwongen tot het betalen van geld. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] alleen op 12 juni 2019 een geldbedrag van € 8.000,-, aan de medeverdachte heeft betaald. Daarna is er geen sprake meer geweest van betalingen. Dat betekent dat vast staat dat de tenlastegelegde handelingen van ná 12 juni 2019, (ook als die handelingen hebben plaats gevonden) er niet toe hebben geleid dat [slachtoffer] daardoor (opnieuw) een geldbedrag heeft betaald. Dit deel van de tenlastelegging kan daarom niet bewezen worden verklaard.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de handelingen genoemd onder de gedachtestreepjes 7 (een of meerdere keren langs het huis en/of bedrijf van die [slachtoffer] en/of het langs het huis van die [naam 3] te gaan), 9 (
een of meerdere keren berichten te sturen met de strekking dat die [slachtoffer] moest bellen en/of dat hij, verdachte, die [slachtoffer] moest zien, omdat anders hij, verdachte die [slachtoffer] en/of die [naam 3] zou komen opzoeken en/of),en 10 (
die [slachtoffer] via de telefoon dreigend de woorden toe te voegen: ‘ik maak je kapot’, ‘ik neuk je vrouw’ en/of ‘ik neuk je dochter’) omdat deze niet hebben kunnen bijgedragen aan de ten laste gelegde voltooide dwang.
Ten aanzien van het medeplegen
De rechtbank overweegt dat, hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte soms wel aanwezig was bij een aantal van de overgebleven handelingen genoemd in de tenlastelegging, er onvoldoende aanknopingspunten zijn om verdachte de rol van medepleger toe te dichten ten aanzien van de ten laste gelegde dwang om [slachtoffer] € 8.000,- te laten betalen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het verzoek tot bewijsuitsluiting
De rechtbank overweegt dat nu verdachte van de tenlastelegging wordt vrijgesproken zij niet meer toekomt aan voornoemd verweer van de verdediging.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 18.000,-, waarvan
€ 8.000,- ter zake van materiële schade en € 10.000,- ten zake van immateriële schade. Ook vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1.500,- aan proceskosten.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lorello-Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2024.