ECLI:NL:RBZWB:2024:9093

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
24/1530
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag Wet open overheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 11 februari 2023 als bedoeld in artikel 4.11 van de Wet open overheid (Woo). Het college heeft bij besluit van 15 maart 2024 alsnog beslist op de aanvraag. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het besluit van 15 maart 2024. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Awb.

De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiser op 30 januari 2024 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. Het beroepschrift voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, wat betekent dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Echter, na het instellen van het beroep heeft het college alsnog op 15 maart 2024 een besluit genomen. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door het college, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De rechtbank heeft eiser gevraagd of hij het eens is met de beslissing van het college. Eiser heeft aangegeven de zaak te willen handhaven, wat betekent dat hij het niet eens is met het besluit van 15 maart 2024. De rechtbank besluit het beroep, voor zover gericht tegen dit besluit, door te verwijzen naar het college ter behandeling als bezwaar. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk is, maar dat het college wel het griffierecht aan eiser moet vergoeden, hoewel dit reeds aan hem is teruggestort. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1530 WOO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam (het college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 11 februari 2023 als bedoeld in artikel 4.11 van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Het college heeft bij besluit van 15 maart 2024 alsnog beslist op de aanvraag. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het besluit van 15 maart 2024.
1.2.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Partijen zijn het er over eens dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiser op 30 januari 2024 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag voldoet aan de vereisten als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat het college na het instellen van het beroep alsnog op 15 maart 2024 een besluit heeft genomen.
3.2.
Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door het college. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Bij brief van 26 juni 2024 heeft de rechtbank aan eiser de vraag voorgelegd of hij het al dan niet eens is met de alsnog genomen beslissing van het college.
4.1.
Eiser heeft bij brief van 13 november 2024 laten weten dat hij de zaak wil handhaven.
4.2.
De rechtbank begrijpt dat eiser het niet eens is met het besluit van 15 maart 2024. Aangezien de inhoudelijke standpunten van partijen nog onvoldoende tussen het college en eiser zijn uitgesproken en besproken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 15 maart 2024 te verwijzen naar het college ter behandeling als bezwaar. [2]
4.3.
Dit betekent dat de rechtbank het beroepschrift als bezwaarschrift zal doorzenden aan het bestuursorgaan onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. [3] Nu dit beroepschrift reeds in het bezit is van het college zal de rechtbank hem dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
5. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 11 februari 2023 is kennelijk niet-ontvankelijk. Omdat het besluit genomen is na het instellen van het beroep moet het college wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Het griffierecht dat eiser aan de rechtbank heeft betaald, is echter aan hem teruggestort. Om die reden hoeft het college toch het griffierecht niet aan eiser te vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst het beroep gericht tegen het besluit van 15 maart 2024 naar het college ter behandeling als bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 23 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van Awb.
2.Artikel 6:20, vierde lid, van de Awb maakt dit mogelijk.
3.Ingevolge artikel 6:15 van de Awb.