ECLI:NL:RBZWB:2024:909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
RK 23-011773
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift tot vergoeding van kosten rechtsbijstand ex artikel 530 Sv na vrijspraak

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die in een strafzaak integraal was vrijgesproken op 6 april 2023. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.H.E.M. Kersemaekers, verzocht om een vergoeding van kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 20.124,16, plus bijkomende kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De advocaat voerde aan dat er veel tijd was besteed aan de zaak, mede door een ontnemingsvordering en een vordering van een benadeelde partij. Het Openbaar Ministerie steunde het verzoekschrift en stelde voor om het integraal toe te wijzen.

De rechtbank overwoog dat de zaak was geëindigd zonder oplegging van straf en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat de kosten van rechtsbijstand voldoende onderbouwd waren en dat de vergoeding voor reiskosten moest worden berekend volgens de Wet tarieven in strafzaken. Uiteindelijk werd het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 20.803,88, bestaande uit € 20.123,88 voor rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.

De beslissing werd genomen door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in aanwezigheid van griffier K. Verdult, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-144939-21
raadkamernummer : 23-011773
datum : 19 januari 2024
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van de advocaat mr. J.H.E.M. Kersemaekers aan de Parkstraat 10, 4818 SJ Breda
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 20.124,16, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige kamer van 6 april 2023 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 19 januari 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. J.A. Castelein en mr. J.H.E.M. Kersemaekers als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Namens verzoeker is aangevoerd dat bij vonnis van 6 april 2023 verzoeker integraal is vrijgesproken. Mr Buntsma – de voormalig advocaat van verzoeker – heeft verschillende procedures gevoerd om de stukken te verkrijgen en de zaak op de agenda van het Openbaar Ministerie te plaatsen. Na meer dan twee jaar onzekerheid is verzoeker gedagvaard. Voorts was er ook een ontnemingsvordering aanhangig van € 558.387,60 en een vordering benadeelde partij van € 42.578,19. Gezien de belangen is er uitvoerig verweer gevoerd. Het beslag is tot op heden niet afgewikkeld. Verzoeker heeft kosten gemaakt voor de aan hem verleende rechtsbijstand in verband met de strafzaak en verzoekt daarvoor een vergoeding van € 20.124,16 te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Verzoeker dient mr. Kersemaekers € 7.861,44 te betalen en mr. Buntsma € 12.262,72. Bij de behandeling van het verzoekschrift heeft de advocaat aangevuld dat er veel tijd is besteed aan de zaak, vanwege de belangen van verzoeker, de ontnemingsvordering en de vordering van de benadeelde partij. De advocaat geeft aan dat na de vrijspraak er nog stukken moesten worden besproken met verzoeker voor de afronding van de strafzaak. De advocaat heeft aangevoerd dat hij het verzoek om vergoeding van reiskosten wil matigen tot een bedrag van € 0,28 per kilometer.
Het Openbaar Ministerie heeft zich voorafgaand aan de behandeling schriftelijk op het standpunt gesteld het verzoekschrift integraal toe te wijzen. De officier van justitie persisteert bij de schriftelijke reactie en refereert zich ten aanzien van de reiskosten en bestede uren na datum van het vonnis aan het oordeel van de rechtbank.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Het verzochte bedrag aan kosten van de rechtsbijstand – behoudens de in eerste instantie verzochte reiskosten van de advocaat – is gelet op de toelichting in raadkamer in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank is van oordeel dat op grond van artikel 530, eerste lid, Sv de vergoeding voor reiskosten moet worden berekend aan de hand van het bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde. Uit artikel 6, eerste lid, Wet tarieven in strafzaken jo. artikel 11, eerste lid onder d, Besluit tarieven in strafzaken volgt dat een bedrag ter hoogte van € 0,28 per kilometer voor vergoeding in aanmerking komt. Uit het verzoekschrift volgt dat de advocaat € 0,32 per kilometer heeft gerekend. Het verzoek tot vergoeding van de reiskosten kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2,02 in plaats van € 2,30. De rechtbank zal het verzoekschrift gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van
€ 20.123,88.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€20.803,88, bestaande uit:
- €
20.123,88aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 aan kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 20.803,88zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Derdengelden TDNL, onder vermelding van “Verzoekschrift ex. art. 530 Sv inzake [verzoeker] /OM”.
Deze beslissing is op 2 februari 2024 gegeven door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in tegenwoordigheid van K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).