ECLI:NL:RBZWB:2024:911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
C/02/396647 FA RK 22-1696
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot minderjarige kinderen en verdeling van huwelijksvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1998 in Marokko zijn gehuwd. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Durdu, verzocht om echtscheiding en om het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen bij haar te bepalen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.F.M. Gulickx, verzocht om een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken en om alimentatie voor de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, aangezien beide partijen en de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Tevens is er een regeling getroffen voor het contact tussen de man en de kinderen, waarbij de man vanaf 16 december 2023 vier zaterdagen om 17.00 uur via beeldbellen contact kan hebben met de kinderen, en vanaf 13 januari 2024 eenmaal per twee weken op zaterdag bij zijn ouders. De man is ook verplicht om alimentatie te betalen voor de kinderen, vastgesteld op € 272 per maand per kind.

Wat betreft de verdeling van het huwelijksvermogen heeft de rechtbank geoordeeld dat de echtelijke woning moet worden verkocht en dat de opbrengst bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. De rechtbank heeft ook de gebruikslasten van de woning toegewezen aan de vrouw, die deze geheel voor haar rekening moet nemen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Meyboom, in tegenwoordigheid van griffier mr. Van der Plas.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/396647 FA RK 22-1696
beschikking betreffende echtscheiding van 16 februari 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. H. Durdu ,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx .
1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 14 april 2022 ontvangen verzoekschrift van de vrouw met bijlagen;
- het bericht van mr. Durdu van 21 april 2022;
- het F9-formulier van mr. Durdu van 25 mei 2022;
- het F4-formulier van mr. Gulickx van 12 juli 2022;
- een tweetal F9-formulieren van mr. Durdu van 13 juli 2022;
- een tweetal F9-formulieren van mr. Gulickx van 13 juli 2022;
- een bericht van mr. Gulickx van 15 juli 2022;
- het op 4 augustus 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek van de man met bijlagen;
- het F4-formulier van mr. Durdu van 5 september 2022;
- het op 3 oktober 2022 ontvangen verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de vrouw;
- het F9-formulier van mr. Gulickx van 3 november 2022;
- het F9-formulier van mr. Durdu van 4 november 2022;
- het bericht van het zorgloket van 8 november 2022 met als bijlagen de rapportage van de zorgaanbieder van 28 oktober 2022;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming van 8 november 2022;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming van 16 februari 2023;
- het op 13 april 2023 ontvangen verzoekschrift houdende wijziging van de verzoeken van de vrouw met bijlagen;
- de brief van de raad voor de kinderbescherming van 28 april 2023 met als bijlage het raadsrapport van 28 april 2023;
- het F4-formulier van mr. Gulickx van 5 juni 2023;
- het op 26 juni 2023 ingekomen verweerschrift op de gewijzigde verzoeken van de man met bijlagen;
- het bericht van de griffier van 13 juli 2023;
- het bericht van mr. Durdu van 14 juli 2023;
- een tweetal F9-formulieren van mr. Gulickx van 9 oktober 2023 (met bijlagen);
- het F9-formulier van mr. Gulickx van 10 oktober 2023 met bijlage;
- het F9-formulier van mr. Durdu van 17 oktober 2023 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Gulickx van 24 oktober 2023 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Durdu van 25 oktober 2023 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Gulickx van 27 oktober 2023 met bijlage.
- de brief van mr. Durdu van 21 december 2023 met bijlagen
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2023. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad.
1.3. [minderjarige 1] is, gelet op haar leeftijd, in staat gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door een brief te schrijven aan de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast.
- Partijen zijn op [datum] 1998 te Marokko, met elkaar gehuwd.
- uit hun huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
1. [meerderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2000,
2. [meerderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2001,
3. [jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2005,
4. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 4] 2011,
5. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 5] 2019.
- Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
- Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan.
- Partijen hebben zowel de Marokkaanse als Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 216,= per maand per kind;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 100,= per maand;
- bepaling dat zij bevoegd is de bewoning van de gezamenlijke woning voort te zetten voor de duur van zes maanden;
- vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
3.2.
De man verzoekt, samengevat,
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- vaststelling van een door hem te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 207,= per maand per kind;
- vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Partijen en de minderjarigen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek tot echtscheiding en de nevenvoorzieningen kennis te nemen. Ook is deze rechtbank relatief bevoegd, nu de woonplaats van partijen is gelegen in dit arrondissement.
4.2.
Op het verzoek tot echtscheiding en op de verzochte nevenvoorzieningen inzake het voortgezet gebruik, het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinder-en partneralimentatie is Nederlands recht van toepassing. Het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensstelsel van partijen wordt hierna in rechtsoverwegingen 4.15. tot en met 4.19. uiteengezet.
Ontvankelijkheid
4.3.
De rechtbank dient in de eerste plaats ambtshalve te beoordelen of het inleidende verzoek van tot echtscheiding voldoet aan de vereisten van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ingevolge dit artikel dient een verzoek tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat partijen voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen redelijkerwijs niet mogelijk is om op dit moment een door hen beiden akkoord bevonden en getekend ouderschapsplan over te leggen. Gelet hierop zal de rechtbank voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv. Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
Echtscheiding
4.5.
Het verzoek tot echtscheiding ligt als op de wet gegrond en niet langer weersproken voor toewijzing gereed.
Hoofdverblijf
4.6.
De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van de minderjarige kinderen bij haar te bepalen.
4.7.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek, zodat het verzoek, als op de wet gegrond, zal worden toegewezen. De rechtbank acht deze beslissing ook in het belang van de minderjarigen.
Regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.8.
De man heeft verzocht een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen, waarbij de kinderen de helft van de tijd bij hem zijn en de helft van de tijd bij de vrouw.
4.9.
De vrouw voert daartegen verweer. Volgens haar heeft de man geen aandeel in de zorgtaken. Hij verblijft sinds de beslissing voorlopige voorzieningen niet meer in de echtelijke woning en het contact tussen de man en de kinderen is minimaal. De door de man verzochte regeling is niet in het belang van de kinderen, aldus de vrouw.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 12 april 2022 partijen zijn verwezen voor een hulpverleningstraject naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Naar aanleiding van de verwijzing van de rechtbank heeft de zorgaanbieder “ [psychologenpraktijk] ” het beoogde hulpverleningstraject opgestart. De resultaten van het traject zijn door de zorgaanbieder opgenomen in het rapport van 28 oktober 2022. Uit dit rapport volgt dat de gestelde doelen niet zijn behaald.
4.11.
De raad heeft deze negatieve retourmelding gescreend en besloten om onderzoek te doen en de rechtbank te adviseren over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Uit het rapport komt naar voren dat er nagenoeg geen contact is tussen de man en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] ervaart momenten van boosheid en gemis richting de man. Zij heeft via berichtjes geprobeerd om contact met de man te zoeken, maar dat is niet gelukt. [minderjarige 1] zou graag leuke dingen met de man ondernemen. Beide ouders vinden het belangrijk dat er contact is tussen de man en de kinderen, maar het lukt hen niet daarover afspraken te maken. Ook lukt het de man en de kinderen niet om met elkaar in contact te komen.
Over de veiligheid van de kinderen bij vrouw of de man heeft de raad geen zorgen. Wel zijn er zorgen over het emotioneel veilig opgroeien van de kinderen gelet op de spanningen tussen partijen, hun andere visie en het mislukken van pogingen om nader tot elkaar te komen. Ook zijn er zorgen over het ontbreken van structureel contact tussen de man en de kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat er contact komt, mogelijk via opbouw omdat de kinderen de man al een tijd niet gezien hebben. Vooral [minderjarige 2] zal tijd nodig hebben om weer aan contact met de man te wennen.
Op dit moment vindt de raad een co-ouderschapsregeling niet in het belang van de kinderen omdat zij de man al een tijd niet gezien hebben en omdat goede communicatie tussen de ouders daarvoor nodig is. Het contact tussen de man en de kinderen kan mogelijk bij de ouders van de man plaatsvinden, zolang de man nog niet beschikt over eigen woonruimte.
De raad adviseert in haar rapport ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor wat betreft [minderjarige 1] , iedere week een contactmoment met de man, afwisselend de ene week in het weekend en de andere week op een doordeweekse dag. Ten aanzien van [minderjarige 2] adviseren zij een contactmoment met de man afwisselend de ene week op zondag en de andere week op een doordeweekse dag.
4.12.
Op de mondelinge behandeling is de situatie tussen partijen en de kinderen uitgebreid besproken en is de behandeling enige tijd geschorst voor beraad. Na hervatting van de behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij bereid is om te beginnen met telefonisch contact tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , na 4 weken uit te breiden met contact bij de ouders van de man. De man heeft zich bereid verklaard om daaraan mee te werken.
Zoals op de mondelinge behandeling medegedeeld zal de rechtbank dan ook beslissen dat de man vanaf zaterdag 16 december 2023 vier achtereenvolgende zaterdagen om 17.00 uur zal face-timen of beeldbellen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarbij zal de vrouw niet aanwezig zijn en zij zal geen telefoonnummers blokkeren. Na viermaal, dus vanaf zaterdag 13 januari 2024 is de man eenmaal per 2 weken op zaterdag van 12.00 tot 14.00 uur gerechtigd tot omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij zijn ouders, nader uit te breiden in onderling overleg.
De rechtbank verwacht uitdrukkelijk van partijen dat zij zich in het belang van de kinderen aan deze regeling houden.
Kinder- en partneralimentatie
4.13.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen eveneens overeenstemming bereikt over de door de man te betalen alimentatie voor de kinderen. Overeengekomen is dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 272,= per maand voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] . Daarop heeft de vrouw haar verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor haarzelf ingetrokken.
Verdeling van het huwelijksvermogen
4.14.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
4.15.
Voor wat betreft het toepasselijk recht is het volgende van belang. Partijen zijn op [datum] 1998 te Marokko gehuwd zodat van toepassing is het Haags huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het verdrag). Op de mondelinge behandeling is gebleken dat er voorafgaand aan het huwelijk geen rechtskeuze is gemaakt. Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden partijen beiden de Marokkaanse nationaliteit. De man woonde destijds al in Nederland, De vrouw heeft zich circa 8 maanden na de huwelijkssluiting in Nederland gevestigd. Sinds 2002 bezitten beiden partijen ook de Nederlandse nationaliteit.
4.16.
De rechtbank stelt met partijen vast dat tot 2002 Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogen omdat partijen vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, zij ten tijde van de huwelijkssluiting de gemeenschappelijke Marokkaanse nationaliteit bezaten en zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van hetzelfde land vestigden.
In geschil is vanaf wanneer ingevolge artikel 7 lid 2 van het verdrag er een wijziging heeft plaatsgevonden naar toepassing van Nederlands recht als zijnde het interne recht waar partijen hun gewone verblijfplaats hebben. Artikel 7 lid 2 van het verdrag geeft daarvoor in dit geval 3 mogelijke tijdstippen namelijk:
1. vanaf het tijdstip waarop zij beiden in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben gevestigd, indien de Nederlandse nationaliteit hun gemeenschappelijke nationaliteit is, dan wel vanaf het tijdstip waarop zij die nationaliteit hebben verkregen, of
2 wanneer zij na het huwelijk in Nederland gedurende meer dan tien jaar hun gewone verblijfplaats hebben gehad;
3 vanaf het tijdstip waarop zij in Nederland hun gewone verblijfplaats vestigden, indien hun huwelijksvermogensregime, uitsluitend op grond van artikel 4, tweede lid, onder 3, was onderworpen aan het recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit.
4.17.
De vrouw beroept zich op de eerste situatie die artikel 7 lid 2 van het verdrag noemt. Vanaf 2002 hebben partijen de gezamenlijke Nederlands nationaliteit en is daarmee volgens de vrouw Nederlands recht van toepassing.
Volgens de man geldt de tweede situatie genoemd in artikel 7 lid 2 van het verdrag. Omdat partijen vanaf 2009 gedurende 10 jaar hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, geldt volgens hem vanaf dat tijdstip het Nederlands recht.
4.18.
De rechtbank zal ingevolge artikel 7 lid 2 (eerste situatie) van het verdrag met ingang van 2002 Nederlands recht toepassen, omdat partijen op die datum beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en zij de gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit hebben gekregen.
Dit betekent dat op de goederen die partijen na 2002 hebben verkregen Nederlands recht van toepassing is. De eerder verkregen goederen blijven vallen onder het Marokkaanse recht dat geen gemeenschap van goederen kent.
4.19.
Voor wat betreft de gemeenschap van goederen zoals deze tussen partijen bestaat vanaf 2002 heeft te gelden dat deze gemeenschap van goederen op grond van het bepaalde in artikel 1:99 lid 1 sub b BW is ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, zijnde 14 april 2022. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen is in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
4.20.
Het te verdelen huwelijksvermogen wordt, volgens eigen opgave van partijen, gevormd door de navolgende bestanddelen:
Activa:
de woning staande en gelegen aan [adres] te [postcode] [plaats] ;
de inboedelgoederen en persoonlijke eigendommen van partijen;
(het saldo op) een gezamenlijke betaalrekening bij ING bank met [rekeningnummer 1]
;
(het saldo op) een bankrekening op naam van de man bij ING met [rekeningnummer 2] ;
(het saldo op) een bankrekening op naam van de vrouw bij ABN AMRO met [rekeningnummer 3] ;
(het saldo op) een bankrekening op naam van de vrouw in het buitenland met [rekeningnummer 4] ;
De personenauto Volkswagen Tiguan met [kenteken 1] ;
De personenauto Volkswagen Polo met [kenteken 2] .
De personenauto Volkswagen Polo met [kenteken 3] ;
Passiva:
een hypothecaire geldlening bij NBC Direct, met [nummer 1] ;
een hypothecaire geldlening bij NBC Direct, met [nummer 2] ;
een hypothecaire geldlening bij ING Fondsenmix met [nummer 3] (leningdeel 1 en 2);
een geldlening bij de broer van de man.
4.21.
In geschil is of tot de te verdelen gemeenschap behoort:
n. een stuk grond en een zich daarop bevindende woning aan [locatie] , Marokko
4.22.
Daarnaast is er sprake van een aantal vergoedingsrechten. Deze zullen afzonderlijk worden besproken.
Ad a., j. en k.. de woning en het voortgezet gebruik daarvan en de op de woning rustende hypothecaire leningen
4.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in 2010 is gekocht. Aldus is Nederlands recht van toepassing. Ook is niet in geschil dat de woning gezamenlijk eigendom is van partijen en dat deze moet worden verkocht waarna de overwaarde bij helfte zal worden verdeeld dan wel dat de onderwaarde door partijen bij helfte moet worden gedragen.
4.24.
In geschil is wanneer de woning moet worden verkocht. De rechtbank ziet aanleiding om eerst het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de woning te behandelen.
De vrouw verzoekt het voortgezet gebruik van de woning en de daarbij behorende inboedel voor de duur van zes maanden. Zij verblijft met de kinderen in de woning en heeft daarom een groter belang bij het voortgezet gebruik dan de man. Bovendien beschikt de man al over vervangende woonruimte. Van de door de man geopperde mogelijkheid om te reageren op “Klik voor Wonen” heeft zij al gebruik gemaakt maar de daar aangeboden woningen zijn voor haar te duur.
De man voert hiertegen verweer. Volgens hem moet de echtelijke woning zo spoedig mogelijk worden verkocht. De echtscheidingsprocedure loopt al geruime tijd en hij is al lange tijd uit de woning. Hij heeft tijdelijke woonruimte, maar deze is volstrekt ongeschikt. Hij moet zo snel mogelijk kunnen beschikken over zijn aandeel in de overwaarde van de woning, zodat hij daarmee andere woonruimte kan regelen, aldus de man.
4.25.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw weliswaar de woning wenst te verlaten maar dat zij geen urgentie krijgt voor vervangende woonruimte. De rechtbank overweegt dat de vrouw waarschijnlijk wel in aanmerking zal komen voor urgentie na het wijzen van deze beschikking omdat hierin wordt bepaald dat de echtelijke woning moet worden verkocht. Mede gelet op het feit dat deze procedure al geruime tijd loopt en het in het belang van de kinderen wordt geacht dat ook de man over passende woonruimte gaat beschikken, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om te bepalen dat zij gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de woning gedurende 6 maanden na inschrijving van deze beschikking in de daartoe bestemde registers afwijzen. Dit betekent dat geen termijn hoeft te worden afgewacht voordat het verkoopproces van de woning kan worden gestart.
Ad b. de inboedel en persoonlijke eigendommen
4.26.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat de inboedel en de persoonlijke eigendommen van partijen in onderling overleg zullen worden verdeeld zodat een beslissing daarover achterwege kan blijven. Daarbij heeft te gelden dat op de verdeling van de inboedel en de persoonlijke eigendommen die vóór 2002 zijn verworven Marokkaans recht van toepassing is. Het is aan partijen om die inboedel en persoonlijke eigendommen in onderling overleg te verdelen naar Marokkaans recht. De inboedel en persoonlijke eigendommen die na 2002 zijn verworven moeten naar waarde bij helfte worden verdeeld naar Nederlands recht.
Ad c., d., e. en f. de bankrekeningen
4.27.
Partijen zijn het erover eens dat ten aanzien van de bankrekeningen Nederlands recht van toepassing is en dat de saldi op de rekeningen onder d. en e. per peildatum 14 april 2022 zullen worden verdeeld bij helfte en dat ieder de rekening behoudt en voortzet die op zijn dan wel haar eigen naam staat.
4.28.
Voor wat betreft de rekening onder c. zijn partijen het erover eens dat deze is opgeheven en dat de rechtbank daar geen beslissing meer over hoeft te geven. In geschil zijn de opnames van deze rekening vóór opheffing ter hoogte van € 2.500,= en € 11.831,=. Deze zullen hierna onder de verrekenposten worden besproken.
4.29.
De bankrekening op naam van de vrouw in het buitenland zoals genoemd onder f. is volgens haar opgeheven. De vrouw zal nagaan wat het saldo per peildatum was, zal de man inzage hierin geven en zal dit saldo vervolgens bij helfte delen met de man.
Ad g. de personenauto Volkswagen Tiguan met [kenteken 1] ;
4.30.
De man stelt zich op het standpunt dat de auto al voor de peildatum is verkocht aan een derde. Op 28 april 2022 is met de verkoopopbrengst contant € 13.000,= op een schuld aan zijn broer afgelost. Hij betwist de stelling van de vrouw dat de auto zou zijn ingeruild. De man is het niet eens met de door de vrouw gestelde waarde van € 26.000,=. Het betrof immers een schadeauto. Ter zake is niets te verdelen of te verrekenen, aldus de man.
4.31.
Volgens de vrouw is de auto na de peildatum om niet overgedragen aan de broer van de man en op zijn naam gezet. Deze wijziging van tenaamstelling zegt niets over de eigendom. De auto behoorde volgens de vrouw dan ook tot de huwelijksgemeenschap. De auto had een waarde van circa € 26.500,=. Volgens de vrouw moet de auto tegen deze waarde in de verdeling tussen partijen worden meegenomen omdat de man door het om niet aan zijn broer overdragen van deze auto de gemeenschap heeft benadeeld. Aldus komt aan haar toe € 13.250,=.
4.32.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de auto na 2002 is gekocht zodat Nederlands recht van toepassing is. Dit betekent dat de auto op de peildatum tot de gemeenschap van goederen behoorde. Uit de overgelegde stukken van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (productie 11 van de vrouw) blijkt dat de auto op 20 april 2022, dus na de peildatum van 14 april 2022, te naam is gesteld van een derde. Dit betekent dat geen beslissing hoeft te worden genomen over de toedeling van de auto, maar dat wel de waarde van de auto in de verdeling moet worden betrokken. Omdat de man stelt dat hij de auto heeft verkocht had het op zijn weg gelegen om bewijsstukken van de verkoopopbrengst van de auto over te leggen. Hij heeft dit echter niet gedaan. De rechtbank kan door het ontbreken van bewijsstukken de reële waarde van de auto niet vaststellen en dit komt voor rekening en risico van de man. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de waarde zelf in redelijkheid te bepalen en zoekt daarvoor aansluiting bij door de man ter zitting gestelde aankoopwaarde ter hoogte van € 22.000,= omdat de auto al drie maanden na aankoop is verkocht. Dat er schade aan de auto zou zijn waardoor deze tegen een aanzienlijk lager bedrag is verkocht, is door de man enkel gesteld maar niet nader onderbouwd met stukken waaruit dit blijkt. Aan wie de auto is verkocht doet overigens niet ter zake. Dit betekent dat de man aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 11.000,=.
Ad h. de personenauto Volkswagen Polo met [kenteken 2] .
4.33.
De vrouw stelt dat deze auto op naam van de broer van de man stond. Kort voor de start van de echtscheidingsprocedure is de auto op naam van de man gesteld.
De man stelt dat hij in bezit is van de auto en verzoekt deze aan hem toe te delen voor
€ 2.500,= onder verrekening van de helft van de waarde.
4.34.
Tussen partijen is niet in geschil dat deze auto voor de peildatum op naam van de man is gesteld. De man wenst toedeling van deze auto aan hem en de vrouw heeft zich daar niet tegen verzet, zodat de rechtbank deze auto aan de man zal toedelen. De vrouw heeft de door de man gestelde waarde van € 2.500,= niet betwist, zodat de man een bedrag van € 1.250,= aan de vrouw verschuldigd is.
Ad i. de personenauto Volkswagen Polo met [kenteken 3]
4.35.
Volgens de vrouw valt deze auto niet in de gemeenschap van goederen omdat deze eigendom is van hun dochter [meerderjarige 2] .
De man stelt dat deze auto aan de vrouw moet worden toebedeeld onder verdeling van de waarde van de auto bij helfte. Hij betwist dat de auto eigendom is van dochter [meerderjarige 2] . De vrouw gebruikt de auto en deze is in haar bezit.
4.36.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw gewezen op de door haar als productie 20 overgelegde verklaring van [meerderjarige 2] . Volgens [meerderjarige 2] heeft zij de auto op 1 mei 2021 gekocht. De auto staat op naam van de vrouw omdat de verzekering dan goedkoper is vanwege de schadevrije jaren van de vrouw. De verzekeringspremie en wegenbelasting werden door [meerderjarige 2] betaald dan wel terugbetaald aan haar ouders.
De juistheid van deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de auto buiten de te verdelen ontbonden gemeenschap van goederen van partijen blijft.
Ad m. geldlening bij broer van de man
4.37.
De man stelt dat hij op 31 december 2020 een geldlening bij zijn broer is aangegaan ter hoogte van € 25.000,= (productie 24) voor de aankoop van de Volkswagen Tiguan en verbouwingen. De vrouw is volgens hem bekend met de lening en deze is met haar toestemming aangegaan. Een deel van de schuld, namelijk € 13.000,=, is ingelost met de verkoopopbrengst van de Volkswagen Tiguan. De restschuld ter hoogte van € 12.000,= moet door partijen bij helfte worden gedragen, aldus de man.
De vrouw betwist dat er sprake is van een schuld bij de broer van de man. De verbouwingen zijn volgens haar betaald uit een lening bij de bank. De auto is destijds gekocht door inruil van een andere auto en het restant is per bank betaald. Er zijn geen contante betalingen door de broer van de man gedaan.
4.38.
Op de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat de € 25.000,= in contante bedragen in een periode van 2020 tot 2022 in delen aan hem zijn geleend door zijn broer. De laatste betaling had betrekking op de aankoop van de auto. Toen het alles bij elkaar teveel geleend geld werd, is de lening op papier gezet.
De rechtbank overweegt dat bewijsstukken ontbreken waaruit zou kunnen blijken van contante betalingen van bedragen van de broer aan de man. Ook heeft de vrouw ter onderbouwing van haar verweer dat de auto niet met contant geld is betaald als bijlage 10 bij brief van 17 oktober 2023 een betalingsbewijs overgelegd van de betaling per bank van de aankoop van de auto op 26 januari 2022. Daarnaast is deze stelling van de man tegenstrijdig met zijn eerder ingenomen standpunt dat het bedrag van € 25.000,= in zijn geheel al op 31 december 2020 door zijn broer aan hem is verstrekt. Dit maakt, mede gezien de gemotiveerde betwisting door de vrouw, het standpunt van de man ter zake het bestaan van een lening bij zijn broer ongeloofwaardig zodat deze stelling als onvoldoende onderbouwd zal worden gepasseerd.
Ad n. een stuk grond (en de zich daarop bevindende woning) aan de [locatie] , Marokko
4.39.
De man stelt dat hij deze grond al voor 2002 heeft geërfd van zijn familie zodat hierop Marokkaans recht van toepassing is. Dit betekent volgens hem dat de vrouw geen aanspraak kan maken op dit vermogen. De man verzoekt te verklaren voor recht dat dit stuk grond alleen eigendom is van hem.
4.40.
De vrouw betwist dat de grond door de man is geërfd. Volgens haar is de grond op 9 maart 2003 gekocht van een derde. Daarna hebben partijen een woning erop gebouwd. Daarmee vallen de grond en de woning in de gemeenschap en dient de verdeling daarvan naar Nederlands recht plaats te vinden. De vrouw verzoekt om te bepalen dat de grond en de zich daarop bevindende woning moeten worden verkocht, waarna de opbrengst bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld.
4.41.
De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling een vertaling in het geding te brengen van de door haar eerder overgelegde aktes, waaronder die van aankoop van het stuk grond. Bij brief van 21 december 2023 heeft de vrouw de vertalingen van een drietal aktes overgelegd.
In de akte gedateerd 13 januari 1993, wordt, samengevat, vermeld dat het betreffende stuk grond op 13 januari 1993 eigendom is van de civiele vastgoedvennootschap genaamd “ [locatie] ”.
De akte gedateerd 12 november 1999 vermeld, samengevat, dat de civiele vastgoedvennootschap genaamd “ [locatie] ” het stuk grond verkoopt aan de heer [naam 1] , zoon van [naam 2] .
De akte gedateerd 25 september 2003, vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…) Volledige verkoop
-Op grond van de gewoonterechtelijke overeenkomst gedateerd op 9-9-20003 en de kopie van het origineel van de gewoonterechtelijke volmacht d.d. 3-9-2003, welke bij het kadaster op datum dezes [gedeponeerd] is, heeft de heer [naam 1] zoon van [naam 2] zoals hiervoor genoemd verkocht aan de heer [de man] zoon van [naam 3] , geboren in het jaar 1972, gehuwd ha shin alif [letters - mogelijk op grond van de islamitische wet] met mevrouw [de vrouw] , en wonende in Nederland,
in het geheel van de zaak die het voorwerp is van de onderhavige kadastrale akte, voor een koopsom ten bedrage van 80.360,00 dirham, waarvoor bij de overeenkomst zelf kwijting is verleend, [zodat] over de zaak kan worden beschikt met ingang van de datum van heden;
Een en ander in overeenstemming met de voorwaarden zoals in de overeenkomst vermeld.
Tanger, d.d. 25-9-2003 (…)”
4.42.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de akte van 25 september 2003 ondubbelzinnig dat het stuk grond in september 2003 door de man is gekocht van de heer [naam 1] . Dat er sprake is van een erfenis kan niet uit de akte worden afgeleid. Omdat de grond na 2002 door partijen is verkregen, is Nederlands recht van toepassing. Dit betekent dat de grond en de eventueel daarop gebouwde woning tot de gemeenschap van goederen van partijen behoort. Op de mondeling behandeling hebben partijen eensluidend verklaard dat in dat geval de grond moet worden verkocht waarna de waarde bij helfte tussen partijen zal worden gedeeld. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen.
4.43.
De voorgaande overwegingen leiden tot het navolgende:
- de echtelijke woning staande en gelegen aan [adres] te [postcode] Breda
moet worden verkocht. Bij de becijfering van de overwaarde dan wel de onderwaarde moeten de hypothecaire leningen worden betrokken. Een overwaarde moet bij helfte worden verdeeld tussen partijen, een onderwaarde moet door ieder van partijen in de onderlinge verhouding bij helfte worden gedragen;
- in verband met de verdeling van de saldi van de bankrekeningen van partijen:
- het saldo op de bankrekening op naam van de man bij ING met [rekeningnummer 2] moet per 14 april 2022 worden verdeeld bij helfte;
- het saldo op de bankrekening op naam van de vrouw bij ABN AMRO met [rekeningnummer 3] per 14 april 2022 moet worden verdeeld bij helfte;
- het saldo op de bankrekening op naam van de vrouw in het buitenland met [rekeningnummer 4] zal door de vrouw wordt opgevraagd en met de man bij helfte worden gedeeld;
- ter zake de verdeling van de waarde van de Volkswagen Tiguan met [kenteken 1] moet de man aan de vrouw betalen een bedrag van € 11.000,= ;
- de personenauto Volkswagen Polo met [kenteken 2] wordt toebedeeld aan de man voor een waarde van € 2.500,=, zodat de man een bedrag van € 1.250,= aan de vrouw moet betalen;
- het stuk grond aan [locatie] , Marokko met daarop eventueel een woning moet worden verkocht waarna de opbrengst tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld.
Verrekenposten
Opnames van de gezamenlijke rekening
4.44.
In geschil zijn opnames door partijen van de gezamenlijke betaalrekening bij ING bank met [rekeningnummer 1] .
4.45.
De man stelt dat de vrouw grote opnames heeft gedaan van de betreffende rekening en naar haar broer en/of ouders heeft overgemaakt. Aldus heeft zij volgens hem geprobeerd om gelden te verduisteren om de gemeenschap te benadelen. In totaal heeft zij zonder noodzaak in totaal € 11.831,= opgenomen. De vrouw is gehouden de helft daarvan, oftewel € 5.915,= aan hem te voldoen. Daarnaast heeft de vrouw € 2.500,= contant aan geld van de rekening opgenomen. De man verzoekt op dezelfde grondslag om te bepalen dat de vrouw de helft daarvan aan hem moet voldoen.
De man betwist dat hij zonder noodzaak opnames heeft gedaan van de rekening waardoor hij de gemeenschap zou hebben benadeeld, zoals de vrouw heeft aangevoerd.
4.46.
De vrouw stelt dat de man op 13 maart 2022 een opname heeft gedaan van € 2.500,= zonder haar toestemming met als doel de gemeenschap te benadelen. Volgens de vrouw moet de man de helft oftewel € 1.250,= aan haar vergoeden.
Zij betwist dat zij de gemeenschap heeft benadeeld. Weliswaar werden er aan haar broer bedragen betaald als voorschot maar deze waren gering in omvang en werden bovendien door haar broer terugbetaald.
4.47.
Zoals hiervoor is overwogen is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap 14 april 2022. Naar de rechtbank begrijpt baseren beide partijen de grondslag voor hun vergoedingsrecht in dit verband op artikel 1:164 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
In dit artikel is bepaald dat, indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij of zij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of machtiging heeft verricht, hij of zij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
4.48.
De man heeft, ter onderbouwing van zijn verzoek, productie 13 en 15 overgelegd, met de af- en bijschrijvingen van de bankrekening [rekeningnummer 5] over de periode 1 oktober 2021 tot en met 30 april 2022 en bankopnames vanaf april 2020. In zijn verweerschrift houdende zelfstandig verzoek stelt de man dat zijn vergoedingsrecht ziet op de periode 30 oktober 2021 tot 14 februari 2022, maar hij benoemt opnames en overboekingen door de vrouw vanaf april 2020, die optellen tot in totaal € 11.831,14. Aangezien het in artikel 1:164 BW bepaalde slechts betrekking heeft op de periode zes maanden voorafgaand aan de aanvang van het echtscheidingsgeding, kan alleen gekeken worden naar de periode van 14 oktober 2021 tot 14 april 2022. Voor zover het verzoek van de man ziet op de periode voor 14 oktober 2021 valt die periode buiten de voor een geslaagd beroep op artikel 1:164 BW relevante periode.
Voor de periode waarop artikel 1:164 BW wel betrekking heeft, heeft de man slechts gesteld dat de vrouw zonder noodzaak en toestemming tweemaal een bedrag van € 200,= heeft opgenomen en door heeft gestort naar haar broer en/of ouders. De man heeft daarbij onvoldoende duidelijk gemaakt waarom er bij deze opnames/betalingen sprake zou zijn van benadeling van de gemeenschap. Nog daargelaten dat uit de door hem overgelegde bankafschriften zonder nadere gemotiveerde toelichting, welke ontbreekt, niet kan worden afgeleid dat deze twee bedragen naar de broer en/of ouders van de vrouw zijn overgemaakt. Een beroep op art. 1:164 BW slaagt dus niet.
4.49.
De door de vrouw opgevoerde opnames door de man vallen weliswaar binnen de periode 14 oktober 2021 tot 14 april 2022, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw met de enkele stelling dat de man zonder toestemming of haar medeweten € 2.500,= opgenomen, onvoldoende gesteld om te kunnen spreken van (concrete) benadeling van de huwelijksgemeenschap in de zin van artikel 1:164 BW. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan haar verzoek op dit punt.
Gebruikslasten echtelijke woning
4.50.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw de gebruikslasten van de echtelijke woning moet betalen zolang zij die woning bewoont. Daartoe behoort ook de inmiddels ontstane achterstand in de kosten stadsverwarming ter hoogte van € 2.074,16 die na zijn vertrek uit de woning is ontstaan en waarover hij op 24 oktober 2023 is aangeschreven.
4.51.
Volgens de vrouw zou zij uit de door de man te betalen partneralimentatie de gebruikslasten kunnen voldoen. De man heeft echter nooit aan zijn betalingsverplichting ter zake de alimentatie voldaan waardoor de achterstand in de verwarmingskosten is ontstaan. Bovendien betreft het kosten van de huishouding die door ieder van partijen bij helfte moeten worden gedragen, aldus de vrouw.
4.52.
De rechtbank is van oordeel dat gebruikslasten, waaronder de ontstane achterstand in verwarmingskosten ter hoogte van € 2.074,16, vallen onder de kosten die alleen door de vrouw moeten worden voldaan omdat zij met uitsluiting van de man gebruik maakt van de woning en de achterstand in verwarmingskosten is ontstaan in de periode dat de man geen gebruik meer heeft gemaakt van de echtelijke woning. Van kosten van de huishouding in de zin van artikel 1:84 BW is overigens geen sprake. Daarbij komt dat het niet betalen van alimentatie een incassokwestie betreft en geen invloed heeft op het al dan niet verschuldigd zijn van de alimentatie. De vrouw heeft ook via het LBIO beslag gelegd op het inkomen van de man en ontvangt op die manier wel de alimentatie. Het is aan de vrouw om zo nodig een regeling te treffen met de leverancier van de stadsverwarming. Dit betekent dat de vrouw gehouden is zowel de ontstane achterstand als de lopende gebruikslasten te voldoen.
Proceskosten
4.53.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 1998 te Marokko met elkaar gehuwd;
5.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 4] 2011,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 5] 2019.
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarigen in het kader
van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- vanaf zaterdag 16 december 2023, 4 achtereenvolgende zaterdag om 17.00 uur via face-timen of beeldbellen waarbij de vrouw niet aanwezig zal en zij geen telefoonnummers zal blokkeren;
- vanaf zaterdag 13 januari 2024, eenmaal per 2 weken op zaterdag van 12.00 tot 14.00 uur bij zijn ouders, nader uit te breiden in onderling overleg;
5.4.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 272,= (tweehonderdtweeënzeventig euro) per maand per kind;
5.5.
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverweging 4.43.;
5.6.
bepaalt dat de vrouw de gebruikslasten van de woning aan [adres] te [postcode] [plaats] geheel voor haar rekening moet nemen waaronder de achterstand in de verwarmingskosten ter hoogte van € 2.074,16 (tweeduizend vierenzeventig euro en zestien cent);
5.7.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Meyboom, en, in tegenwoordigheid van mr. Van der Plas, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.