ECLI:NL:RBZWB:2024:9052

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
11206990 CV EXPL 24-2489 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlegging van een vaststellingsovereenkomst in een arbeidsconflict met betrekking tot ontslag op staande voet en betaling van transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer en werkgever. De werknemer, die sinds 1 januari 2020 in dienst was als Carwashmedewerker, werd op 27 januari 2024 op staande voet ontslagen. Dit ontslag leidde tot een procedure waarin een vaststellingsovereenkomst werd gesloten. De werknemer stelde dat hij nog bedragen tegoed had van de werkgever, terwijl de werkgever beweerde dat hij te veel had betaald. De kern van het geschil was de uitleg van de vaststellingsovereenkomst, waarin een bedrag van € 8.500,00 bruto als beëindigingsvergoeding was opgenomen. De werknemer vorderde in conventie betaling van een bedrag van € 6.897,28 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente, en deugdelijke salarisspecificaties. In reconventie vorderde de werkgever terugbetaling van € 1.318,00 netto.

De kantonrechter oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst zo moest worden uitgelegd dat het bedrag van € 8.500,00 bruto een all-in beëindigingsvergoeding betrof. Dit betekende dat de werknemer geen recht had op nabetaling van andere bedragen, zoals loon en vakantietoeslag. De vorderingen van de werknemer in conventie werden afgewezen, terwijl de vordering van de werkgever in reconventie werd toegewezen. De werknemer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aangezien hij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in vaststellingsovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om goed te begrijpen wat de financiële implicaties van dergelijke overeenkomsten zijn.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11206990 \ CV EXPL 24-2489
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[werknemer],
wonende te [woonadres 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [werknemer] ,
deels kosteloos procederend met een toevoeging onder nummer: [nummer] ,
gemachtigde: mr. W.H.F.L. Rademakers, advocaat te Dongen,
tegen
[werkgever]h.o.d.n.
[autowasserette],
wonende te [woonadres 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [werkgever] ,
gemachtigde: mr. J.A Noordam, werkzaam ten kantore van ARAG Rechtsbijstand te Leusden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 augustus 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de op 10 oktober 2024 ter griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [werkgever] exploiteert een autowasstraat;
- [werknemer] was sinds 1 januari 2020 in dienst bij [werkgever] in de functie van Carwashmedewerker;
- op 27 januari 2024 is [werknemer] op staande voet ontslagen. Het ontslag op staande voet heeft geleid tot een procedure bij deze rechtbank onder zaaknummer 10963862 AZ VERZ 24-9. Deze procedure is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst, waar onder andere in is opgenomen:

“(…) 4. Werkgever trekt het per 27 januari 2024 gegeven ontslag op staande voet in en werkgever draagt zorg voor doorbetaling van het salaris inclusief alle overige emolumenten vanaf 27 januari 2024 tot aan 1 april 2024, vermeerderd met vakantiebijslag over de periode 1 juni 2023 tot 1 april 2024 en niet opgenomen, maar wel opgebouwde vakantiedagen en transitievergoeding ad € 8.500,00 bruto.

5. Betaling van het netto equivalent van het bedrag van de beëindigingsvergoeding zal plaatsvinden uiterlijk veertien dagen na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, onder gelijktijdige verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie. Betaling zal plaatsvinden door overmaking op het bij de werkgever bekende rekeningnummer van werknemer. (…)”;
- bij e-mailbericht van 16 april 2024 van 09:20 uur bericht de gemachtigde van [werknemer] aan [werkgever] :
“(…) Onlangs heeft cliënt een betaling ten bedrage van € 4.794,- netto van uw cliënt ontvangen. Uit de aan die betaling ten grondslag liggende salarisspecificatie (zie bijlage) blijkt dat uw cliënt met toepassing van de groene tabel (loon uit vroegere dienstbetrekking) een bedrag van € 3.706,- aan loonheffing (LB/PR.VOLKSVZ) heeft ingehouden. Die inhouding is niet correct. Het brutobedrag van € 8.500,- heeft immers niet, zoals op de salarisspecificatie omschreven, louter betrekking op de transitievergoeding. Zoals uit het proces-verbaal van de zitting van 29 maart 2024 blijkt, heeft cliënt recht op de doorbetaling van het salaris inclusief alle overige emolumenten vanaf 27 januari 2024 tot 1 april 2024, vermeerderd met vakantiebijslag over de periode 1 juli 2023 tot 1 april 2024 en niet opgenomen, maar wel opgebouwde vakantiedagen. Op deze componenten dient met toepassing van de witte tabel loon uit tegenwoordige dienstbetrekking) loonheffing te worden ingehouden. Enkel het verschil tussen de daarmee gemoeide brutobedragen en het bedrag van € 8.500,- bruto is aan te merken als transitievergoeding. (…)”;
- in reactie op voornoemd e-mailbericht stuurt de gemachtigde van [werkgever] op 16 april 2024 om 18:11 uur:
“(…) De inhouding betreft een voorheffing die aan de belastingdienst is betaald. Wanneer dit achteraf te veel mocht zijn kan uw cliënt het bij zijn aangifte zelf corrigeren (…)”;
- op 16 april 2024 om 21:30 stuurt de gemachtigde van [werknemer] de volgende reactie op voornoemd e-mailbericht:
“(…) Dank voor uw onderstaande e-mail. Ik realiseer mij uiteraard dat de loonbelasting een voorheffing is op de inkomstenbelasting, maar dat laat onverlet dat uw cliënt wettelijk gehouden is om de juiste inhoudingen toe te passen. Daarenboven wil cliënt niet tot medio 2025 wachten totdat hij het teveel ingehoudene van de fiscus terug ontvangt. Mijn verzoek/sommatie van heden blijft dan ook onverkort van kracht. (…)”;
- op 25 april 2024 bericht de gemachtigde van [werkgever] aan de gemachtigde van [werknemer] dat [werkgever] een herberekening laat maken, waarmee meer tijd gemoeid is;
- op 27 mei 2024 bericht de gemachtigde van [werkgever] aan de gemachtigde van [werknemer] het volgende:
“(…) Het bedrag van € 8500,- is aldus een all-in bedrag, in art. 5 wordt het uitdrukkelijk beëindigingsvergoeding genoemd. Hierop heeft cliënt belasting ingehouden. Zoals eerder aangegeven kan uw cliënt eventueel te veel betaalde
belasting bij zijn aangifte terugvragen. Uw cliënt wordt niets tekort gedaan. (…)”.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie
3.1.
[werknemer] vordert in conventie om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [werkgever] te veroordelen:
- tot betaling van een bedrag van € 6.897,28 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, te verminderen met € 1.318,00 netto;
- tot afgifte van deugdelijke salarisspecificaties;
- in de proceskosten.
In reconventie voert [werknemer] verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [werkgever] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [werkgever] , met veroordeling van [werkgever] in de proceskosten.
3.2.
[werknemer] stelt in conventie dat uit de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst volgt dat [werkgever] , naast een transitievergoeding van € 8.500,00 bruto, ook nog loon, vakantietoeslag en opgebouwde en niet-genoten vakantiedagen had moeten betalen. [werkgever] heeft, naast de voornoemde transitievergoeding, enkel een bedrag van € 1.318,00 netto aan [werknemer] betaald. [werkgever] ging er dus ook vanuit dat er nog een bedrag moet worden betaald. Hij heeft, mede gelet op de overgelegde loonstroken, echter te weinig betaald, zodat [werkgever] nog een bedrag moet nabetalen. Bovendien heeft [werkgever] het verkeerde belastingtarief gehanteerd. Nu [werkgever] niet tot betaling overgaat, is hij wettelijke verhoging, rente en kosten verschuldigd geworden. Daarnaast dient [werkgever] deugdelijke salarisspecificaties over te leggen met betrekking tot voornoemde bedragen.
3.3.
[werkgever] voert verweer. [werkgever] concludeert in conventie tot niet-ontvankelijkheid van [werknemer] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [werknemer] , met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten. In reconventie vordert hij terugbetaling van een bedrag van € 1.318,00 netto, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.4.
[werkgever] voert in conventie en reconventie aan dat uit de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst volgt dat het bedrag van € 8.500,00 bruto een all-in bedrag is, zodat van hem geen nabetaling meer kan worden verwacht. Hier ging de gemachtigde van [werknemer] in de correspondentie voorafgaande aan deze procedure ook vanuit. Het door [werkgever] gehanteerde belastingtarief is juist. Bovendien kan [werknemer] nog belasting terugvragen als dit niet het geval is. [werkgever] heeft dus niet onrechtmatig gehandeld jegens [werknemer] . Het bedrag van € 1.318,00 netto is ten onrechte betaald, zodat [werknemer] dit terug dient te betalen.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.
De vraag die de kantonrechter voorligt is hoe de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd. Bij de uitleg van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn (Hoge Raad 13 maart 1981,
NJ 1981, 635 (Haviltex)). Daarbij dient, om te beginnen, naar de tekst van de overeenkomst gekeken te worden. Het gaat hier namelijk om een ter mondelinge behandeling getroffen regeling waarbij beide partijen werden bijgestaan door een gemachtigde.
4.2.
In artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst wordt opgenoemd op welke bedragen [werknemer] nog recht heeft. Het gaat – kort gezegd – om loon inclusief emolumenten van 27 januari 2024 tot 1 april 2024, vakantiebijslag over de periode 1 juni 2023 tot 1 april 2024, opgebouwde en niet-opgenomen vakantiedagen en een transitievergoeding. Vervolgens wordt één bedrag genoemd (het bedrag van € 8.500,00 bruto). Tot slot is in artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat [werkgever] een beëindigingsvergoeding moet betalen en op welk moment hij die moet betalen, waarbij alle hiervoor genoemde looncomponenten niet meer afzonderlijk worden genoemd.
4.3.
Het gebruik van het begrip beëindigingsvergoeding impliceert dat het om meer gaat dan alleen de transitievergoeding, zodat ook andere componenten in die vergoeding besloten kunnen liggen. Voorts wordt in artikel 4 en 5 maar één bedrag genoemd, zodat het voor de hand ligt dat het bedrag van € 8.500,00 bruto het volledige bedrag aan (all-in) beëindigingsvergoeding is. Zo niet, had het voor de hand gelegen dat in artikel 5 nogmaals een totaalbedrag zou zijn genoemd, waarin alle componenten waren opgenomen. Op grond van de grammaticale uitleg komt de kantonrechter aan een all-in beëindigingsvergoeding van € 8.500,00 bruto.
4.4.
In lijn met deze uitleg is het feit dat - zoals [werkgever] en zijn gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard - in de onderhandelingen op de gang enkel gesproken is over één totaalbedrag. Hier lijkt [werknemer] bij aan te sluiten, nu hij stelt dat gedurende de onderhandelingen een berekening is gemaakt, waar de vakantiebijslag bijkwam en dit voor [werkgever] te hoog was, zodat een lager bedrag is gekozen. Dat bedrag zou uit de diverse onderdelen bestaan, aldus [werknemer] .
4.5.
Ook als rekenkundig wordt gekeken naar wat is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst ligt het voor de hand dat het bedrag van € 8.500,00 bruto een all-in bedrag is. De door [werkgever] volgens de wet verschuldigde transitievergoeding zou immers rond de € 2.500,00 bruto uitkomen. Daarbij zou, gelet op de vordering in de onderhavige zaak, het volledig bedrag aan overige componenten het thans gevorderde bedrag zijn, zodat wordt uitgekomen op een totaalbedrag van ongeveer € 9.500,00. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat in deze zaak [werknemer] uit gaat van een hoger maandsalaris (€ 2.132,22 bruto in plaats van € 2.023,06 bruto), een hoger bedrag aan vakantieuren (€ 292,47 bruto in plaats van € 183,26 bruto) en daardoor ook een hoger bedrag aan vakantietoeslag dan waarvan hij ten tijde van het sluiten de vaststellingsovereenkomst uitging. Verder zou de uitleg van [werknemer] betekenen dat er een transitievergoeding van meer dan drie keer de transitievergoeding is overeengekomen. Dit lijkt onwaarschijnlijk.
4.6.
Gelet op de grammaticale uitleg, de verklaringen van [werkgever] , zijn gemachtigde en [werknemer] over de onderhandelingen en de rekenkundige kijk is de overeenkomst niet anders uit te leggen dan dat één beëindigingsvergoeding van € 8.500,00 bruto is overeengekomen. Hier zijn [werknemer] en zijn gemachtigde na de mondelinge behandeling in de eerdere procedure ook van uitgegaan, omdat op dat moment enkel een geschil was over het gehanteerde belastingtarief en er toen niet is gesproken over de hoogte van het totaalbedrag.
4.7.
Omdat de kantonrechter de vaststellingsovereenkomst zo uitlegt dat er tussen partijen een all-in beëindigingsvergoeding is overeengekomen van € 8.500,00 bruto worden de vorderingen van [werknemer] in beginsel afgewezen.
4.8.
De nabetaling van € 1.318,00 kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit bedrag is betaald nadat meerdere malen door de gemachtigde van [werknemer] is verzocht en gesommeerd een herberekening te maken. Daarbij volgt uit het verschil in de betaling en de loonstrook uit dat dit bedrag niet in alle zorgvuldigheid is berekend/betaald.
4.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in conventie wordt afgewezen. De betaling van € 1.318,00 is door [werkgever] is onverschuldigd gedaan, zodat de vordering in reconventie wordt toegewezen.
4.10.
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter dat thans nog steeds tussen partijen in geschil is welk belastingtarief had moeten worden gehanteerd. Hier heeft [werknemer] geen vordering aan verbonden, zodat de kantonrechter daar niet verder op ingaat.

5.De proceskosten

in conventie en reconventie
5.1.
[werknemer] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [werkgever] worden begroot op:
- salaris gemachtigde conventie
678,00
(2 punten × € 339,00)
- salaris gemachtigde reconventie
204,00
(2 punten × factor 0,5 × € 204,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.017,00
5.2.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [werknemer] af,
6.2.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
6.3.
veroordeelt [werknemer] om aan [werkgever] te betalen een bedrag van € 1.318,00 netto,
6.4.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van € 339,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
6.5.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de kosten van betekening als [werknemer] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.