ECLI:NL:RBZWB:2024:9075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
C/02/428837 / JE RK 24-2092
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in complexe scheidingssituatie met zorgen over veiligheid en ontwikkeling

Op 13 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling vanwege zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen, die opgroeien in een complexe scheidingssituatie. De ouders, de moeder en de vader, hebben de Poolse nationaliteit en zijn sinds 2020 gescheiden. De kinderen wonen bij hun moeder, maar er zijn zorgen over de omgang met de vader, die in het verleden betrokken is geweest bij huiselijk geweld. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2024 zijn de kinderen gehoord, waarbij [minderjarige 1] heeft aangegeven angst te hebben voor haar vader en niet mee te willen naar Polen tijdens de kerstvakantie, ondanks dat haar zusje dat wel wil. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om samen te werken in het belang van de kinderen en dat er een gebrek aan structuur en duidelijkheid is in hun leven. De kinderrechter heeft daarom besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de ouders hulp en ondersteuning krijgen om de situatie te verbeteren en de kinderen een veilige en stabiele omgeving te bieden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428837 / JE RK 24-2092
Datum uitspraak: 13 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 15 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
  • twee vertegenwoordigsters van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
Daarnaast is gebruik gemaakt van de diensten van en bijzondere toegang verleend aan mevrouw [naam] , tolk in de Poolse taal, registratienummer [nummer] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld hun mening over het verzoek kenbaar te maken tijdens een kindgesprek. [minderjarige 1] heeft daarvan gebruik gemaakt. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad schriftelijk en mondeling - samengevat - het volgende aangevoerd. De moeder woont sinds 2005 in Nederland en de vader vanaf 2007. In mei 2008 hebben de ouders met elkaar een relatie gekregen, kort nadien zijn zij met elkaar gehuwd. Hun eerste kind is dood geboren. Daaropvolgend was er sprake van huiselijk geweld tussen de ouders. Vervolgens zijn in 2011 en 2014 respectievelijk [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Van 6 maart 2018 tot 3 juli 2020 is [stichting] betrokken geweest naar aanleiding van zorgen, welke via Veilig Thuis naar voren zijn gekomen, over het getuige zijn door de kinderen van ruzies tussen de ouders en over hun opvoedsituatie. Ook was in die periode [toegangsteam] betrokken.
4.2.
In 2020 zijn de ouders officieel van elkaar gescheiden. Gelet op de complexe scheiding is er geprobeerd hulpverlening in te zetten. Die is echter niet van de grond gekomen, omdat de vader daar niet aan meewerkte. Medio 2020 heeft de moeder een nieuwe relatie gekregen. In de daaropvolgende periode tot november 2022 ontving Veilig Thuis meldingen over ruzies tussen de moeder en haar nieuwe partner en over conflicten tussen de ouders. In samenspraak met Veilig Thuis zijn er vervolgens veiligheidsvoorwaarden en -afspraken opgesteld en zijn deze overgedragen aan [toegangsteam] . Daarna is het gezin in februari 2023 aangemeld bij [project] ( [jeugdzorg] ) om te komen tot een passend hulpaanbod. Deze hulpverlening is positief afgerond.
4.3.
In mei 2023 heeft de moeder de relatie met haar partner verbroken. Vervolgens is de moeder op 1 juni 2023 aangemeld voor traumatherapie bij [traumatherapeut] . Dit traject heeft zij positief afgerond. Medio juni 2023 heeft Veilig Thuis zorgen gemeld aan [toegangsteam] naar aanleiding van een zorgmelding van school. Deze zorgen betroffen de opvoedingssituatie bij de moeder, het contact tussen de kinderen en de vader en de mogelijke mishandeling van de kinderen door de vader. [minderjarige 1] heeft hierover op school uitspraken gedaan. Een paar dagen later heeft [minderjarige 2] op school verteld niet terug naar huis te willen, omdat zij zou zijn geslagen door de vader. Daarbij gaf zij aan dat ook [minderjarige 1] zou zijn geslagen door de vader en dat hij had gedreigd haar in brand te zullen steken als zij niet luisterde. De vader zou vervolgens haar haren daadwerkelijk in brand hebben gestoken. Desgevraagd heeft [minderjarige 1] dit verhaal in eerste instantie ontkend, echter later heeft zij aangegeven dat dit wel klopte en dat zij een stukje van haar haren had afgeknipt, zodat haar moeder dit niet zou zien. Ook zou [minderjarige 1] een brandwond hebben bij haar schaamstreek. Beide kinderen hebben (uiteindelijk) hun verhaal weer ingetrokken. Ook hebben zij tegen de raadsonderzoeker verklaard dat [minderjarige 1] niet fysiek is mishandeld door de vader.
4.4.
Rekening houdend met de contactregeling tussen de kinderen en de vader, die niet langer werd uitgevoerd wegens het niet nakomen van afspraken door de vader en wegens de hiervóór beschreven zorgelijke signalen, heeft [toegangsteam] begeleide omgang geadviseerd. Dit om zicht te krijgen op het verloop van het contact tussen de vader en de kinderen. Sindsdien vindt er om de week op zaterdag onder begeleiding contact plaats tussen de vader en de kinderen. Daarnaast is er regelmatig contact tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de grootouders moederszijde, die soms op de kinderen passen. De vader laat blijken dat hij niet begrijpt waarom het contact tussen hem en de kinderen begeleid moet verlopen. Ook verloopt de communicatie tussen de zorgaanbieder die de omgang begeleidt en de vader zeer moeizaam en lukt het bijna niet om met hem tot afspraken te komen.
4.5.
Tegen het advies van [toegangsteam] in heeft de vader de kinderen op 28 juni 2023 meegenomen naar Polen. De kinderen hebben toen samen met de vader bij opa en oma vaderszijde verbleven. Niet is gebleken van zorgen over deze periode. Een geïndiceerd onderzoek naar de Sociaal Medische Indicatie (SMI) vanuit [kinderopvang] kon wegens het verblijf van de kinderen met de vader in Polen niet worden uitgevoerd. Sinds 1 september 2023 volgen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] therapie bij [psycholoog] , bedoeld om hun ontwikkeling in kaart te brengen en om te onderzoeken of er sprake is van belemmerende factoren, zoals loyaliteits- en/of hechtings- en traumaproblematiek. Daarnaast is sinds 29 november 2023 Polon (Pools en Nederlandssprekende ambulante hulpverlening) betrokken. Dit traject heeft vertraging opgelopen omdat met de vader moeilijk tot afspraken kon worden gekomen. Om de moeder te ontlasten heeft verder op 27 februari 2024 een intakegesprek plaatsgevonden bij [dagopvang] voor weekenddagopvang van de kinderenter ontlasting van de moeder. Ook heeft in juni 2024 een intakegesprek plaatsgevonden bij [jeugdzorginstelling] voor omgangsbegeleiding van de vader en de kinderen in het weekend.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat er geen zorgen zijn over de opvoedingsomgeving en -vaardigheden van de moeder. Gezien wordt dat zij voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de hulp inzet die voor hen nodig is en dat zij daaraan meewerkt. Dit neemt niet weg dat uit het onderzoek ook is gebleken van factoren en omstandigheden die beide kinderen ernstig bedreigen in hun sociaalemotionele ontwikkeling en in hun algehele veiligheid. Ter afwending daarvan is in de visie van de Raad een ondertoezichtstelling in het belang van beide kinderen op dit moment noodzakelijk. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee kwetsbare kinderen. Zij zijn door school gediagnosticeerd met een ontwikkelingsachterstand en bij [minderjarige 2] wordt een taalontwikkelingsstoornis (TOS) vermoed. Het ontbreekt beide kinderen aan een structureel en fijn contact met de vader. Er is weliswaar sprake van begeleide omgang die momenteel goed lijkt te verlopen, maar tegelijkertijd laat [minderjarige 1] blijken dat zij moeite heeft om contact met haar vader aan te gaan en dat zij afwijzend naar hem reageert. De reden daarvan blijft onduidelijk. [minderjarige 2] laat blijken dat zij wel graag naar de vader wil, echter verloopt dit momenteel begeleid en gedurende slechts enkele uren in de twee weken. Het is nog niet gelukt om dit uit te breiden naar een meer gebruikelijke vorm van contact. Wel blijkt de structuur en duidelijkheid in de contacten [minderjarige 2] goed te doen.
4.6.
Tussen de ouders is er geen geweld meer voorgekomen en de relatie tussen de moeder en haar partner is inmiddels beëindigd. Daardoor zijn de zorgen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw getuige en/of slachtoffer zullen zijn van geweld deels weggenomen. Wel is er een verschil van zienswijze tussen de ouders voor wat betreft de zorgen die er hebben gespeeld. Verder zijn er zorgen ontstaan doordat beide kinderen verhalen hebben verteld over (mogelijke) mishandeling door hun vader en zij deze verhalen later weer hebben ingetrokken. Los van de vraag of hun verhalen wel of niet kloppen, beschouwt de Raad het als zorgelijk dat de kinderen deze verhalen eerder wel hebben verteld. Niet valt uit te sluiten dat daar onderliggende problemen aan ten grondslag liggen. Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat bij de kinderen onvrede of angst wordt gevoeld en dat zij op deze wijze een signaal hebben willen afgeven.
4.7.
De omgangsbegeleider heeft aangegeven dat er een uitbreiding kan komen van het contact van de kinderen met de vader zónder begeleiding. Verder laat [minderjarige 2] blijken dat zij erg graag naar de vader gaat en dat zij hem vaker wil zien. Daarentegen maakt [minderjarige 1] nog steeds duidelijk dat zij zich emotioneel onveilig voelt bij de vader. In gesprekken met de betrokken hulpverlenende instanties en school geeft zij aan geen contact met haar vader te willen. Ook geeft zij aan dat de vader schreeuwt en dat hij ruzie maakt als hij alcohol gedronken heeft. Zij lijkt daar erg alert op te zijn en zij lijkt daardoor haar vader niet geheel te kunnen vertrouwen. Uit het raadsonderzoek is niet duidelijk geworden wat daaraan exact ten grondslag ligt. Verder zijn er nog zorgen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden belast met berichten van de vader aan de moeder, waarin hij zijn frustraties uit over de huidige situatie en hij ook ingaat op de echtscheidingsproblematiek. Deze berichten krijgen de kinderen te zien. Verder lijkt [minderjarige 1] te ervaren dat zij de schuld krijgt van de vader dat zij en [minderjarige 2] geen onbegeleid contact meer met de vader mogen hebben.
4.8.
Ondanks dat de omgangsbegeleider mogelijkheden ziet voor een uitbreiding van het contact zonder begeleiding acht de Raad het van belang dat de signalen die van [minderjarige 1] worden ontvangen over de vader serieus worden genomen en dat zij zich daarover gehoord voelt. Er moet gekeken worden hoe het contact tussen [minderjarige 1] en de vader in haar belang verder vormgegeven kan worden. Voor [minderjarige 2] ligt dit wat anders, maar ook voor haar geldt dat een overgang van de huidige beperkte contactfrequentie en -omvang naar volledig onbegeleide omgang bij de vader thuis als een te grote stap ineens wordt gezien. Dit, gelet op de onduidelijkheid over de eerder gemelde zorgen naar aanleiding van verhalen van beide kinderen over fysieke mishandeling door de vader, alsook rekening houdend met hoe [minderjarige 1] zich op dit moment uitspreekt over het contact met haar vader. Daarbij komt dat onbegeleid contact bij de vader thuis van hem andere vaardigheden vraagt, zoals het bieden van structuur, het stellen van grenzen en het adequaat kunnen omgaan met stress- en spanningsvolle situaties. Ook speelt een rol dat er zorgen zijn over drankgebruik door de vader en dat de vader deze zorgen ontkent.
4.10.
De vader laat blijken niet alles te hebben begrepen wat door de hulpverlening is
gezegd en wat er van hem wordt verwacht. Ook is hij onvoldoende op de hoogte
van de ontwikkeling van de kinderen. Hij ziet geen signalen van een ontwikkelingsachterstand en TOS, terwijl dit wel gediagnosticeerd is. Ook is hij onvoldoende betrokken bij school en bij de geboden begeleiding door [psycholoog] . De moeder lijkt haar ritme gevonden te hebben in de zorg en opvoeding voor de kinderen en zij is blij met de ondersteuning die zij krijgt vanuit [dagopvang] . Wel moet zij haar best doen om alle ballen hoog te houden en kan de vader haar daarin weinig ondersteunen. Daarbij komt, zoals al opgemerkt, dat de oudercommunicatie soms moeizaam verloopt. Dit brengt de moeder uit balans en zorgt ervoor dat zij onrust ervaart. Ook is onduidelijk of het haar lukt om voldoende op te komen voor de belangen van de kinderen als zij zorgen heeft over hun veiligheid bij de vader. Verder heeft zij behoefte aan tijd om zelf bij te tanken. Dit kan zij alleen doen als de kinderen bij de vader zijn.
4.11.
Om de hiervóór beschreven zorgen weg te nemen acht de Raad het noodzakelijk dat met de inzet van hulpverlening in een verplicht kader gewerkt wordt aan de volgende doelstellingen:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een fijn en onbelast contact met beide ouders;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ouders die fijn met elkaar samen kunnen werken en die
afspraken kunnen maken over hen;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen zichzelf uiten en hebben het gevoel dat er naar hen
geluisterd wordt.
4.12.
De Raad acht hierbij nog van groot belang dat er ondanks de hiervóór beschreven zorgelijke signalen de afspraak blijkt te zijn gemaakt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de aankomende kerstvakantie twee weken aaneengesloten met de vader bij familie in Polen zullen verblijven. In de visie van de Raad verhoudt dit voornemen zich niet tot de actuele omstandigheden, waarin sprake is van zeer gering begeleid contact met de vader. Voor beide kinderen dienen eerst de mogelijkheden te worden onderzocht of dit contact uiteindelijk stapsgewijs kan worden uitgebreid naar volledig onbegeleid contact bij de vader thuis. Waar [minderjarige 2] consequent aangeeft dat zij achter de voorgenomen vakantiereis kan staan, worden er van [minderjarige 1] daarover wisselende signalen ontvangen. Tegenover de omgangsbegeleider heeft zij kenbaar gemaakt graag mee te willen naar Polen, echter naar de overige betrokken hulpverlenende instanties heeft zij nadrukkelijk laten blijken dat zij onvoldoende vertrouwen heeft in de vader en dat zij zich bij hem onvoldoende veilig voelt.
4.13.
Er dient concreet zicht te komen op wat maakt dat [minderjarige 1] in het contact met de vader onveiligheid ervaart en wat de vader kan doen om dit te herstellen. Daarvoor is nodig dat er meer zicht komt op zowel de opvoedvaardigheden van de vader als op zijn thuissituatie. Ook dient tussen de moeder en de vader de samenwerking op ouderniveau te verbeteren, zodat zij in de toekomst gezamenlijk afspraken kunnen maken over de contacten tussen de kinderen en de vader. Het is daarvoor van belang dat de ouders uitleg krijgen over hoe zij ervoor kunnen zorgen dat de kinderen niet worden belast met hetgeen er tussen hen onderling speelt (psycho-educatie). Voor [minderjarige 1] dient er specifieke ondersteuning te komen en dient er daarnaast voor te worden gezorgd dat zij ergens met haar verhaal terecht kan en dat zij het gevoel heeft daadwerkelijk te worden gehoord. Ook heeft zij hulp nodig om zaken te leren relativeren. De Raad handhaaft daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de verzochte periode.

5.Het standpunt van [minderjarige 1]

heeft tijdens het kindgesprek samengevat opgemerkt dat het bij haar moeder thuis en ook op school goed loopt. Ten aanzien van het contact met haar vader ligt dit anders. Dit verloopt het best wanneer de omgangsbegeleider aanwezig is. Echter op sommige andere momenten vindt zij het eng om met hem contact te hebben, omdat zij dan een beetje bang voor hem is. Hij wordt gemakkelijk boos zonder dat er daarvoor aanleiding is. Zij vindt dat haar vader minder snel boos moet worden. De situatie op dit moment zorgt ervoor dat zij de komende kerstvakantie niet met haar vader en met [minderjarige 2] in Polen gaat doorbrengen. Haar moeder zegt dat zij dit wel moet doen, maar alleen omdat [minderjarige 2] , die wel graag gaat, anders niet mee kan. Voor de angst die zij voelt voor haar vader zou zij graag hulp en ondersteuning willen.

6.De standpunten van de belanghebbenden

6.1.
Door de moeder is opgemerkt dat zij het verzoek van de Raad begrijpt. Zij vermoedt dat de zorgelijke verhalen die de kinderen hebben verteld, waar zij later op zijn teruggekomen, de recente uitlatingen van [minderjarige 1] dat zij zich onvoldoende veilig bij haar vader voelt en haar wisselende uitspraken over een deelname aan de geplande kerstvakantie in Polen zijn terug te voeren op loyaliteitsproblematiek. In dat verband licht zij toe dat een verblijf van beide kinderen gedurende de afgelopen zomervakantie bij hun grootouders vaderszijde in Polen zonder problemen is verlopen. Daar staat tegenover dat de kinderen in de afgelopen jaren veel hebben meegemaakt. Ook is er tussen haar en de vader op ouderniveau nog steeds geen sprake van een zodanige vertrouwensbasis, dat zij in staat zijn om op evenwichtige wijze met elkaar afspraken over de kinderen te maken. Daarbij komt dat er onvoldoende structuur en regelmaat is in de contacten tussen de kinderen en de vader. Het lijkt erop dat door al deze factoren er een situatie is ontstaan waarin de kinderen - [minderjarige 1] in het bijzonder - klem zijn geraakt. Ten aanzien van [minderjarige 1] speelt vermoedelijk ook een rol dat zij in september 2024 is gestart op de middelbare school. In de ontstane situatie dient in de eerste plaats voor de kinderen spoedig verandering te komen. Daarnaast speelt voor haarzelf een rol dat zij wegens haar werk in de vakanties maar gedeeltelijk voor de kinderen beschikbaar kan zijn. Verder heeft zij behoefte aan extra momenten waarop zij in de zorg voor de kinderen wordt ontlast. De moeder staat achter het verzoek tot ondertoezichtstelling.
6.2.
De vader heeft naar voren gebracht dat er tussen hem en de kinderen éénmaal per veertien dagen contact plaatsvindt gedurende vier uren. Hij wil zijn kinderen graag vaker zien dan nu het geval is. Er is in zijn visie geen enkele reden om niet tot een uitbreiding van het contact over te gaan. De uitingen van [minderjarige 1] over angst die zij voor hem zou hebben en haar wisselende uitlatingen over haar deelname aan de geplande kerstvakantie in Polen kan hij niet plaatsen. Immers zoekt zij actief en op positieve wijze contact met hem tijdens de bezoekmomenten en laat zij op geen enkele wijze blijken last te hebben van gevoelens van onveiligheid. Hij vermoedt dat de uitlatingen van [minderjarige 1] met haar leeftijd en ontwikkeling te maken hebben. Dat de kinderen eerder zorgelijke uitspraken hebben gedaan, duidend op fysieke mishandeling, heeft hij als zeer pijnlijk ervaren. Hij benadrukt in dat verband dat daar nooit sprake van is geweest. Waar hij eerder zorg- en hulpmijdend was, heeft hij inmiddels ervaren dat hij veel baat heeft bij de hem geboden hulp en ondersteuning. De vader stemt eveneens in met een ondertoezichtstelling. Hij benadrukt daarbij dat het voor hem vooral van belang is dat hij zo vaak mogelijk contact met zijn kinderen kan hebben.

7.Het standpunt van de GI

7.1.
Namens de GI is aangevoerd dat uit de inhoud van de stukken en uit het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in haar visie meer dan voldoende blijkt van de noodzaak voor verplichte hulp en ondersteuning in het kader van een ondertoezichtstelling. Zij wijst erop dat beide kinderen - [minderjarige 1] meer specifiek - signalen afgeven dat bij hen een gevoel van basisveiligheid ontbreekt. De GI is zeer verbaasd over het voornemen dat de kinderen tijdens de kerstvakantie met de vader naar Polen zullen gaan, terwijl [minderjarige 1] daartegen expliciet bezwaar heeft gemaakt en het contact tussen de vader en de kinderen momenteel slechts zeer beperkt en onder begeleiding plaatsvindt. De GI doet daarom aan de ouders een klemmend verzoek om deze vakantieplannen te herzien.
7.2.
Om daadwerkelijk aan de door de Raad geformuleerde doelen te kunnen werken, dient eerst de hiervoor bedoelde basisfundering bij beide kinderen te worden hersteld. In het kader van de ondertoezichtstelling moet aan de hand van het raadsrapport en de daarin uitgebrachte adviezen te worden geïnventariseerd wat de kinderen daarvoor nodig hebben. Daarnaast dient te worden vastgesteld wat de moeder en de vader nodig hebben om de communicatie op ouderniveau zodanig te verbeteren dat er in het belang van de kinderen solide afspraken kunnen worden gemaakt, waar zij zich aan weten te houden. Dit vraagt meer specifiek dat de ouders de GI voldoende gelegenheid bieden om zicht te krijgen op hun afzonderlijke thuissituaties en dat de moeder in staat is zich op de hoogte te stellen van de situatie bij de vader thuis. Ook is nodig dat de moeder zich openstelt voor en meewerkt aan hulpverlening om haar weerbaarder te maken tegenover de vader. Er zal, indien er een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, niet per direct een jeugdzorgwerker kunnen starten, maar wel zal alvast vanuit het provinciaal instroomteam een voorlopige inventarisatie van de in te zetten hulpverlening gemaakt kunnen worden.

8.Rechtsmacht en toepasselijk recht

8.1.
De kinderrechter stelt vast dat de vader, de moeder en de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de Poolse nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
8.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de verzoeken toegepast worden.

9.De beoordeling

9.1.
Ingevolge artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld van een gecertificeerde instelling, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
9.2.
In het licht van het vorenstaande neemt de kinderrechter in aanmerking dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] twee kwetsbare kinderen zijn, doordat zij in het verleden veel hebben meegemaakt. Zij zijn opgegroeid in een complexe scheidingssituatie. Ook zijn zij meermalen getuige geweest van ruzies/conflicten, eerst tussen hun ouders en vervolgens tussen de moeder en haar toenmalige partner. In samenspraak met meerdere hulpverlenende instanties, waaronder Veilig Thuis en [toegangsteam] , zijn er veiligheidsafspraken gemaakt. Daarnaast heeft de moeder traumatherapie gevolgd, die door haar positief is afgerond. Ondanks alle ingezette hulpverlening, de genomen veiligheidsmaatregelen en de positieve en stabiele opvoed-situatie die de kinderen momenteel bij de moeder kennen, blijven er ernstige zorgen over de ontwikkeling en de veiligheid van de kinderen. Zo hebben de kinderen op enig moment zorgelijke uitlatingen gedaan in relatie tot de vader, die erop duiden dat zij bij hem onveiligheid (hebben) ervaren. Er is vervolgens op advies van het [toegangsteam] begeleide omgang ingezet, bedoeld om zicht te krijgen op het verloop van het contact tussen de vader en de kinderen. Terwijl er sprake is van begeleide contacten geeft [minderjarige 1] aan dat zij nog steeds angst voelt in het contact met haar vader. Zij is bang dat haar vader boos wordt en dat zij onvoldoende op hem kan vertrouwen. Verder heeft zij zich wisselend uitgelaten over de geplande kerstvakantie met haar vader en [minderjarige 2] naar familie in Polen. Tegenover de betrokken omgangsbegeleider heeft zij aangegeven wel mee te willen gaan, maar aan andere hulpverleners heeft zij juist verteld dat zij niet mee wil gaan. In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] expliciet verklaard dat zij in geen geval mee naar Polen wenst te gaan, maar dat zij het gevoel heeft dat zij dit voor haar zusje wel moet.
Uit de hiervóór vermelde omstandigheden blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgroeien in een situatie, waarin tussen de moeder en de vader van samenwerking, communicatie en afstemming op ouderniveau in het kader van hun verzorging en opvoeding geen of althans in onvoldoende mate sprake is. De kinderen laten blijken - [minderjarige 1] meer specifiek - in die situatie klem en/of verloren te zijn geraakt, nu het hen bij gebrek aan vaste afspraken tussen de ouders ontbreekt aan voldoende structuur, houvast en duidelijkheid. De ouders zijn niet of althans onvoldoende in staat gebleken om met de tot dusver ingezette hulpverlening in een vrijwillig kader in die situatie verandering te brengen. Het recente voornemen van de ouders om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens de aankomende kerstvakantie zonder begeleiding met haar vader naar Polen te laten gaan, acht de kinderrechter ook niet in het belang van de kinderen, [minderjarige 1] in het bijzonder. Dat de ouders dit voornemen hebben en hier geen probleem in lijken te zien, bevestigt naar het oordeel van de kinderrechter dat zij de regie van de GI nodig hebben om de juiste beslissingen en afspraken te maken in het belang van de kinderen. Daarbij verwacht de Raad wel dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor hen aanvaardbare termijn zelf kunnen dragen.
9.3.
Op grond van het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd voor ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Deze beslissing zal de kinderrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat deze beslissing gevolgd moet worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
9.4.
Omdat de kinderrechter zelf met [minderjarige 1] heeft gesproken, heeft hij aan [minderjarige 1] een afzonderlijke brief geschreven om zijn beslissing toe te lichten. Deze brief wordt tegelijk met deze beschikking verzonden. De inhoud van deze brief luidt als volgt: [1]

Beste [minderjarige 1] ,
Op 12 december 2024 hebben wij met elkaar gepraat. Ons gesprek ging over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming wil (onder meer) dat jij en je zusje fijn contact kunnen hebben met jouw vader en dat jullie ouders beter gaan samenwerken om voor jullie te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming vindt dat jullie gezin daar hulp bij nodig heeft.
Jij hebt mij verteld dat het bij mama thuis en op school goed gaat, maar dat jij soms bang bent als je bij jouw vader bent. Daar zou je graag hulp bij willen hebben. Je vindt dat papa mag leren om minder snel boos te worden. Ook maak je je zorgen over de komende kerstvakantie. Je zei dat je dan met jouw vader en je zusje mee moet naar familie in Polen, maar dat je dat eigenlijk echt niet wil. Je vroeg mij dit tegen jouw ouders te zeggen, omdat je het gevoel hebt dat je dit zelf niet tegen iedereen kan zeggen.
Op 13 december 2024 heb ik (onder andere) met jouw ouders gesproken en een beslissing genomen. In deze brief laat ik je graag weten dat ik het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming heb toegewezen. Dat betekent dat jullie als gezin de komende tijd hulp krijgen van de jeugdbescherming. Ik vind dat nodig, omdat ik me zorgen maak over jou en je zusje. Ook heb ik jouw ouders verteld dat je in de kerstvakantie echt niet naar Polen wil. Het is heel knap van je dat je mij dat zo open en duidelijk hebt verteld, zeker omdat ik het gevoel heb dat jij je ouders niet wil teleurstellen. Daarom vind ik het extra belangrijk dat de jeugdbescherming hierbij gaat helpen en hierover met jouw ouders gaat praten.
Je hebt in het gesprek met mij heel goed kunnen vertellen wat je voelt. Dat vind ik heel moedig van je en daar mag je trots op zijn. Ik wens je heel veel succes de komende tijd.
Met hartelijke groeten,
De kinderrechter’

10.De beslissing

De kinderrechter:
10.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 13 december 2024 tot 13 december 2025;
10.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024 door mr. De Vlieger, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 17 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Om de brief aan [minderjarige 1] zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk te maken, gebruikt de kinderrechter in deze brief het woord ‘jeugdbescherming’ in plaats van d afkorting ‘GI’.