ECLI:NL:RBZWB:2024:9074

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
C/02/426835 / JE RK 24-1695
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing met dwangsom in een jeugdbeschermingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024 een beschikking gegeven in een jeugdbeschermingszaak. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, die een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven aan de vader van de minderjarige, geboren in 2016. De vader is belast met het ouderlijk gezag en woont bij de minderjarige. De kinderrechter heeft eerder op 4 juli 2024 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 6 juli 2025. De GI heeft de vader op 2 april 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin hij verplicht werd om de moeder maandelijks te informeren over de ontwikkeling van de minderjarige. De vader heeft echter herhaaldelijk geweigerd om aan deze informatieverplichting te voldoen, ondanks meerdere verzoeken van de GI.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2024 waren de moeder, de vader, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De moeder heeft aangegeven dat zij niet overtuigd is van de bereidheid van de vader om informatie te verstrekken, terwijl de vader stelt dat hij eerder informatie heeft verstrekt, maar is gestopt vanwege misbruik door de moeder. De Raad adviseert om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en een dwangsom op te leggen aan de vader voor het niet nakomen van zijn verplichtingen.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en heeft deze bekrachtigd. Tevens is er een dwangsom van € 150,00 per maand opgelegd aan de vader, tot een maximum van € 5.000,00, om hem te motiveren aan zijn verplichtingen te voldoen. De beslissing is definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426835 / JE RK 24-1695
Datum uitspraak: 19 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. W.H.A. de Koning te Schijndel,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S. Akpinar te ’s-Hertogenbosch.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
-
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 september 2024;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde pleitnotitie.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
6 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad;
  • twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 juli 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 6 juli 2025.
De GI heeft aan de vader op 2 april 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
“U draagt er zorg voor om aan uw informatieplicht als gezaghebbende vader, richting de gezaghebbende moeder van [minderjarige] te voldoen. Dit betekent concreet dat u de moeder eenmaal per maand tegen het einde van de maand vóór de 26e dag voorziet van informatie over het een actuele foto van [minderjarige] .”

3.Het verzoek

De GI verzoekt:
bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing;
aan de vader een dwangsom op te leggen van € 150,00, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, voor iedere maand dat de vader de schriftelijke aanwijzing niet opvolgt.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat – aangevoerd dat naar aanleiding van de beschikking van de kinderrechter van 6 juli 2023, waarin zij de opdracht heeft gekregen om de moeder een rol te geven in het leven van [minderjarige] een werkplan heeft opgesteld, waarin de volgende doelstellingen zijn geformuleerd:
- [minderjarige] groeit op in een veilige en stabiele opvoedomgeving waar zijn ontwikkeling centraal staat;
- de ouders zorgen ervoor dat [minderjarige] een veilige en positieve hechting kan aangaan
met zijn moeder;
- de ouders laten zien dat zij kunnen samenwerken in het belang van [minderjarige] .
4.2.
Met de vader is tijdens het kennismakingsgesprek op 7 september 2023 de informatievoorziening vanuit hem naar de moeder besproken. De vader maakte op dat moment kenbaar aan informatieverstrekking over [minderjarige] richting de moeder niet te zullen meewerken. Vervolgens is aan de vader meermalen het verzoek gedaan om maandelijks schriftelijk een update aan de moeder te verstrekken, waaraan door hem vervolgens steeds geen gehoor is gegeven.
4.3.
Gevraagd naar de reden voor het niet meewerken aan het verstrekken van informatie over [minderjarige] aan de moeder heeft de vader aangegeven dat de moeder over een schoolapp beschikt, waar zij zich over de ontwikkeling van [minderjarige] op de hoogte kan stellen en dat hijzelf geen enkele vorm van contact met de moeder wil. Daarop heeft de jeugdbeschermer aan de vader uitgelegd dat dit hem niet ontslaat van de verplichting om de mede met het gezag belaste moeder te voorzien van informatie en een actuele foto betreffende [minderjarige] .
4.4.
Op 14 maart 2024 heeft de GI de vader per e-mail opnieuw verzocht informatie aan de moeder te verstrekken. Daarbij is voorgesteld om, indien mogelijk, daarbij hulp van zijn partner in te zetten. Tevens heeft de GI aangeboden om daarin tijdelijk als tussenpersoon te fungeren. De vader heeft vervolgens op diezelfde datum aan de GI telefonisch laten weten daaraan ook niet te zullen meewerken. Aangezien dit het derde verzoek was waaraan door de vader geen gehoor is gegeven is de GI overgegaan tot een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing. Toen er daarop nog steeds geen sprake was van informatieverstrekking over [minderjarige] aan de moeder en de vader in zijn zienswijze aangaf te volharden in zijn weigering is de GI overgegaan tot het geven van de schriftelijke aanwijzing aan de vader.
4.5.
Wegens een wisseling van de jeugdbeschermer is het nadrukkelijk wijzen van de vader op het alsnog voldoen aan zijn informatieverplichting blijven liggen. Wel is door de vader nog op 16 april 2024 per e-mail aan de GI bericht dat, ofschoon hij nog steeds ernstige bezwaren heeft tegen het hebben van contact met de moeder, hij voornemens zou zijn om maandelijks via zijn advocaat informatie over [minderjarige] aan de moeder te verstrekken. Desondanks is het niet mogelijk gebleken om daarover met de vader tot nadere afspraken gekomen.
4.6.
Op 13 augustus 2024 heeft de vader telefonisch aan de GI bericht niet open te staan voor contact met de jeugdbeschermer en dat hij nog steeds niet aan maandelijkse informatieverstrekking wenst mee te werken. Ook is door hem herhaald dat bedoelde informatie aan de moeder vanuit de school kan worden verstrekt. Vervolgens heeft de jeugdbeschermer de vader uitgelegd dat het inderdaad aan de moeder is om met de school contact te zoeken en dat ook op haar de verantwoordelijkheid rust om informatie over [minderjarige] te verkrijgen, maar dat van hem als ouder wordt verwacht dat hij de moeder ook op de hoogte houdt over hoe het verder met [minderjarige] gaat. Duidelijk komt uit het telefoongesprek met de jeugdbeschermer naar voren dat de vader niet bereid is om te zorgen voor de maandelijkse informatievoorziening met betrekking tot [minderjarige] naar de moeder. Ook vanuit de advocaat van de vader is tot op heden nog geen contact opgenomen met de jeugdbeschermer om concrete afspraken te maken rondom de informatievoorziening richting de moeder.
4.7
De vader blijkt, ondanks alle inspanningen van de GI, niet te willen meewerken aan het maandelijks verstrekken van informatie over [minderjarige] aan de moeder. De vader heeft daarover kenbaar gemaakt dat [minderjarige] , zodra hij twaalf jaar oud is, zelf de keuze zal kunnen maken om contact te leggen met zijn moeder en dat hij [minderjarige] daar dan de ruimte voor zal geven. In een gesprek tussen de gedragswetenschapper en de vader op 28 augustus 2024 is de vader er nogmaals op gewezen dat van hem wordt verwacht dat hij de moeder eenmaal per maand informatie rondom [minderjarige] verstrekt, inclusief een foto. De vader heeft vervolgens opnieuw aangegeven dit niet te zullen gaan doen en daar ook niet meer over na te hoeven denken.
4.8.
De GI concludeert dat de vader meermalen is gewezen op zijn plicht om de moeder op de hoogte te houden van de ontwikkeling en welzijn van [minderjarige] . Dat de moeder, zoals de vader aangeeft, informatie kan opvragen over [minderjarige] bij instanties zoals school, betekent niet dat de vader daardoor wordt ontheven van deze verplichting. Wel heeft de vader toestemming gegeven voor het benoemen van een kindbehartiger voor [minderjarige] . Deze kindbehartiger zal zich onder meer bezig gaan houden met het bieden van statusvoorlichting aan [minderjarige] . Dat de statusvoorlichting gaat plaatsvinden is mede van belang om te komen tot contactherstel in de toekomst tussen [minderjarige] en de moeder en om beter bij hem aan te kunnen sluiten. Uiteraard is het daarvoor ook nodig dat de moeder middels informatieverstrekking over [minderjarige] op de hoogte wordt gehouden over zijn ontwikkeling.
4.9.
Ten slotte is de verwachting, gezien de houding van de vader, dat hij niet uit zichzelf aan de informatieverstrekking aan de moeder zal voldoen. Een dwangsom is dan ook vereist als financiële prikkel om aan zijn verplichting te voldoen.
4.10.
Met de voormelde onderbouwing handhaaft de GI haar verzoek.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1.
Door en namens de vader is - samengevat - naar voren gebracht dat de vader de moeder meermalen via de advocaten heeft geïnformeerd, maar dat hij daarmee is gestopt toen hij bemerkte dat zij misbruik maakte van de door hem verstrekte informatie, onder meer door verstrekte foto’s van [minderjarige] te verspreiden via social media. De door de vader verstrekte informatie is immers uitsluitend bestemd voor de moeder en niet om die openbaar te maken. Daarvan uitgaande stelt de vader voor, zij het bij wijze van tijdelijke oplossing, dat hij op of omstreeks de eerste dag van elke maand een informatieve e-mail over [minderjarige] aan zijn advocaat zal sturen, die dat betreffende e-mailbericht vervolgens zal doorsturen naar de advocaat van de moeder. Zodra het traject gericht op contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder, waarvoor er een eerste gesprek op 17 december 2024 is gepland, voldoende gevorderd is kan nader worden bekeken welke (andere) mogelijkheden er zijn om ervoor te zorgen dat de moeder over [minderjarige] periodiek wordt geïnformeerd. Er vindt op dit moment geen rechtstreeks contact plaats tussen de vader en de moeder. De vader ziet op dit moment geen aanleiding om daarin verandering te brengen. Hij vreest dat er anders een te groot risico is op escalaties met alle vervelende gevolgen van dien, ook voor wat betreft het contact tussen hem en De Gezinsmanager.
5.2.
Op grond van al het voorgaande luidt het namens de vader ingenomen standpunt dat het verzoek van de GI voor zover onderdeel a. kan worden toegewezen, echter met dien verstande dat de vader telkens de informatie over [minderjarige] vóór de eerste van de maand aan zijn advocaat zal sturen en zijn advocaat die informatie vervolgens zal doorsturen aan de
advocaat van moeder die het vervolgens aan de moeder zal verstrekken, dit alles onder de strikte voorwaarde dat de moeder de verkregen informatie niet aan derden zal verstrekken of openbaar zal maken. Verder stelt de vader zich op het standpunt dat het sub b. vermeld verzoek om aan de informatieverplichting een dwangsom te verbinden moet worden afgewezen. Immers heeft de vader laten blijken dat hij bereid is zijn medewerking aan informatieverstrekking te verlenen. Bovendien is het verzochte bedrag te hoog en is daaraan geen maximum verbonden. De vader heeft een bescheiden inkomen uit zijn winkel, dat tevens is bestemd om zorg te dragen voor [minderjarige] . De vader draagt alleen alle kosten van [minderjarige] . Nu hij bovendien bereid is de informatie over [minderjarige] via de beide advocaten aan de moeder te sturen betekent dit dat hij mede afhankelijk is van een derde partij en het dus kan voorkomen dat de informatie buiten zijn schuld om niet tijdig naar de moeder wordt doorgestuurd.
5.3.
Door en namens de moeder is - samengevat - aangevoerd dat zij ondanks de door de vader bij de mondelinge behandeling geuite bereidheid om op de door hem voorgestelde wijze informatie over [minderjarige] aan haar te verstrekken op grond van haar eerdere ervaringen er niet van overtuigd is dat dit daadwerkelijk tot een consequente informatieverstrekking, zoals zij die wenst, zal leiden. Van de kant van de vader is er tot dusver op dat vlak geen enkel initiatief gekomen. Dit geldt evenzeer voor de statusvoorlichting die in het belang van [minderjarige] dient plaats te vinden. De moeder vreest in het geval dat de schriftelijke aanwijzing niet mocht worden bekrachtigd en er daaraan geen dwangsom wordt verbonden er niets zal veranderen en dit tot gevolg zal hebben dat zij en [minderjarige] alleen maar verder van elkaar verwijderd zullen raken.
5.4.
De moeder betwist nadrukkelijk dat zij misbruik zou hebben gemaakt van eerder door de vader aan haar verstrekte informatie over [minderjarige] . Incidenteel, waaronder recent ter gelegenheid van [minderjarige] ’ verjaardag, heeft zij van hem enkele niet van de vader verkregen foto’s met tekst op social media geplaatst. Dit betrof nadrukkelijk positieve teksten, waarop er door onder meer haar partner en door familierelaties louter positieve reacties en felicitaties zijn geplaatst. Momenteel is de moeder uitsluitend op de hoogte van [minderjarige] ’ ontwikkeling op school, omdat zij daar zelf bij de school naar informeert. Echter over het leven van [minderjarige] buiten zijn school ontbreekt het haar geheel aan informatie. Naarmate die situatie langer blijft voortduren zal dit ook het werken aan contactherstel tussen haar en [minderjarige] bemoeilijken. Dit bij elkaar maakt dat de moeder volledig achter een bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing en tot het verbinden daaraan van een dwangsom zoals door de GI verzocht staat.

6.Het standpunt van de Raad

6.1.
Namens de Raad is opgemerkt dat het in het belang van [minderjarige] is dat, zodra er tussen hem en de moeder weer contact mogelijk is, de moeder voldoende zal kunnen aansluiten bij wat hij nodig heeft. Daarvoor is echter nodig dat de moeder nu al periodiek door de vader over de ontwikkeling van [minderjarige] wordt geïnformeerd. Ondanks dat de vader door de GI er meermalen op is gewezen dat hij aan de informatieverplichting dient te voldoen laat hij blijken daar het belang niet van in te zien. De Raad adviseert daarom het verzoek tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing toe te wijzen en daaraan een dwangsom te verbinden, als door de GI verzocht.

7.De beoordeling

Schriftelijke aanwijzing
7.1.
Op grond van artikel 1:263 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een gecertificeerde instelling ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De gecertificeerde instelling kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. In het tweede lid van voornoemd artikel is bepaald dat de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige een schriftelijke aanwijzing opvolgen. Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel kan de gecertificeerde instelling de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Tegelijkertijd kan een door de wet toegelaten dwangmiddel worden verzocht bij niet nakoming van deze aanwijzing tenzij het belang van de minderjarige zich tegen oplegging daarvan verzet.
7.2.
De schriftelijke aanwijzing van de GI wordt aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht.
7.3.
Het geven van een aanwijzing is een vrij ingrijpende beslissing waartoe pas dient te worden overgegaan als de gewenste medewerking van de ouders dan wel de minderjarige niet door overleg en overreding kan worden bereikt. De aanwijzing moet in elk geval het doel van de ondertoezichtstelling dienen en mag niet in strijd komen met het recht. Daarvoor dient te worden beoordeeld of het besluit van de GI zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd.
7.4.
De kinderrechter stelt vast dat de schriftelijke aanwijzing op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarbij neemt hij in aanmerking dat door de GI gedurende de periode vanaf september 2023 tot de gegeven schriftelijke aanwijzing meerdere pogingen heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat de moeder door de vader periodiek schriftelijk over de ontwikkeling van [minderjarige] wordt geïnformeerd. Uiteindelijk heeft de GI aan de vader op 20 maart een vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing gegeven. Ook daarna heeft de vader volhard in zijn weigering, wat ook blijkt uit zijn zienswijze (e-mailbericht) van 26 maart 2024. Een en ander is gevolgd door de schriftelijke aanwijzing. Uit het voortraject blijkt dat de vader telkens heeft aangegeven geen enkele vorm van contact met de moeder te willen en ook bezwaar te maken tegen het verstrekken van bedoelde informatie aan de GI, als tussenpersoon. Voor zover de vader heeft aangegeven dat hij bereid is om door tussenkomst van advocaten de verzochte informatie aan de moeder te verstrekken, is uit zijn feitelijk handelen niet gebleken dat hij dat inderdaad heeft gedaan. Ook op daartoe gedane voorstellen vanuit de GI is de vader niet of niet adequaat ingegaan ofwel heeft hij daartegen bezwaren aangevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling is, bij wijze van alternatief traject, gesproken over de mogelijkheid dat de informatieverstrekking vanuit de vader aan de moeder in de toekomst plaatsvindt via de advocaten van beide ouders. Gelet op de reactie daarop van de vader, waaronder de door hem gestelde voorwaarden, is de kinderrechter er niet van overtuigd dat de vader aan de informatieverstrekking op deze wijze wel consequent uitvoering zal gaan geven.
7.5.
Op grond van het hiervóór overwogene is de kinderrechter van oordeel dat de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen en dat deze schriftelijke aanwijzing daarom dient te worden bekrachtigd. De advocaat van de vader heeft zich bij de mondelinge behandeling bereid verklaard om voor de te verstrekken informatie als een zogenoemde doorgeefluik te fungeren. De kinderrechter volgt de vader niet in zijn standpunt dat aan de verstrekking van de informatie door hem aan de mede gezaghebbende moeder voorwaarden dienen te worden verbonden, zoals hij die heeft voorgesteld. Concreet betekent het voorgaande dat de schriftelijke aanwijzing op de vader de volgende verplichting oplegt:
Hij dient éénmaal per maand, telkens vóór de 26ste dag van die maand, informatie te verstrekken aan de moeder over [minderjarige] , op de wijze hieronder b. vermeld, voor wat betreft onder meer zijn schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten, telkens voorzien van een goedgelijkende recente foto van [minderjarige] ;
Hij verstrekt de bedoelde informatie per e-mail tijdig aan zijn advocaat die het vervolgens doorstuurt naar de jeugdbeschermer van de GI, die de informatie vervolgens doorzendt naar de moeder. De bedoeling is dat voor of uiterlijk op de 26ste dag van de maand de informatie aan de jeugdbeschermer wordt verstrekt.
De kinderrechter verzoekt in dat verband aan de GI om ervoor te zorgen dat de vader beschikt over een standaardformulier, met daarin een opsomming van de onderwerpen waarover de moeder door hem dient te worden geïnformeerd. De hiervoor onder a. genoemde onderwerpen zijn als voorbeelden genoemd.
Bij de mondelinge behandeling is besproken dat er wordt gestreefd naar herstel van het persoonlijk contact tussen [minderjarige] en de moeder. Het is aan de GI om te bepalen of bij een herstel van het contact in voornoemde zin consequenties zal hebben voor de nakoming van de schriftelijke aanwijzing.
Dwangsom
7.6.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een dwangsom bij niet nakoming van de schriftelijke aanwijzing op de hiervóór in rechtsoverweging 7.5 beschreven wijze moet worden toegewezen. Daartoe is redengevend dat de indruk is ontstaan dat de vader de op hem rustende informatie verplichting niet consequent zal nakomen indien daaraan geen financiële impuls ten grondslag ligt, ook omdat hij niet of althans onvoldoende openstaat voor contact met de GI. De vader heeft aangegeven de draagkracht te missen tot het betalen van de aldus verzochte dwangsom. Hij kan het verbeuren van de dwangsom voorkomen door consequent uitvoering te geven aan de informatieverstrekking.
7.7.
Tegen de bekrachtiging staat geen hoger beroep open, maar alleen cassatie in het belang der wet. De kinderrechter kan de bekrachtiging daarom niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Deze uitspraak geldt wel meteen definitief, juist omdat er geen hoger beroep mogelijk is.
7.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 2 april 2024;
8.2.
legt op aan de vader een dwangsom van € 150,00 (honderdvijftig euro) voor iedere maand dat hij de schriftelijke aanwijzing niet nakomt tot een maximum van € 5.000,00 (vijfduizend euro) is bereikt;
8.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 door Mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier.