Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Voort stelt gemachtigde dat de redelijke termijn is overschreden en verzoekt een proceskostenvergoeding.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder de juiste vergunning. De gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting was de betrokkene zelf niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door mr. J. Piet. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De gedraging vond plaats op 26 oktober 2022 om 15:12 uur op de Reinierstraat in Breda. De betrokkene stelde dat hij niet op de hoogte was van de invalidenplek en dat de bebording slecht zichtbaar was door de slechte weersomstandigheden. De gemachtigde voerde aan dat de boete niet redelijk was en dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedraging voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter vond geen reden om de boete te matigen en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt dat er geen wettelijke belemmering is voor het opleggen van meerdere boetes voor dezelfde gedraging, mits deze voldoende zijn onderbouwd. De kantonrechter concludeerde dat de betrokkene niet had aangetoond dat hij zijn voertuig niet had verplaatst tussen de twee boetes, en dat de duidelijke bebording en de tijd tussen de boetes niet in zijn voordeel spraken. De beslissing van de kantonrechter werd openbaar uitgesproken en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.