ECLI:NL:RBZWB:2024:9038

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
C/02/428359 / JE RK 24-2002
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met huiselijk geweld en zorgwekkende opvoedsituaties

Op 4 december 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling vanwege zorgen over de opvoedsituatie, die gekenmerkt wordt door huiselijk geweld en instabiliteit. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over hun vermogen om samen te werken in het belang van de kinderen. De moeder verblijft met de kinderen in een veilige opvang, terwijl de vader in het verleden betrokken is geweest bij incidenten van huiselijk geweld en een poging tot ontvoering van [minderjarige 1]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk afspraken te maken over de zorg voor de kinderen en dat er een gebrek aan inzicht is bij de vader over zijn rol in de problematiek. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van een jaar, met de verwachting dat dit noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428359 / JE RK 24-2002
Datum uitspraak: 4 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Oost-Brabant, locatie 's-Hertogenbosch,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2023 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2024 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. N.S. van Es te Amsterdam,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. K.E. Centen-Molgaard te Uden.
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,locatie Etten-Leur,
gecertificeerde instelling hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 november 2024;
  • de van de Raad ontvangen rapportage, gedateerd 13 november 2024;
  • de van de advocaat van de vader op 29 november 2024 ontvangen brief, met producties;
  • de door de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de moeder en haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
Tevens is gebruik gemaakt van de diensten van mevrouw [naam] , tolk/vertaler in de Portugese taal, registratienummer [nummer] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij mondeling op 16 september 2024 gegeven beschikking, schriftelijk uitgewerkt op 30 september 2024, zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 20 september 2024 tot 6 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de Raad (verzoeker)

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk aangevoerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 16 juli 2024 samen met de ouders in [plaats 1] woonden. Medio juli 2024 zijn de ouders uit elkaar gegaan. De moeder verbleef sindsdien in de reguliere opvang te [plaats 2] . Medio augustus 2024 is zij overgegaan naar een geheime, veilige opvang elders in het land. [minderjarige 2] verbleef van meet af aan bij de moeder. [minderjarige 1] verbleef aanvankelijk bij de vader, vanaf 9 september 2024 verblijft ook hij bij de moeder in de veilige opvang. Aan de vader is in het kader van schorsingsvoorwaarden een contactverbod opgelegd ten aanzien van de moeder en de kinderen. Hij mag alleen contact hebben met instemming van de GI. De vader heeft een 6-jarige zoon uit een eerdere relatie, die bij zijn moeder in [land] woont. De moeder beschikt nog niet over een vaste verblijfsvergunning in Nederland. Zij is in afwachting van de beslissing op een nog lopende aanvraag bij de IND.
4.2.
Gebleken is in de periode van juli - september 2024 van signalen vanuit de moeder erop duidend dat zij angst heeft voor de vader en van zorgmeldingen van de politie en daaropvolgend betrokkenheid van Veilig Thuis. De moeder gaf daarbij aan dat de vader wekelijks alcoholhoudende drank gebruikt en dat er regelmatig sprake is van huiselijk geweld. Dit heeft haar eerder doen besluiten met de kinderen naar haar moeder te vluchten. Ook liet de moeder al in die periode blijken het liefst met de kinderen naar een veilige opvang voor vrouwen te willen. Dit vanuit de vrees dat de vader de kinderen van haar zou afnemen, omdat hij over een Nederlands paspoort beschikt. Met hulp en ondersteuning vanuit [organisatie] zijn er veiligheidsafspraken gemaakt en -voorwaarden opgesteld.
4.3.
Begin september 2024 besluit de Raad tot een spoedbeschermingsonderzoek. De Raad constateert zorgen over het psychisch welzijn van de vader, die tot dusver niet zijn bevestigd, maar ook niet zijn weggenomen. Ook maakt de Raad zich zorgen over de gehechtheidsrelatie van de kinderen met hun beide ouders, nu er meermaals
contactbreuken hebben plaatsgevonden. De moeder start vervolgens een kort geding procedure, waarin zij verzoekt te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan haar worden toevertrouwd, op straffe van een door de vader te verbeuren dwangsom. De vader verschijnt niet ter zitting en heeft dan ook zijn verblijfadres niet doorgegeven. Daarop besluit de Raad tot de aanvraag van een voorlopige ondertoezichtstelling, om zicht te verkrijgen op de opvoedsituaties, opdat de ouders ondersteund kunnen worden in het overdragen van [minderjarige 1] aan de moeder en er afspraken met betrekking tot contact tussen de kinderen en hun beide ouders onder regie van de gecertificeerde instelling (GI) gemaakt kunnen worden. Vervolgens wordt op 8 september 2024 de vader met [minderjarige 1] aangetroffen in een winkelcentrum in [plaats 3] (Frankrijk). De vader wordt door de politie aangehouden, in afwachting van uitlevering naar Nederland. [minderjarige 1] wordt door de spoedeisende zorg opgehaald en naar de moeder in de veilige opvang gebracht.
4.4.
[minderjarige 1] verblijft intussen weer bij de moeder. De moeder omschrijft haar beide kinderen als rustige kinderen. Wel bemerkt zij dat [minderjarige 1] de hele tijd bij haar wil zijn,
zelfs als zij even naar het toilet gaat. Dit was anders voordat [minderjarige 1] met de vader elders verbleef. Ook roept het emotionele en schrikreacties op bij [minderjarige 1] wanneer hij iemand ziet huilen en heeft hij een paar keer ‘papa, papa, papa’ geroepen, waarop hij door de moeder gerustgesteld moest worden. De moeder omschrijft [minderjarige 2] als een heel rustige baby. Ze huilt nooit en zij heeft een vast ritme qua eet- en slaaptijden.
4.5.
De Raad concludeert dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] twee kwetsbare kinderen zijn gelet op hun jonge leeftijd en afhankelijkheid van hun ouders/verzorgers. Zij groeien op in een onveilige en instabiele opvoedsituatie, die gepaard gaat met huiselijk (psychisch) geweld en stress. Er is bovendien sprake geweest van meerdere plotselinge contactbreuken tussen de kinderen en hun beide ouders en tussen de kinderen onderling. De ouders uiten over en weer hun zorgen over elkaars psychisch welzijn. Volgens de moeder wordt zij door de vader zowel fysiek als emotioneel mishandeld en ook geïsoleerd. Over de vader worden er door onder meer Veilig Thuis zorgen gemeld over zijn psychisch welzijn en een mogelijk risico op suïcidaliteit. Ook zijn er zorgmeldingen over alcohol- en drugsgebruik door de vader. Al deze zorgen worden door de vader betwist.
4.6.
De voorafgaand aan de voorlopige ondertoezichtstelling ingezette vrijwillige hulpverlening is niet toereikend gebleken. De ouders hebben ieder een verschillende visie over of c.q. wat het probleem is en wat er nodig is om tot een oplossing te komen. Er is bovendien sprake van een contactverbod vanuit de vader richting moeder en de kinderen. Er blijkt bij de vader bovendien geen ruimte aanwezig voor een ander dan zijn perspectief. Ook is gebleken dat de vader eigenhandig keuzes heeft gemaakt die ten nadele strekten van de kinderen en hemzelf onder meer door [minderjarige 1] zonder instemming van de moeder mee te nemen en hem aan de hulpverlening te onttrekken. Tevens is voorstelbaar dat de vader zich
- vanuit zijn beleving - niet gezien en gehoord en miskent voelt in zijn rol als vader en dit eraan bijdraagt dat hij vanuit zijn emoties verkeerde keuzes maakt. Bij de moeder is gebleken van een zekere mate van afhankelijkheid van de vader. Zij heeft zich tot voor kort niet voldoende gesterkt gevoeld om op basis van de zorgen die zij had, de kinderen in een veilige situatie te brengen.
4.7.
Om de ontwikkelingsbedreiging ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen dient aan de navolgende doelstellingen te worden gewerkt:
- het contact tussen vader en de kinderen wordt zo spoedig mogelijk hervat op
een voor de kinderen veilige manier;
  • er is geen sprake van huiselijk geweld tussen de ouders (noch verbaal, noch fysiek, noch psychisch) en de kinderen zijn geen getuige van conflicten tussen de ouders;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden niet belast met problemen op ouderniveau;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren dat de vader en ook de moeder emotioneel en
fysiek beschikbaar voor hen zijn; de kinderen ervaren beide ouders als veilige
hechtingsfiguren; zij kunnen beide ouders vertrouwen en hen om hulp vragen als zij dit nodig hebben;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren dat beide ouders op een sensitieve en responsieve manier op hen reageren;
  • de ouders signaleren tijdig wat de kinderen nodig hebben en zij reageren passend op
het gedrag dat de kinderen op dat moment laten zien;
- de ouders komen met elkaar tot een goede afstemming aangaande de verzorging
en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het lukt hen om beslissingen te nemen in
het belang van de kinderen;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich leeftijdsadequaat op alle
levensgebieden.
4.8.
Om de te doelstellingen te kunnen behalen is nodig dat er contactmomenten tussen de vader en de kinderen plaats vinden in beginsel onder professionele begeleiding dan wel toezicht. Verder dient de moeder te worden begeleid om haar (gevoel van) weerbaarheid in relatie tot de vader vast te blijven houden. Ook dient zij haar leven in praktische zin (huisvesting, werk, taal) op orde te krijgen en - indien dit alsnog in de toekomst nodig mocht blijken - ingrijpende levensgebeurtenissen te verwerken. De vader dient mee te werken aan diagnostiek - en wanneer nodig aansluitend - behandeling om zicht te krijgen op zijn persoonlijkheidsstructuur. Dit om de risico’s die zijn verbonden aan zijn handelen als opvoeder weg te nemen, dan wel zijn emoties op een passende manier te kunnen reguleren en deze niet leidend te laten zijn in zijn handelen en daarnaast om passende strategieën aan te leren om problemen die hij ervaart op te kunnen lossen. Tevens dient, opdat de ouders over de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot duidelijke en goed lopende afspraken zullen kunnen komen, er een neutrale derde te komen, die als tussenpersoon zal fungeren. Verder dient er zicht te komen op de opvoedsituatie van de kinderen bij de vader, dit om de structuur, stabiliteit en continuïteit van de zorg voor de kinderen te waarborgen en het functioneren van de vader in zijn handelen als opvoeder te vergroten. Ten slotte dienen beide ouders begeleiding te ontvangen om hun onderlinge communicatie te verbeteren. Dit om noodzakelijke beslissingen te kunnen nemen vanuit hun gezamenlijk ouderschap over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , om te leren kijken naar hun eigen aandeel en naar wat zij zelf kunnen doen om de situatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verbeteren en te monitoren wat er nodig is om gebeurtenissen in hun leven te verwerken.
4.9.
Een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar acht de Raad passend, omdat de verwachting is dat deze tijd tenminste nodig zal zijn om met passende hulpverlening de ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
Namens de GI is naar voren gebracht dat er op dit moment geen zorgen zijn over de kinderen gedurende het verblijf van de moeder met hen op de veilige opvang en dat de moeder de haar geboden hulpverlening accepteert en zij in de samenwerking is. De vader legt voor wat betreft de ontstane zorgen over beide kinderen nadrukkelijk de focus bij de moeder, terwijl over zijn persoonlijke situatie door hem geen of althans onvoldoende openheid wordt geboden. Bij de vader lijkt zelfinzicht te ontbreken in zijn rol en aandeel in de zorgelijke situatie die is ontstaan. In de communicatie met de jeugdbescherming legt de vader vooral de nadruk op herstel van het contact tussen hem en de kinderen, waarbij door hem volledig aan de belangen van de kinderen voorbij wordt gegaan. Ook worden afspraken, bedoeld om resultaten en bevindingen naar aanleiding van begeleide contacten te bespreken, door de vader ofwel afgezegd ofwel vraagt hij om daarbij langs digitale weg aan te kunnen sluiten, terwijl een persoonlijk constructief gesprek met de vader de voorkeur van de GI heeft.
5.2.
Niet vast staat, nu er vooralsnog alleen een intakegesprek gepland staat voor een psychologisch onderzoek op 7 januari 2025, dat de vader daadwerkelijk voornemens is daaraan mee te werken. Gelet op de belangrijkste aandachtspunten waaraan gewerkt dient te gaan worden, te weten de interactie tussen de vader en de kinderen en het bieden van structuur tijdens het contact, alsook rekening houdend met voorwaarden die de vader stelt en het nog steeds geldend contactverbod is contact gezocht met NIKA. Op basis van het verloop van het door deze hulpverlenende instantie geboden traject in de vorm van begeleide contacten, waarvan video opnames worden gemaakt die worden nabesproken dient te worden vastgesteld op welke wijze en met welke frequentie structureel contact tussen de vader en de kinderen mogelijk is. Met deze toelichting kan de GI acht een ondertoezichtstelling staan voor een periode als door de Raad verzocht.

6.De standpunten van de ouders

6.1.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat de vader ten onrechte wordt gekenschetst als iemand die louter zijn eigen leven leidt, echter wordt in de stukken geen of onvoldoende bewijs geleverd dat dit beeld ondersteunt. Er is dus sprake van een
onrechtvaardige karakterisering. Ook zijn er in de beschikbare dossiers van de huisarts en de politie over de vader geen aanwijzingen te vinden die duiden op een geschiedenis van gevaar, geweld, of misbruik van alcohol of drugs. Verder wekt de moeder niet de indruk daadwerkelijk angst te hebben voor de vader, zoals zou mogen worden verwacht in een situatie van huiselijk geweld. De moeder heeft nota bene meermalen bevestigd dat de vader goed was voor zijn gezin. Dit blijkt tevens uit de foto’s die zijn overgelegd, waarin een normale en liefdevolle gezinssituatie naar voren komt. Ook heeft de moeder herhaaldelijk aangegeven dat zij achter contact tussen de vader en de kinderen staat. Daaruit blijkt dat zij de vader niet als een gevaar, maar eerder als een belangrijke ouder in het leven van de kinderen ziet. Ook blijkt uit de beschikbare foto’s dat de vader een goed contact heeft gehad met zijn familie, inclusief zijn ouders, die na de geboorte van [minderjarige 2] regelmatig op bezoek kwamen. Getuigenverklaringen bevestigen dit beeld, wat opnieuw benadrukt dat cliënt een betrokken en sociaal ingebedde ouder is.
6.2.
Zorgen over de kinderen, die eerder zijn geuit, zijn afgenomen nu er zicht is op de
kinderen. Sinds de kinderen in de opvang verblijven zijn zij zienderogen afgevallen, het
geen ook blijkt uit de overgelegde foto’s. Daaruit valt te concluderen dat deze situatie hen weliswaar stabiliteit biedt, maar dat de kinderen er daarnaast belang bij hebben dat het contact met de vader wordt hersteld om de hechting met beide ouders te waarborgen.
Zoals door de Raad aangegeven is een veilige hechting in de eerste levensjaren essentieel voor kinderen, echter wordt dit momenteel bemoeilijkt door de beperkte actie van de GI. Zij beperkt zich tot alleen het stellen van eisen zonder concrete, zichtbare stappen te zetten
naar contactherstel. Dit is in strijd met het belang van de kinderen. Er dient daarom op korte termijn weer regelmatig contact te komen tussen de vader en de kinderen. Dit is niet alleen van belang voor de hechting, maar ook voor het welzijn van de kinderen.
6.3.
De GI dringt aan op een psychologisch onderzoek van de vader en stelt daarnaast andere eisen, echter zonder daarbij garanties te bieden dat dit bij elkaar werkelijk leidt tot hervatting van het contact tussen hem en de kinderen. De huidige aanpak van de GI
lijkt vooral gericht op het uitstellen van beslissingen, terwijl de kinderen juist baat hebben bij een duidelijk en snel perspectief. Ook gaat de GI eraan voorbij dat het voor de vader geldend contactverbod één van de voorwaarden is van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Het betreft hier dus een voorwaarde die kan worden gewijzigd. Dit neemt niet weg dat een daartoe strekkend wijzigingsverzoek door de strafrechtadvocaat van de vader, zoals aanvankelijk gepland, uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden. De vader is overigens bereid om volledige openheid te geven over zijn functioneren, hij staat ook open voor hulpverlening en voor het meewerken aan een psychologisch onderzoek en hij is
bereid om samen te werken aan oplossingen.
6.4.
De vader erkent zijn aandeel in de situatie die zich heeft voorgedaan in Frankrijk, maar wijst er tevens op dat dit voorval is verergerd door het internationaal opsporingsbevel dat op last van de Raad is uitgevaardigd. Immers onderhield de vader op dat moment contact met meerdere instanties, het had daarom ook op de weg van deze instanties gelegen om voor een andere - minder ingrijpende - aanpak te kiezen, zoals door met de vader in gesprek te blijven. In dat opzicht is tevens relevant dat het kortgedingvonnis, waarin is bepaald dat de vader [minderjarige 1] binnen 24 uur na betekening dient af te geven aan de moeder, tot op heden nog steeds niet is betekend. Verder baseert de Raad zijn conclusies over alcoholgebruik door de vader op algemene aannames, zonder daarvan concreet bewijs te leveren.
6.5.
Het welzijn van de kinderen dient in de visie van de vader centraal te staan, wat betekent dat er op korte termijn een structurele, veilige contactregeling moet komen. Het ontbreken van duidelijke afspraken en tijdslijnen met betrekking tot een contactregeling leidt tot onzekerheid en is schadelijk voor de kinderen. Het werken aan een duurzaam contact vereist passende hulpverlening en begeleiding, maar ook een duidelijke en pragmatische houding van de betrokken instanties. Deze dienen hieraan mee te werken door concrete stappen te zetten en niet langer de situatie te vertragen door het stellen van onnodige eisen zonder plan of resultaat.
6.6.
De vader heeft zijn leven op de rails, wat blijkt uit de door hem overgelegde stukken. Er bestaan dus geen gronden om hem het contact met zijn kinderen te ontzeggen.
Zoals al opgemerkt is de vader bereid om in het kader van contactherstel hulpverlening te accepteren - ook die in het kader van NIKA - en daaraan mee te werken, zij het dat die in een vrijwillig kader kan plaats vinden. Het namens de vader ingenomen standpunt luidt daarom dat de ondertoezichtstelling niet zal worden uitgesproken. In het geval dat er wel een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken wenst de vader dat er op zeer korte termijn concreet zicht zal komen op een structureel contact tussen hem en de kinderen.
6.7.
Door en namens moeder is aangevoerd dat er nog veel stappen moeten worden genomen om er uiteindelijk voor te zorgen dat de kinderen veilig en verantwoord kunnen opgroeien, zij een adequaat en onbelast contact met de vader kunnen hebben en er tussen haar en de vader sprake is van een goede onderlinge communicatie en afstemming over de zorg en opvoeding van de kinderen en wat zij daarin nodig hebben. In de visie van de moeder is hulpverlening daarbij nog steeds noodzakelijk. Zij verwacht niet dat de vader aan bedoelde hulpverlening zal meewerken, indien die in een vrijwillig kader plaats vindt. Daarom kan zij achter het verzoek tot ondertoezichtstelling staan. Daarbij speelt tevens een rol dat eerder in een vrijwillig kader op initiatief van onder meer Veilig Thuis ingezette hulpverlening niet heeft kunnen verhinderen dat er voor haar en zeker ook voor de kinderen onveilige situaties zijn ontstaan. De moeder is momenteel nog in afwachting van de beslissing van de IND op de lopende aanvraag voor een verblijfsvergunning. De verwachting is dat haar aanvraag zal worden toegewezen.

7.Beoordeling

Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht

7.1.
De kinderrechter stelt vast dat vader de Nederlandse nationaliteit, de moeder de Braziliaanse nationaliteit en de minderjarigen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit hebben. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hij in deze zaak internationaal bevoegd is. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
7.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de Brussel II-ter Verordening (nr. 2019/1111) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot ondertoezichtstelling.
7.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de verzoeken toegepast worden.
Inhoudelijke beoordeling
7.4.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge dit artikel kan een minderjarige onder toezicht worden gesteld van een gecertificeerde instelling, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
7.5.
Daarbij neemt de kinderrechter in aanmerking dat vanaf medio 2024 er sprake is van zorgen rondom de zorg- en opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ouders blijken niet in staat gezamenlijk afspraken te maken over de verdeling van de zorg over de kinderen. Ook is gebleken van zorgelijke signalen over de emotionele toestand en psychische gesteldheid van de vader. In dat opzicht geldt tevens dat de vader heeft getracht [minderjarige 1] te ontvoeren en hij daarvoor in Frankrijk met [minderjarige 1] is aangehouden. De vader heeft [minderjarige 1] in onveilige situaties gebracht en daarmee gehandeld in strijd met het belang van [minderjarige 1] . De moeder verblijft inmiddels met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een veilige geheime opvanglocatie.
7.6.
Er wordt inmiddels hulpverlening in een verplicht kader geboden in het kader van de bij beschikking van 16 september 2024 uitgesproken voorlopige ondertoezichtstelling. Op dit moment zijn er geen zorgen over de kinderen bij hun verblijf met de moeder in de opvanglocatie. Dit laat echter geheel onverlet dat er momenteel nog onvoldoende gewerkt is aan het komen tot een wenselijke toekomst situatie. In de toekomst moet namelijk worden gewerkt aan het feit dat beide ouders als veilige hechtingsfiguren voor de kinderen beschikbaar zijn, de ouders in staat zijn naar hen sensitief en responsief adequaat te reageren, er op ouder- en opvoedkundig niveau sprake is van een goede afstemming en samenwerking en de kinderen niet met volwassen problemen worden belast.
7.7.
Ten slotte geldt - niet in de minste plaats - dat op dit moment er geen structureel onbegeleid contact mogelijk is tussen de vader en de kinderen. Daarin speelt een belangrijke rol dat [minderjarige 1] door de vader ongeoorloofd naar het buitenland is meegenomen en er sprake is van een voor de vader geldend contactverbod naar de moeder en de kinderen. Uit de mondelinge toelichting van de GI blijkt dat zij voornemens is om een NIKA hulpverleningstraject in te zetten om aan de te behalen doelstellingen alsnog te kunnen gaan werken. Uitgaande van de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die bij de beoordeling van het voorliggend verzoek als centrale uitgangspunt dienen te worden genomen, tevens rekening houdend met de veelheid aan nog te realiseren doelstellingen en daarnaast - meer specifiek - het gebrek aan voldoende probleeminzicht bij de vader ziet de kinderrechter op dit moment geen mogelijkheden om bedoelde hulpverlening in een vrijwillig kader te laten plaats vinden.
7.8.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
7.9.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
7.10.
Dit leidt tot de navolgende beslissing.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 4 december 2024 tot 4 december 2025;
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024 door mr Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 18 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.