ECLI:NL:RBZWB:2024:9071

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
C/02/429601 / JE RK 24-2199 (spoedmachtiging gesloten jeugdhulp)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gesloten jeugdhulp

Op 6 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De kinderrechter heeft de ouders van [minderjarige], de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt. De procedure vond plaats met gesloten deuren, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] momenteel geen vaste woonplek heeft en afwisselend verblijft bij haar ouders en grootouders. Er zijn zorgen over de opvoedingssituatie, waaronder conflicten tussen de ouders en de mogelijkheid van geweld. Ondanks positieve factoren, zoals werk en ondersteuning van grootouders, zijn er ook significante zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De ouders hebben moeite om afspraken met hulpverleners na te komen, wat leidt tot onvoldoende zicht op de situatie van [minderjarige].

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zijn vervuld en heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] goedgekeurd, met de opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om de nodige hulpverlening te bieden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428934 / JE RK 24-2112
Datum uitspraak: 6 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 november 2024.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 6 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
Tevens is, met instemming van betrokkenen, bijzondere toegang verleend aan mevrouw [naam], begeleidster van de vader.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont veelal bij haar moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat – het volgende aangevoerd. De ouders hebben met elkaar een relatie hebben, maar zij zijn niet wonend op één adres. De moeder staat ingeschreven op het adres van haar ouders. Feitelijk verblijft de moeder wisselend met [minderjarige] bij de vader, opa vaderszijde en opa en oma moederszijde. De vader woont na een traject beschermd wonen in een woning van de woningcorporatie, in welk verband er afspraken zijn gemaakt waardoor de moeder en [minderjarige] niet bij hem mogen wonen en/of ingeschreven mogen staan. Het contact tussen de moeder en opa en oma (moederszijde) verloopt niet altijd goed. Ook zijn er afspraken gemaakt over waar [minderjarige] verblijft, die zijn opgenomen in een veiligheidsplan van maart 2024. In de toekomst willen de ouders graag samenwonen in een grotere woning. Voor dit moment geldt dat de moeder graag een eigen woning zou willen.
4.2.
Uit het onderzoek is in de eerste plaats gebleken van gunstige factoren, te weten beide ouders hebben werk, de grootouders vaderszijde en moederszijde vormen een steun voor het gezin, de vader heeft een eigen woning en er is een netwerk om indien nodig op terug te vallen, er is ambulante begeleiding voor beide ouders afzonderlijk en gezins-begeleiding, gericht op de opvoeding en een ingang voor de moeder voor al haar vragen bij de huisarts en het consultatiebureau. Verder ontwikkelt [minderjarige] zich volgens de gegevens van het consultatiebureau over het algemeen goed. Zij krijgt fysiotherapie vanwege een achterstand op motorisch vlak, maar gaat hierin goed vooruit. [minderjarige] gaat drie dagen per week naar het kinderdagverblijf. De intensieve ambulante gezinsondersteuning (IAG) geeft aan dat de ouders lieve en betrokken ouders zijn, dat de vader sterk is in het regelen van praktische zaken voor [minderjarige] , dat de moeder zorgzaam en beschermend is, dat [minderjarige] goed verzorgd wordt en dat de ouders emotionele warmte aan haar bieden.
4.3.
Afgezien van alle genoemde positieve aspecten zijn er ook zorgen over [minderjarige] en haar ontwikkeling. Zo heeft zij veel verschillende woonplekken, zijn er tussen de moeder en opa en oma moederszijde regelmatig conflicten, waarna [minderjarige] gedurende een zekere periode geen contact heeft met deze grootouders. Ook worden door de ouders regelmatig afspraken met hulpverleners afgezegd, hierdoor wordt er onvoldoende aan de doelen gewerkt en is er weinig zicht op de situatie van [minderjarige] . Ook zou er volgens de betrokken hulpverleners sprake zijn van conflicten tussen de ouders, waarbij geweld wordt gebruikt, waar [minderjarige] getuige van is. Als voorbeeld wordt benoemd dat in maart 2024 [minderjarige] bij een conflict tussen de ouders in Parijs boven de rand van een balkon zou zijn gehouden en zij haar voet zou hebben bezeerd door geweld van de vader richting de moeder. De moeder zou daarvan aangifte hebben gedaan. Daarnaast maakt de hulpverlening zich zorgen over de opvoedvaardigheden van beide ouders. Dit omdat de vader naar de moeder en in gesprekken met de hulpverlening dwingend (verbaal) gedrag laat zien. Ook toont de vader zich hulp mijdend, met name vanwege angst voor het onbekende en omdat hij zich niet kwetsbaar durft op te stellen. Factoren, die het extra lastig maken om de hiervóór beschreven zorgen het hoofd te bieden, zijn dat bij de moeder sprake is van diabetes type 1 en tevens uit een psychologisch onderzoek door [woonzorgcomplex] in oktober 2022 is gebleken dat bij haar sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel, waardoor het risico aanwezig is dat zij snel overvraagd raakt en/of overschat wordt en zij in stressvolle situaties individuele ondersteuning en nabijheid nodig heeft. Bijkomende complicerende omstandigheden zijn dat de moeder niet over eigen woonruimte beschikt en de vader niet welkom is bij de grootouders van moederszijde. Ten slotte geldt dat de ouders in opvoedkundig opzicht niet altijd op één lijn verkeren.
4.4.
Om de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen is nodig dat:
- er duidelijke afspraken zijn waar moeder en [minderjarige] verblijven en de ouders zich
aan deze afspraken houden;
- er geen conflicten tussen de ouders plaatsvinden in het bijzijn van [minderjarige] ;
- er zicht komt op de mogelijkheden voor de moeder voor eigen woonruimte, waarbij
gekeken wordt of het moeder-kindhuis een optie is;
- indien de moeder eigen woonruimte heeft er duidelijke afspraken zijn wanneer
[minderjarige] bij moeder is en wanneer bij de vader;
- afspraken met de hulpverlening, zowel de begeleiding van ouders als de
opvoedondersteuning, doorgang gaan vinden;
- de vader leert omgaan met zijn boosheid door middel van agressietraining;
- [minderjarige] naar een kinderdagverblijf/peuterspeelzaal gaat, waardoor er zicht blijft
op haar ontwikkeling;
- indien er sprake is van fysiek letsel bij [minderjarige] met de ouders wordt besproken hoe
dit is ontstaan en of dit in het vervolg voorkomen kan worden.
4.5.
Hulpverlening in een verplicht kader acht de Raad hiervoor noodzakelijk. Dit, omdat er bij de ouders naast mogelijkheden ook belemmeringen worden gezien. De ouders hebben een netwerk (grootouders) van betrokken mensen dat, waar mogelijk, helpt en ondersteunt. Tegelijkertijd brengt dit ook een zekere spanning met zich mee. Verder zijn de ouders leerbaar gebleken wanneer zij de hulp accepteren, maar blijft de acceptatie soms een punt van aandacht, met name bij de vader. Ook komt de relatie tussen de ouders niet altijd stabiel over en heeft dit effect op [minderjarige] . De ouders laten bovendien zien dat zij voortdurend wisselen in hun toekomstwensen, wat onwenselijk is voor [minderjarige] . Verder is agressieregulatietraining voor de vader tot dusver niet van de grond gekomen, terwijl de Raad dit zeker nog wenselijk acht. Daarnaast zijn er zorgen over hoe de ouders omgaan met onderlinge verschillen in visie, zoals over opvoeding, het omgaan met gezamenlijke uitgaven, wat er nodig is om hierin zaken te verbeteren en of zij voldoende inzicht hebben in de financiën en zij daarin de juiste prioriteiten (kunnen) stellen, onder meer rekening houdend met problemen die zich recent hebben voorgedaan rondom de financiering van de kinderopvang. Op het moment van deze mondelinge behandeling heeft de Raad nog geen zicht op de daadwerkelijke opname mogelijkheid van de moeder met [minderjarige] in een moeder-kindhuis.

5.De standpunten van de ouders

5.1.
De moeder heeft opgemerkt dat zij achter een ondertoezichtstelling als verzocht staat. Zij beschikt op dit moment nog niet over een eigen woning. Ook klopt het dat, zoals in de raadsrapportage is opgemerkt, samenwonen met [minderjarige] en met de vader in één woning op dit moment geen optie is.
5.2.
De vader heeft verklaard dat, hoewel er de laatste tijd minder conflicten zijn tussen hem en de moeder, er in de achterliggende periode dingen zijn gebeurd die tussen hen nog steeds tot discussies leiden. Hij stemt ook in met het verzoek van de Raad. Een verplichte vorm van hulpverlening is voor hem welkom.

6.Het standpunt van de GI

6.1.
Namens de GI is naar voren gebracht dat de ouders laten zien dat, ondanks gemaakte veiligheidsafspraken het hen niet lukt om deze consequent na te leven en vast te houden. Er is daardoor een situatie ontstaan, waarin [minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De GI ondersteunt daarom het verzoek van de Raad om over [minderjarige] een ondertoezichtstelling uit te spreken voor de verzochte periode. Volgens de GI is er per direct een jeugdbeschermer beschikbaar is die de uitvoering van de maatregel kan oppakken.

7.De beoordeling

7.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
7.2.
In het licht van het voorgaande neemt de kinderrechter in aanmerking dat [minderjarige] momenteel geen vaste woonplek heeft. Zij verblijft met de moeder afwisselend bij de vader, bij opa vaderszijde en bij opa en oma moederszijde. Daarnaast zijn er zorgen over conflicten tussen de ouders, waarbij mogelijk geweld is c.q. wordt gebruikt en is sprake van onderlinge verschillen in visie bij de ouders over met name de opvoeding van [minderjarige] en het omgaan met gezamenlijke uitgaven. Middels de inzet van hulpverlening in een vrijwillig kader is weliswaar gekomen tot duidelijke veiligheidsafspraken, maar gebleken is dat het de ouders onvoldoende lukt om deze consequent na te leven en/of vast te houden. Ook worden door de ouders afspraken met hulpverleners regelmatig afgezegd, waardoor er onvoldoende aan de doelen (onder meer over de veiligheid van [minderjarige] ) kan worden gewerkt en er te weinig zicht is op de algehele situatie van [minderjarige] .
7.3.
De kinderrechter is op grond van de voormelde feiten en omstandigheden van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling. Hij zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de verzochte duur.
7.4.
Voor de doelen waaraan de GI tijdens de ondertoezichtstelling dient te werken wordt verwezen naar wat hierboven bij sub 4.4. is beschreven. Deze doelen zijn voorgesteld door de Raad. De kinderrechter neemt die over en maakt die tot de zijne.
7.5.
Gezien de aard van de beslissing zal de kinderrechter deze uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 6 december 2024 tot 6 december 2025;
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024, in aanwezigheid van Baremans als griffier en schriftelijk uitgewerkt op 24 december 2204.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.