In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024 een beschikking gegeven in een jeugdbeschermingszaak. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, die een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven aan de vader van de minderjarige, geboren in 2016. De vader is belast met het ouderlijk gezag en woont bij de minderjarige. De kinderrechter heeft eerder op 4 juli 2024 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 6 juli 2025. De GI heeft de vader op 2 april 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin hij verplicht werd om de moeder maandelijks te informeren over de ontwikkeling van de minderjarige. De vader heeft echter herhaaldelijk geweigerd om aan deze informatieverplichting te voldoen, ondanks meerdere verzoeken van de GI.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2024 waren de moeder, de vader, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De moeder heeft aangegeven dat zij niet overtuigd is van de bereidheid van de vader om informatie te verstrekken, terwijl de vader stelt dat hij eerder informatie heeft verstrekt, maar is gestopt vanwege misbruik door de moeder. De Raad adviseert om de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen en een dwangsom op te leggen aan de vader voor het niet nakomen van zijn verplichtingen.
De kinderrechter heeft geoordeeld dat de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en heeft deze bekrachtigd. Tevens is er een dwangsom van € 150,00 per maand opgelegd aan de vader, tot een maximum van € 5.000,00, om hem te motiveren aan zijn verplichtingen te voldoen. De beslissing is definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk is.