3.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van de tenlastelegging
De rechtbank constateert dat de tenlastelegging is gewijzigd en dat deze thans luidt dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft gedwongen tot het betalen van geld. De officier van justitie heeft deze wijziging ter zitting zo uitgelegd dat door de zinsnede: ‘te weten het overmaken van één of meer geldbedrag(en) (8.000 euro) te wijzigen in: ‘te weten het betalen van geld’ de scope van de tenlastelegging breder wordt. Hierdoor zou niet enkel de reeds door [slachtoffer] betaalde € 8.000,- onder de tenlastelegging vallen, maar ook andere bedragen die nog door [slachtoffer] aan (één van) de verdachten betaald zouden moeten worden.
De rechtbank volgt de redenering van de officier van justitie niet.
De tenlastelegging vermeldt een voltooid delict, -kort gezegd- dat [slachtoffer] door verdachte en zijn medeverdachte is gedwongen tot het betalen van geld. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] alleen op 12 juni 2019 een geldbedrag van € 8.000,-, aan de medeverdachte heeft betaald. Daarna is er geen sprake meer geweest van betalingen. Dat betekent dat vast staat dat de tenlastegelegde handelingen van ná 12 juni 2019, (ook als die handelingen hebben plaats gevonden) er niet toe hebben geleid dat [slachtoffer] daardoor (opnieuw) een geldbedrag heeft betaald. Dit deel van de tenlastelegging kan daarom niet bewezen worden verklaard.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de handelingen genoemd onder de gedachtestreepjes 7 (
een of meerdere keren langs het huis en/of bedrijf van die [slachtoffer] en/of het langs het huis van die [naam 3] te gaan), 9 (
een of meerdere keren berichten te sturen met de strekking dat die [slachtoffer] moest bellen en/of dat hij, verdachte, die [slachtoffer] moest zien, omdat anders hij, verdachte die [slachtoffer] en/of die [naam 3] zou komen opzoeken en/of),en 10 (
die [slachtoffer] via de telefoon dreigend de woorden toe te voegen: ‘ik maak je kapot’, ‘ik neuk je vrouw’ en/of ‘ik neuk je dochter’) omdat deze niet hebben kunnen bijgedragen aan de ten laste gelegde voltooide dwang.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [slachtoffer] anders verklaren over de reden van de betaling van € 8.000,- door [slachtoffer] aan verdachte.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in [cafe] een mondelinge, zakelijke overeenkomst met [slachtoffer] heeft gesloten waarbij beide partijen een bedrag van
€ 100.000,- zouden inleggen in verband met gezamenlijke zakelijke activiteiten. Verdachte heeft vervolgens zakelijk één en ander in gang gezet, waarna [slachtoffer] zou zijn afgehaakt. Verdachte zou, doordat [slachtoffer] was afgehaakt, aan een derde partij een bedrag van
€ 20.000,- aan rente of boete verschuldigd zijn. Dit bedrag wilde hij op [slachtoffer] verhalen. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] na een gesprek in [restaurant] een bedrag van
€ 8.000,- overgemaakt.
[slachtoffer] daarentegen heeft verklaard dat hij in [cafe] werd aangesproken door verdachte en dat verdachte zei dat hij alles over [slachtoffer] wist. Uit wat verdachte zei en hem liet zien, bleek dat verdachte beschikte over allerlei persoonlijke informatie over [slachtoffer] . Verdachte zou hem vervolgens hebben gevraagd: “Wil je veel geld verdienen? Wil je een containertje doen voor mij? Je denkt dat ik geen geld heb zeker. Ik kan 100K neerleggen”. [slachtoffer] had geantwoord dat hij ook wel een ton kon neerleggen en dat hij geen zaken met verdachte wilde doen. Mannen in gezelschap van verdachte hadden zich agressief richting [slachtoffer] en zijn vriend gedragen, waarna verdachte hen tot rust maande en hen opdroeg [slachtoffer] een hand te geven. De maandag daarop zou [slachtoffer] gebeld zijn door verdachte omdat hij hem een ton zou moeten betalen. Verdachte zou [slachtoffer] daarna herhaaldelijk hebben lastiggevallen, waardoor [slachtoffer] geen uitweg meer zag anders dan het betalen van een bedrag van € 8.000,- om van verdachte af te zijn.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van [naam 1] die bij het gesprek in het café aanwezig was. [getuige] zegt wel bij het gesprek te zijn geweest, maar kan niet over de precieze inhoud daarvan verklaren. De rechtbank constateert dat de verklaring van verdachte niet wordt ondersteund en dat deze haar ongeloofwaardig voorkomt. Zij acht het niet aannemelijk dat er in een café, onder de omstandigheden zoals die uit het dossier naar voren komen, een bindende, mondelinge overeenkomst wordt gesloten in het kader waarvan ieder een bedrag van
€ 100.000,- inlegt.
Gelet op de bewijsmiddelen in bijlage II stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij alles van hem wist; dat hij een foto van [slachtoffer] heeft getoond; dat hij heeft gezegd dat [slachtoffer] een huis had in [plaats] en een dochtertje; dat hij heeft gezegd dat [slachtoffer] geld had geïnvesteerd in een kapsalon; dat hij telefonisch heeft medegedeeld dat [slachtoffer] een ton moest betalen en dat hij die ton nu ergens anders moest gaan halen omdat die [slachtoffer] had gezegd dat hij niet zou betalen en hij nu twintig procent rente moest betalen en meerdere keren telefonisch contact heeft gezocht.
Ten aanzien van de dwang
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich door aldus te handelen schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk dwingen van [slachtoffer] tot het betalen van geld (een geldbedrag van € 8.000,-) door andere feitelijkheden. Om van feitelijkheden in de zin van de wet te kunnen spreken, moeten de handelingen van zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat het slachtoffer hieraan geen weerstand kan bieden. Het uitoefenen van psychische druk kan onder omstandigheden worden aangemerkt als dwang.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor omschreven handelingen die verdachte heeft verricht, kunnen worden gekenmerkt als andere feitelijkheden in de zin van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft zich op een dusdanige wijze, herhaaldelijk en dwingend, in de richting van [slachtoffer] uitgelaten dat [slachtoffer] zich zo onder druk gezet voelde dat hij geen andere uitweg zag dan een bedrag van € 8.000,- te betalen. Ondersteunend daarvoor is de melding van afpersing die [slachtoffer] op 5 juni 2019 bij de politie heeft gedaan en de verklaring van [naam 2] die heeft gehoord dat [slachtoffer] tijdens het gesprek in [restaurant] zei dat als [slachtoffer] met een voorstel zou komen dat hij dan geen last meer zou hebben van [verdachte] en dat dit werd beaamd door [verdachte] .
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk dwingen van [slachtoffer] tot het betalen van geld.
Ten aanzien van het medeplegen
Hoewel uit het dossier blijkt dat de medeverdachte soms wel aanwezig was bij een aantal van de overgebleven handelingen genoemd in de tenlastelegging, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de medeverdachte de rol van medepleger toe te dichten ten aanzien van de ten laste gelegde dwang om [slachtoffer] € 8.000,- te laten betalen. De rechtbank zal het medeplegen dan ook niet bewezen verklaren en verdachte daarvan vrijspreken.