ECLI:NL:RBZWB:2024:912

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
RK 23-013078
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift tot vergoeding ex artikel 530 Sv afgewezen na sepot van strafzaak

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.H.E.M. Kersemaekers, vroeg om een vergoeding van € 1.121,63 voor gemaakte kosten in verband met een geseponeerde strafzaak. De strafzaak was geseponeerd door de officier van justitie op 24 mei 2023, omdat de verdenking betrekking had op een oud feit. De verzoeker stelde dat hij onterecht was beschuldigd en dat de gereedschappen die bij hem werden aangetroffen, noodzakelijk waren voor zijn werk als installatiemonteur.

Tijdens de behandeling van het verzoekschrift op 19 januari 2024, werd door de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, aangevoerd dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de verdenking die tegen hem was gerezen. De rechtbank overwoog dat de verzoeker op het moment van staandehouding met hoge snelheid reed en in zijn auto gereedschappen had die als inbrekerswerktuigen konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen, aangezien de verzoeker zelf de omstandigheden had gecreëerd die leidden tot de kosten voor rechtsbijstand.

De rechtbank wees het verzoek tot vergoeding af en oordeelde dat de verzoeker geen recht had op de gevraagde schadevergoeding. De beslissing werd genomen door mr. M.H.M. Collombon en is op 2 februari 2024 openbaar gemaakt. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 96-287706-21
raadkamernummer : 23-013078
datum : 19 januari 2024
beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.H.E.M. Kersemaekers advocaat te Breda, (Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.121,63 voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 22 mei 2023;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 19 januari 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. J.A. Castelein en mr. J.H.E.M. Kersemaekers als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat bij beslissing van de officier van justitie van 24 mei 2023 de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd, omdat de verdenking een oud feit betrof. De advocaat stelt dat terughoudend met de schuldvraag moet worden omgegaan en dat de verdenking niet aan verzoeker te wijten is. De aangetroffen gereedschappen had verzoeker bij zich vanwege zijn werk. Nu de verdenking geseponeerd is met de sepotcode ‘oud feit’ is verzoeker de kans ontnomen van een sepot wegens onvoldoende bewijs of vrijspraak. Verzoeker heeft kosten gemaakt voor de aan hem verleende rechtsbijstand in verband met de strafzaak en verzoekt daarvoor een vergoeding van € 1.121,63 te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Bij de behandeling van het verzoekschrift vult de advocaat aan dat hij kennis heeft genomen van de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie stelt dat verzoeker schuldig is, maar dat dit niet tot een veroordeling heeft geleid. Hiermee wordt een schijn van opgewekt, die in strijd is met de onschuldpresumptie. Verzoeker is werkzaam als installatiemonteur en had daarom de noodzakelijke gereedschappen daarvoor in zijn auto liggen. De gereedschappen zijn aangezien voor inbrekerswerktuigen. De relatie tussen de goederen in de auto en de verdenking is nooit bewezen. Daarnaast stelt de advocaat dat hij volledig en doelbewust aan de zaak heeft gewerkt tegen een redelijk en marktconform uurtarief.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoekschrift dient te worden afgewezen. De gronden van billijkheid voor toewijzing ontbreken. De officier van justitie persisteert bij de schriftelijke reactie waarin de omstandigheden voldoende uiteen zijn gezet. Verzoeker is om 03:45 uur staande gehouden nadat hij met hoge snelheid reed. De verbalisanten zien inbrekerswerktuigen los op/rond de bijrijdersstoel liggen. Ook liggen in de auto gestolen kentekenplaten. De verbalisanten merken daarnaast op dat verzoeker op alle vragen onlogische antwoorden geeft en zich meermaals verspreekt. Voornoemde omstandigheden hebben eraan bijgedragen dat er een verdenking is gerezen tegen verzoeker. Verzoeker heeft de verdenking daarom aan zichzelf te wijten.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank is echter van oordeel dat het aan verzoeker zelf te wijten is geweest dat er tegen hem een verdenking is gerezen waardoor hij kosten voor rechtsbijstand heeft moeten maken, zodat er geen gronden van billijkheid zijn een vergoeding voor geleden schade toe te kennen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat verzoeker midden in de nacht, om 4.45 uur, staande is gehouden omdat hij met zijn auto veel te hard over de Rillaersebaan in Goirle reed. In die auto lagen los in de auto gereedschappen die als inbrekerswerktuig bestempeld kunnen worden. Daarnaast werden in de auto valse kentekenplaten aangetroffen. Tot slot legde verzoeker sterk wisselende verklaringen af over onder meer het doel van de reis.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 2 februari 2024 gegeven door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in tegenwoordigheid van K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).