ECLI:NL:RBZWB:2024:9073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
C/02/428348 / JE RK 24-1998
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, die geen gezag heeft, verlengd tot 20 juni 2025. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling betrokken is bij de zorg voor de minderjarige. De moeder heeft het ouderlijk gezag, maar de minderjarige woont feitelijk bij de vader. De kinderrechter heeft in eerdere beschikkingen voorwaarden gesteld aan de vader om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen, waaronder het volgen van hulpverlening en het stimuleren van contact met de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader tot nu toe onvoldoende heeft voldaan aan deze voorwaarden, maar dat er wel enkele positieve stappen zijn gezet, zoals het starten van school en het contact met de moeder. De kinderrechter oordeelt dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat de situatie van de vader nauwlettend in de gaten moet worden gehouden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428348 / JE RK 24-1998
Datum uitspraak: 19 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. P.S.R.N. Maas te Dongen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 1 november 2024;
  • de op 9 december 2024 ingekomen brief van de advocaat van de vader;
  • de op 10 december 2024 ingekomen brief van de advocaat van de moeder.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de vader.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 juni 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 20 juni 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 juni 2024 de machtiging verlengd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de ouder zonder gezag, te weten bij de vader, tot 20 december 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder zonder gezag, te weten de vader, te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk - samengevat - aangevoerd dat voorafgaand aan de plaatsing bij de vader er door de GI voorwaarden zijn geformuleerd, nadat duidelijk was geworden dat de vader onvoldoende wist mee te werken aan de ingezette hulpverlening. [stichting] was als voorwaarde voor de plaatsing van [minderjarige] bij de vader ingezet en is na drie maanden gestopt.
Het betreft concreet de volgende voorwaarden:
- [minderjarige] gaat naar school of naar dagbesteding;
- [minderjarige] heeft hulp voor zichzelf (kinderpsycholoog) om aan zijn angsten en trauma te werken;
- de vader accepteert hulpverlening die ingezet wordt thuis voor ondersteuning in de opvoeding van [minderjarige] ;
- de vader belast [minderjarige] niet met volwassen zaken door [minderjarige] niet te betrekken in gesprekken met de volwassenen over de problemen die er spelen;
- de vader accepteert hulpverlening voor zichzelf (Veilig Thuis adviseert ‘ [traject] ’) om te werken aan zijn emotieregulatie, om zijn omgang met anderen te verbeteren en om te leren omgaan met feedback en kritiek;
- het contact tussen [minderjarige] en de moeder wordt hersteld en de vader stimuleert dit en zorgt ervoor dat met telefonisch contact tussen hen wordt gestart;
- de vader praat niet negatief over de moeder in het bijzijn van [minderjarige] .
4.2.
Aan de gestelde voorwaarden wordt tot op heden onvoldoende voldaan. Wel konden er al enkele belangrijke stappen worden gemaakt. Die betreffen:
- [minderjarige] zal naar school gaan vanaf 6 november 2024 gedurende halve dagen;
- nadat [minderjarige] door de vader bij [praktijk] is aangemeld en hij daar driemaal is geweest heeft de [praktijk] aangegeven aan hem op dit moment geen traumabehande-ling te kunnen bieden, dit gezien zijn instabiele situatie; wel zal [minderjarige] begeleid gaan worden om terug te werken naar school;
- er is op dit moment minimaal contact tussen [minderjarige] en de moeder via de telefoon.
4.3.
Zorgaspecten waarmee de GI zich nog geconfronteerd ziet, zijn dat er tot op de dag van vandaag nog geen hulpverlening is gestart voor de opvoedondersteuning van [minderjarige] bij de vader. Hierdoor ontbreekt voldoende zicht op de thuissituatie van [minderjarige] . Het lukt de vader onvoldoende om samen te werken met de hulpverlening in het belang van [minderjarige] . Ook is de vader er niet in geslaagd een aanmelding te doen voor opvoedondersteuning thuis. De GI heeft verschillende hulporganisaties aangedragen bij de vader, waarmee hij contact kan opnemen. Ook heeft de GI zelf verschillende organisaties gebeld. Deze gaven alle aan de situatie te complex te vinden, omdat de samenwerking van de vader met andere organisaties
steeds stagneerde en er telkens andere hulp voor de vader ingezet moet worden. Daarnaast is
nog steeds onvoldoende duidelijk of/in hoeverre de vader [minderjarige] belast met volwassen zaken.
Ook blijkt de vader niet in staat om te reflecteren op zijn eigen gedrag en ziet hij
onvoldoende de noodzaak in van het hebben van individuele hulpverlening om te kunnen
werken aan zijn emotieregulatie, dit in relatie tot de gebleken zorgen naar aanleiding van
meerdere Veilig Thuis-meldingen in juli 2024 over huiselijk geweld en intiem terreur naar
zijn ex-partner. Veilig Thuis heeft de vader geadviseerd om hulp te accepteren van [traject]
. De vader is met deze hulpverlener in gesprek gegaan maar heeft vervolgens
aangegeven hier niet mee door te gaan. Ten slotte ontbreekt op dit moment enig zicht op hoe
de vader praat over de moeder.
4.4.
Naar aanleiding van een door de vader op 22 oktober 2024 aanhangig gemaakte kort gedingprocedure, waarbij is verzocht een contactregeling vast te stellen tussen hem en [naam 1] en [naam 2] is door de voorzieningenrechter tijdens de mondelinge behandeling benoemd dat in verband met de intiem terreursituatie hulpverlening vanuit [ggz-instelling] in de situatie van de vader zal worden ingezet en dat op basis van de bevindingen uit deze hulpverlening een advies dient te worden uitgebracht over de mogelijkheid van contact. Ook heeft de voorzieningenrechter uitgesproken dat de moeder begeleiding dient te krijgen om haar angsten te leren verwerken. De start van de hulpverlening door [ggz-instelling] bij de vader en de begeleiding/behandeling van de moeder alsook de adviezen naar aanleiding daarvan worden momenteel afgewacht.
4.5.
In de visie van de GI is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader nog nodig, omdat [minderjarige] niet bij zijn moeder kan wonen. Het is in het belang van [minderjarige] om bij één van zijn ouders te kunnen opgroeien. Het is echter ook van belang dat de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vader goed genoeg is om zich bij deze positief te kunnen ontwikkelen. Er is op dat vlak tot dusver nog onvoldoende zicht op de thuissituatie van [minderjarige] bij de vader.
De GI wenst daarom de zorg- en opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vader te blijven monitoren en te blijven proberen om de vader te motiveren om hulp te accepteren om de thuissituatie voor [minderjarige] te verbeteren en hem te stimuleren en aansturen om op een positieve manier terug naar school te gaan en zich daar positief te gedragen.

5.De standpunten

5.1.
Namens de vader is door zijn advocaat schriftelijk bericht dat hij instemt met het verzoek. Hij zal daarom ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet verschijnen en stemt in met schriftelijke afdoening van het verzoek.
5.2.
Namens de moeder is door haar advocaat schriftelijk bericht dat de moeder eveneens instemt met het verzoek, dat de moeder ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet zal verschijnen en dat wordt ingestemd met schriftelijke afdoening van het verzoek.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Op basis van de inhoud van de stukken en rekening houdend met de standpunten van de GI en van de ouders is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van zijn geestelijke toestand en onderzoek van zijn lichamelijke toestand. Hiertoe wordt overwogen dat [minderjarige] formeel zijn hoofdverblijf heeft bij de gezagdragende moeder, maar dat hij feitelijk bij de vader woont. Omdat de vader onvoldoende wist mee te werken aan de ingezette hulpverlening en omdat het MST-traject voortijdig is gestopt, zijn er voor de plaatsing van [minderjarige] bij de vader voorwaarden geformuleerd, waaraan de vader dient te voldoen. Deze voorwaarden zien meer specifiek op dat [minderjarige] naar school of dagbesteding zal gaan, dat hij hulp krijgt van de kinderpsycholoog voor zijn angsten en traumaproblematiek, dat de vader hulpverlening accepteert ter ondersteuning in de opvoeding van [minderjarige] en daarnaast hulpverlening voor zichzelf in het kader van emotieregulatie, dat [minderjarige] door hem niet wordt belast met volwassen zaken, dat hij herstel van het contact tussen [minderjarige] en de moeder stimuleert en tot slot dat hij niet negatief spreekt over de moeder in het bijzijn van [minderjarige] .
6.3.
Tot dusver zijn er positieve stappen gemaakt. Zo gaat [minderjarige] vanaf november 2024 gedurende halve dagen naar school, krijgt hij begeleiding via [praktijk] bij het terugwerken naar school en is er sprake van een bescheiden contact tussen hem en de moeder. Om ervoor te zorgen dat [minderjarige] bij de vader kan blijven wonen en hij zich daar voldoende positief verder zal kunnen ontwikkelen, is het nodig is dat er gewerkt blijft worden aan de voorwaarden, voorzover daaraan door de vader nog niet is voldaan en dat de GI de voortgang daarvan kan blijven monitoren. Daarnaast is van belang dat de GI daarnaast zicht blijft houden op de situatie van de vader, voorzover die ziet op het (extra) motiveren en aansturen van de vader om hulp ter verbetering van de situatie bij hem thuis en bij het terug naar school gaan van [minderjarige] te accepteren en daaraan mee te werken.
6.4.
Met inachtneming van het vorenstaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder zonder gezag, te weten bij de vader, verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder zonder gezag, te weten de vader, tot 20 juni 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bogaert, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 in aanwezigheid van Baremans als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s- Hertogenbosch .