Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker, die om een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand vroeg. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. van Eekelen, had eerder te maken met een strafzaak die op 16 maart 2023 was geseponeerd zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeker stelde dat hij recht had op een vergoeding van € 1.147,49 voor gemaakte kosten van rechtsbijstand, plus een forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, betoogde dat er verschillende opvattingen bestaan over de ontvankelijkheid van dergelijke verzoekschriften en dat de rechtbank Midden-Nederland een andere lijn volgde dan de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank overwoog dat het verzoek in beginsel niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat het verzoekschrift pas na de termijn van drie maanden na het eindigen van de zaak was ingediend. Echter, de rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar was, gezien de omstandigheden. Uiteindelijk werd het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en de kosten van het verzoekschrift toegewezen, met een totaalbedrag van € 1.827,49. De beslissing werd genomen door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in aanwezigheid van griffier K. Verdult.