ECLI:NL:RBZWB:2024:9089

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
24/5604
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling college tot betaling van proceskosten na intrekking beroep tegen besluit handhaving

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024, wordt het verzoek van verzoeker om veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda in de proceskosten beoordeeld. Verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift tegen een besluit van het college tot gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om handhaving, gedateerd 10 november 2023. Dit beroep werd ingetrokken nadat het college op 26 augustus 2024 alsnog een beslissing op het bezwaar had genomen.

De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het college heeft aangegeven zich te zullen conformeren aan een eventuele veroordeling. De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling en heeft het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, die is berekend op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de rechtsbijstand door de gemachtigde van verzoeker, die een beroepschrift heeft ingediend.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college verplicht is om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5604 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. H. Martens,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift tegen het besluit van het college tot het gedeeltelijk afwijzen van een verzoek om handhaving van 10 november 2023. Verzoeker heeft het beroep ingetrokken, omdat het college op 26 augustus 2024 alsnog een beslissing op het bezwaar heeft genomen.
1.1.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft de rechtbank laten weten dat zij zich zal conformeren aan een eventuele veroordeling in de verschuldigde proceskosten.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het college aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 9 juli 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 18 december 2023. Het college heeft op 26 augustus 2024 alsnog beslist op dat bezwaarschrift. Hiermee is het college tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
Welk bedrag aan proceskosten moet het college aan verzoeker vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De vergoeding bedraagt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 0,5), omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden. [3] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 23 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.