ECLI:NL:RBZWB:2024:9072

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
C/02/427986 / JE RK 24-1935 - C/02/427988 / JE RK 24-1936
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige met vervanging van de gecertificeerde instelling

Op 6 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar, toegewezen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 19 december 2022 uit huis geplaatst is vanwege zorgelijk gedrag en dat er sindsdien verschillende incidenten hebben plaatsgevonden. De moeder van de minderjarige is belast met het ouderlijk gezag, terwijl de biologische vader niet in beeld is. De kinderrechter heeft ook de betrokkenheid van de stiefvader en de gecertificeerde instelling JBG in de procedure meegenomen. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige beoordeeld, waarbij de stabiliteit en de voortgang van de behandeling van de minderjarige centraal stonden. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/427986 / JE RK 24-1935 - C/02/427988 / JE RK 24-1936
Datum uitspraak: 6 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en over een vervanging van de gecertificeerde instelling
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg , hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedag] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende in beide zaken aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
De kinderrechter merkt als belanghebbende in de zaak betreffende de wijziging van de gecertificeerde instelling ook aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING [provincie 2] ,
hierna te noemen JBG,
gevestigd te Arnhem.
De kinderrechter merkt in beide zaken als informant aan:
[de stiefvader],
hierna te noemen de stiefvader.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de verzoekschriften, met bijlagen, beiden ontvangen op 24 oktober 2024;
  • het schriftelijk verzoek van de GI van 23 oktober 2024 aan de Raad voor de Kinderbescherming tot advies als bedoeld in artikel 1:265j lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW).
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en de stiefvader;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van JBG, via een beeldbelverbinding.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. Hij heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De biologische vader is niet in beeld.
2.2.
[minderjarige] verblijft op een groep in [plaats] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 november 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 19 december 2024. Bij een op 22 mei 2024 gegeven beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 19 december 2024.

3.De verzoeken

De GI heeft afzonderlijk verzocht:
in de zaak met het kenmerk C/02/427986 / JE RK 24-1935
de beide voormelde maatregelen te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
in de zaak met het kenmerk C/02/427988 / JE RK 24-1936
de GI, die de ondertoezichtstelling uitvoert, te vervangen door JBG en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Ten aanzien van de relatieve bevoegdheid

De moeder heeft verklaard dat zij woonachtig is in [woonplaats] , [gemeente] , en dat zij in deze gemeente per 30 augustus 2024 ook staat ingeschreven in de basisregistratie personen (brp). De kinderrechter heeft hierop vastgesteld dat de verzoeken op zijn griffie zijn ontvangen op 24 oktober 2024. Hieruit volgt dat niet de kinderrechter in deze rechtbank relatief bevoegd is, maar (gezien het bepaalde in artikel 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering jo. 1:12 lid 1 BW) de kinderrechter in de rechtbank [provincie 2] om van het verzoek kennis te nemen. Daarop is door de GI en de moeder desgevraagd verklaard dat zij er mee instemmen dat de kinderrechter in deze rechtbank alsnog kennis neemt van de voorliggende verzoeken. Gezien deze standpunten en mede gelet op het oogpunt van proceseconomie zal de kinderrechter de verzoeken in behandeling nemen en daarop beslissen.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
Ter onderbouwing van het verzoek tot verlenging van beide maatregelen is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend, samengevat, het volgende aangevoerd. [minderjarige] is vanaf 19 december 2022 uit huis geplaatst in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder naar aanleiding van zorgelijk, met name agressief, gedrag. Daaropvolgend liepen de schoolgang en de behandeling van [minderjarige] stagnatie op, waarop hij tijdelijk op een afdeling van de vrouwenopvang van [organisatie] , [afdeling] , heeft verbleven. De afronding bij [organisatie] is moeizaam verlopen. Met name de beëindiging van het dienstverband van de mentor van [minderjarige] is voor hem moeilijk geweest. Daarnaast heeft eind juni 2024 een incident plaatsgevonden waarbij [minderjarige] aangaf dat hij een blauw oog had opgelopen door toedoen van de groepsleiding. De communicatie richting de moeder over dit voorval verliep moeizaam. Bovendien heeft de moeder van [organisatie] een rekening ontvangen naar aanleiding van schade, die door [minderjarige] is aangericht in de periode dat hij daar verbleef.
5.2.
Op 5 juli 2024 is het voorbereidingsverhaal traumaverwerking gedeeld met [minderjarige] . Dit was een moeilijk, maar ook erg mooi moment. Hij had veel vragen aan de moeder en de stiefvader, met name over [naam 1] , zijnde de biologische vader van zijn halfzusje [naam 2] . De moeder en de stiefvader konden hier goed antwoord op geven, waardoor het hem is gelukt om het gehele verhaal te horen. [minderjarige] is op 9 augustus 2024 geplaatst op de [groep] in [plaats] . De moeder en [naam 2] zijn aan het einde van de schoolzomervakantie 2024 verhuisd naar de in [woonplaats] wonende stiefvader. De moeder staat inmiddels ook ingeschreven op het adres van de stiefvader. Sinds de plaatsing van [minderjarige] bij [groep] en de verhuizing van de moeder met [naam 2] is er meer rust en stabiliteit bij de moeder en ook bij [minderjarige] .
5.3.
[minderjarige] heeft positieve contacten en activiteiten op de groep. Echter wordt ook gezien dat hij negatief beïnvloedbaar kan zijn in het contact. Gedurende de eerste maanden van de plaatsing bij [groep] , die in het teken stonden van stabiliseren, is al vrij snel extra ondersteuning aangevraagd voor een één-op-één-begeleiding. Dit, omdat bleek dat [minderjarige] het gezag van de vrouwelijke begeleiding niet of nauwelijks accepteerde en de snel opbouwende spanning bij hem kon uitmonden in agressie. In augustus en september 2024 zijn er verschillende MIC-meldingen (melding incidenten cliënt) gemaakt vanuit de groep, bestaande uit voornamelijk verbale agressie richting groepsleiding of groepsgenoten. [minderjarige] was toen dreigend in zijn taal en houding. Ook is hij een keer weggelopen van de groep en fysiek begrensd. Tevens heeft hij tijdens een conflict schade veroorzaakt aan het gordijn en de gordijnrails. Vanaf oktober 2024 is het aantal MIC-meldingen toegenomen. De moeder en de stiefvader geven aan dat dit komt doordat [minderjarige] en een groepsgenoot elkaar negatief beïnvloeden en dat [minderjarige] nu zelf losser is op de groep en hij meer het negatieve gedrag laat zien wat hijzelf thuis eerder heeft ervaren. Het is lastig gebleken om de gemaakte afspraken om de extra ondersteuning die nodig is geregeld te krijgen. Dit komt mede door de verhuizing van de ene gemeente naar een andere gemeente. De moeder heeft in dat opzicht opnieuw haar betrokkenheid getoond, onder meer door aan [minderjarige] duidelijk te maken dat zij bedoeld gedrag van hem niet langer accepteert.
5.4.
Er is tussen [minderjarige] , de moeder, [naam 2] en de stiefvader wekelijks sprake van contactmomenten op de woensdagen en de weekenden. Soms, wanneer de spanning bij [minderjarige] oploopt tijdens die momenten kan het bezoek wat korter zijn. Daarnaast is er wekelijks belcontact tussen [minderjarige] en de moeder.
5.5.
[minderjarige] is bij [groep] gemotiveerd om naar school te gaan en hij doet daar zijn best. Er is sprake van een zekere opbouw. Daarover is met de moeder en de stiefvader afgesproken er steeds kleine stappen zullen worden gezet. [minderjarige] onthoudt de complimenten van zijn docent en deze waardeert hij.
5.6.
De GI vindt het fijn, na een aantal plaatsingen bij instellingen die niet bij [minderjarige] pasten, dat er voor hem nu eindelijk een geschikte locatie is gevonden. De komende tijd dient gevolgd te blijven worden of/in hoeverre hij verder stabiliseert en te worden ingezet op behandeling. In dat verband zal nader worden onderzocht, mede in samenspraak met [organisatie] , welk behandelaanpak voor [minderjarige] met het oog op zijn problematiek en achtergrond passend is.
5.7.
De moeder hoopt dat, nu [minderjarige] een passende plek lijkt te hebben, hij de juiste behandeling zal krijgen. Het blijft haar wens dat [minderjarige] bij haar komt wonen, wanneer dit haalbaar is. Er is in dit verband eerder met de moeder gesproken over individuele hulpverlening voor haarzelf, waarover zij heeft aangegeven deze niet nodig te vinden. De GI ervaart bij de moeder momenteel een balans in haar draagkracht en -last. De moeder ervaart zelf ook veel steun van de stiefvader, die zeer betrokken is bij haar beide kinderen. Begrijpelijk is dat de moeder over spanningen spreekt, wanneer er incidenten plaatsvinden met [minderjarige] , dit mede gelet op ervaringen in het verleden. Dit betekent dat, zodra er toegewerkt kan worden naar een terugkeer van [minderjarige] naar huis, eventuele spanningen bij de moeder, de stiefvader en [naam 2] meegenomen moeten worden en de veiligheid thuis gewaarborgd dient te zijn. Echter zal eerst de behandeling van [minderjarige] nog moeten starten en hopelijk een goed verloop hebben.
5.8.
De Raad heeft de GI, gezien het bepaalde in artikel 1:265j lid 3 BW, schriftelijk bericht in te stemmen met het verzoek tot verlenging van beide maatregelen.
5.9.
Ter onderbouwing van het verzoek tot haar vervanging heeft de GI verwezen naar de huidige verblijfadressen van de moeder en [minderjarige] in de provincie [provincie 2] . De bedoeling is dat de vervanging plaatsvindt per 19 december 2024.

6.Het standpunt van [minderjarige]

Tijdens het kindgesprek heeft [minderjarige] verklaard dat hij een fijne plek heeft op de [groep] in [plaats] . Daar wil hij wel blijven. Vanuit [groep] onderneemt hij leuke activiteiten, zoals hutten bouwen en voetballen. Hij heeft geen contact meer met zijn vorige stiefvader [naam 1] . Het is voor [minderjarige] lastig om over de voorliggende verzoeken een mening te hebben, omdat hij de betekenis daarvan niet goed begrijpt.

7.Het standpunt van de moeder

De moeder heeft naar voren gebracht dat zij bemerkt dat [minderjarige] op de [groep] een fijne plek voor zichzelf heeft gevonden. Wel heeft hij in haar visie nog behandeling nodig om voldoende te stabiliseren. Zij staat daarom achter het verzoek tot verlenging van beide maatregelen. Ook stemt zij in met een vervanging van de GI, als verzocht. Wel maakt zij zich zorgen over het feit dat er bij JBG van een wachtlijst sprake is, dit omdat [minderjarige] met therapeutische behandeling zal gaan starten en daarvoor nodig is dat er sprake is van regievoering daarover door een jeugdbeschermer die steeds beschikbaar is. Zij is het daarom er niet mee eens dat JBG niet per direct een jeugdbeschermer beschikbaar heeft.

8.Het standpunt van JBG en de reactie daarop van de GI

8.1.
Namens JBG is naar voren gebracht dat zij beschikbaar is als opvolgend gecertificeerde instelling. Echter, er is bij haar nog steeds sprake van een wachtlijst. Er kan daarom op dit moment geen uitspraak worden gedaan over de te verwachten datum waarop c.q. periode waarbinnen een jeugdbeschermer beschikbaar zal worden gesteld. Wel kan ervoor worden gezorgd dat er in afwachting van het moment waarop de portefeuille kan worden overgedragen aan een jeugdbeschermer voorlopig door de bestuursdienst van JBG contact wordt onderhouden met onder meer de moeder, [groep] en [minderjarige] .
8.2.
Hierop heeft de medewerkster van de GI, na ruggespraak (tijdens een korte onderbreking van de mondelinge behandeling) met haar leidinggevende, verklaard dat de GI bereid is om in de komende periode, dus ook na 19 december 2024, de uitvoering van de maatregelen voor haar rekening te nemen, ook als dit betekent dat de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling feitelijk in een andere regio dient te worden geboden. Naar aanleiding hiervan trekt de GI haar verzoek in de zaak met kenmerk C/02/427988 / JE RK 24-1936) in.

9.De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek tot vervanging van de gecertificeerde instelling
9.1.
De kinderrechter stelt vast dat de GI tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek om haar te vervangen en de verdere uitvoering van de maatregelen in handen te leggen van JBG ingetrokken. Reeds op grond hiervan zal dit verzoek, met kenmerk C/02/427988 / JE RK 24-1936, worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
9.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
9.3.
In het licht van het voorgaande acht de kinderrechter van belang dat in mei 2024 sprake was van een uiterst zorgelijke situatie rondom [minderjarige] . Die periode kenmerkte zich door heftige incidenten, gevolgd door een overplaatsing naar een crisisgroep van [jeugdzorg] , zonder dat sprake was van onderwijs of van andere passende dagbesteding. Daarbij kwam dat de moeder voornemens was te gaan verhuizen naar [woonplaats] , [provincie 1] , en de GI zich daarom diende te richten op een passende vervolgplek voor [minderjarige] in deze provincie. Inmiddels heeft de verhuizing van de moeder achter de rug en is [minderjarige] geplaatst op de [groep] in [plaats] . Sinds deze plaatsing is er meer rust en stabiliteit voor hem. Ook lijkt hij bij [groep] een passende plek te hebben gevonden, alwaar hij, ook volgens de GI, verder kan gaan werken aan zijn trauma- en hechtingsproblematiek. Dit, alsook rekening houdend met de overige doelstellingen, waaraan geheel of gedeeltelijk nog gewerkt dient te worden (zoals het waarborgen van veiligheid in de thuissituatie van de moeder, het vergroten van haar draagkracht en het verkrijgen van duidelijkheid over de rol van de vorige stiefvader [naam 1] ), is de kinderrechter van oordeel dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan en dat ook een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is.
9.4.
Met inachtneming van het vorenstaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van een jaar.
9.5.
Gezien de aard van deze beslissing zal de kinderrechter deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

10.De beslissing

De kinderrechter:
in de zaak met het kenmerk C/02/427988 / JE RK 24-1936
10.1.
wijst het verzoek af;
in de zaak met het kenmerk C/02/427986 / JE RK 24-1935
10.2 .
. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 19 december
2024 tot 19 december 2025;
10.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 19 december 2024 tot 19 december 2025;
10.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024 door mr Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 24 december 2024.
Hoger beroep tegen de beslissing in de zaak met het kenmerk C/02/427986 / JE RK 24-1935 kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.
Tegen de beslissing in de zaak met het kenmerk C/02/427988 / JE RK 24-1936 staat geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.