ECLI:NL:RBZWB:2024:9034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
02-245754-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen door huisvriend

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 december 2024, staat de verdachte terecht voor ontuchtige handelingen met twee minderjarige jongens, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De feiten hebben zich afgespeeld tussen 2008 en 2015, waarbij de verdachte, een huisvriend van het gezin, in de verzorging van de jongens betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode ontuchtige handelingen heeft gepleegd met beide jongens, die op dat moment de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt. De zaak kwam aan het licht door de aangiften van de slachtoffers, die gedetailleerd en consistent waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig beoordeeld en heeft steunbewijs gevonden in de verklaringen van getuigen. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen wettig en overtuigend was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en heeft schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-245754-24
vonnis van de meervoudige kamer van 31 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1970 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsman mr. A.I. Cambier, advocaat te Axel

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:in de periode van 28 augustus 2008 tot en met 1 januari 2015 met [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ), die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
Feit 2:in de periode van 29 mei 2011 tot en met 1 januari 2015 met [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ), die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan met uitzondering van het eerste gedachtestreepje bij beide feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten 1 en 2 en verzoekt verdachte vrij te spreken. Volgens de verdediging ontbreekt steunbewijs en daarnaast de overtuiging dat verdachte de feiten heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Opmerking vooraf
De rechtbank benadrukt dat zij ervan op de hoogte is dat de aangever [slachtoffer 2] inmiddels in transitie is gegaan en [naam] is gaan heten. Omdat in dit vonnis de vraag moet worden beantwoord of verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toen zij de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt en [slachtoffer 2] ten tijde van de ten laste gelegde feiten een jongen was, wordt in dit vonnis verder gesproken over [slachtoffer 2] .
Het juridisch kader
Voor het bewijs in strafzaken geldt de regel dat dit niet enkel gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring (de bewijsminimumregel). Het gaat in zedenzaken echter vaak om bepaalde seksuele handelingen, waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte ontkent, is er in dat geval maar één getuige die kan verklaren over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel geldt voor de gehele tenlastelegging/
bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen echter wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg, mits deze op essentiële punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron dan die ene getuigenverklaring.
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten een hechte band had met het gezin waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgroeiden. Verdachte was een jeugdvriend van hun vader en kwam vaak bij hen thuis. Hij hielp dan ook mee in de verzorging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , omdat de zorg voor [slachtoffer 1] voor moeder op momenten te veel werd vanwege zijn ADHD en op een gegeven moment ook omdat vader aan zijn benen verlamd raakte. Het uithelpen bestond onder meer uit het douchen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , het omkleden van hen en naar bed brengen van beiden.
Ontucht?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er tijdens deze verzorgingsmomenten ontuchtige handelingen zijn gepleegd door verdachte jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Feit 1
De aangifte van [slachtoffer 1]
verklaart dat verdachte meerdere dagen in de week kwam oppassen tussen zijn 7e en 13e/14e levensjaar. Verdachte hielp [slachtoffer 1] dan bij het douchen, raakte hem aan en trok zichzelf af. Ook vertelt [slachtoffer 1] dat verdachte hem dan pijpte tijdens het douchen. Het gebeurde maandelijks wel een keer of 3 à 4
,niet elke keer dat verdachte er was gebeurde er iets verkeerds
.De ontuchtige handelingen vonden plaats zowel in het ouderlijk huis van [slachtoffer 1] in eerst [adres 1] en later in [adres 2] als de woning van verdachte destijds in [adres 3] .
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] over het seksueel misbruik gedetailleerd en consistent zijn. Op grond daarvan komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet ongeloofwaardig zijn.
Steunbewijs
[slachtoffer 1] verklaart dat hij in 2023 met zijn vriendin [getuige] op Netflix naar een aflevering van Sex Education aan het kijken was. Hij werd toen ineens emotioneel en is toen uit zichzelf over het seksuele misbruik van hem door verdachte gaan vertellen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] . Zij verklaart dat [slachtoffer 1] tijdens het kijken naar de aflevering van Sex Education erg emotioneel werd, moest huilen en vertelde over het misbruik.
De rechtbank ziet deze emotionele en spontane wijze van onthullen van het misbruik van [slachtoffer 1] door verdachte als steunbewijs van de ontuchtige handelingen waarover [slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte. Daarom gelooft de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] .
Het gegeven dat er tien jaren verstreken zijn tussen het moment dat het misbruik stopte en het onthullen van het misbruik doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Het misbruik van [slachtoffer 1] vond immers plaats tussen zijn 7de en 13/14de levensjaar, en het is een bekend gegeven dat de onthulling van misbruik bij kinderen van die leeftijd vaak (veel) later plaatsvind. Daarbij komt dat de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen ziet die doen twijfelen aan dat de getoonde emoties van [slachtoffer 1] bij de onthulling een andere oorzaak hebben dan het misbruik waar hij over verklaart.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, met uitzondering van het eerste gedachtestreepje (betasten van de penis van verdachte door [slachtoffer 1] ) omdat [slachtoffer 1] daarover niet heeft verklaard.
Feit 2
De aangifte van [slachtoffer 2]
verklaart dat verdachte zich aan hem vergreep in zijn het ouderlijk huis in [adres 2] en (voornamelijk) bij verdachte thuis in [plaats 1] . Verdachte zat aan de penis van [slachtoffer 2] , trok hem af en pijpte hem. Dat gebeurde, heeft [slachtoffer 2] verklaard, tussen zijn 7e en 11e levensjaar, vrijwel altijd wanneer hij (op zijn slaapkamer of op de zolderkamer bij verdachte) aan het gamen was. Het gebeurde zo’n 1 keer per week. [slachtoffer 2] verklaringen zijn consistent. Op grond daarvan komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer 2] niet ongeloofwaardig zijn.
Steunbewijs
De rechtbank stelt vast dat zij geoordeeld heeft dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd jegens [slachtoffer 1] , de broer van [slachtoffer 2] (zie feit 1). Dit oordeel gebruikt de rechtbank als steunbewijs voor de ontuchtige handelingen waarover [slachtoffer 2] verklaart. De reden is dat er een duidelijke rode draad loopt door de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hoewel [slachtoffer 1] de ontuchtige handelingen koppelt aan het douchen en [slachtoffer 2] aan het gamen, zijn de verklaringen verder gelijkluidend in die zin dat verdachte, als huisvriend en verzorger, ontuchtige handelingen met ze pleegde. Er was een moment waarop verdachte een-op-een met een van de jongens was – of dat nu onder de douche of tijdens het gamen was. Verdachte begon dan ineens met het aanraken en aftrekken van de penis van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zonder enige aankondiging. Die handelingen stopten ook weer abrupt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren op overeenkomstige manier over deze momenten en ook over de plaatsen waar de handelingen plaatsvonden: zowel in hun ouderlijk huis in [plaats 2] , als in de woning van verdachte in [plaats 1] .
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
omstreeks de periode van 28 augustus 2008 tot en met 1 januari 2015 te [plaats 1] en [plaats 2] met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte (telkens)
- de billen en penis van die [slachtoffer 1] betast en
- die [slachtoffer 1] afgetrokken en gepijpt;
2
omstreeks de periode 29 mei 2011 tot en met 1 januari 2015 te [plaats 1] en [plaats 2] met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte (telkens)
- de billen en penis van die [slachtoffer 2] betast en
- die [slachtoffer 2] afgetrokken en gepijpt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden. Hierbij heeft hij rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de straffen die door de rechtbank in soortgelijke zaken worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich, in het geval van een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij verzoekt de verdediging de rechtbank nadrukkelijk om bij het opleggen van een lange gevangenisstraf rekening te houden met de gevolgen voor het gezin van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij twee jonge kinderen gedurende een zeer lange periode. Dit zijn ernstige zedendelicten. De zedenwetgeving heeft onder andere als doel minderjarigen te beschermen tegen seksuele handelingen die schadelijk voor hen kunnen zijn, zeker wanneer zij überhaupt nog te jong zijn om zich bewust te kunnen zijn van de schadelijkheid ervan. Zij moeten veilig kunnen opgroeien en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Door het plegen van dergelijke zedendelicten wordt een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van de slachtoffers, waar ieder kind recht op heeft, ernstig verstoord. Het is algemeen bekend dat dergelijk misbruik vaak leidt tot langdurige en ernstige schade aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers.
Zowel hun ouders als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zelf mochten erop vertrouwen dat zij bij verdachte in goede handen waren. Als goede vriend van de ouders en een ‘huisvriend’ van het gezin hielp verdachte meerdere malen per week bij de verzorging van de jongens. Hierdoor bouwde hij een sterke vertrouwensband op, zowel met de kinderen als met hun ouders. Dit vertrouwen heeft verdachte echter op een onherstelbare wijze geschonden. Zijn misbruik van deze positie heeft niet alleen diepe littekens achtergelaten bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar ook bij hun ouders, die hem als een steunpilaar binnen het gezin beschouwden. Deze vertrouwensbreuk werd nog eens onderstreept tijdens het uitgeoefende spreekrecht ter zitting.
Verdachte heeft de ontuchtige handelingen gepleegd in zowel zijn eigen woning als in de woningen waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun ouders woonden, een omgeving die voor hen een veilige plek had moeten zijn. In plaats daarvan heeft verdachte op grove en stelselmatige wijze hun gevoel van veiligheid geschonden. Daarbij maakte verdachte misbruik van de afhankelijke positie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Als kleine kinderen waren zij volledig afhankelijk van hem als volwassen man die verantwoordelijk was voor hun zorg, op hen paste en naar wie zij moesten luisteren. Deze machtspositie heeft verdachte op ernstige wijze misbruikt, met verregaande gevolgen voor het welzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Met zijn handelen heeft verdachte op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geschonden. Verdachte heeft bij de hierboven beschreven gevolgen kennelijk nooit stilgestaan en heeft keer op keer zijn eigen bevrediging vooropgesteld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 11 december 2024. Aangezien verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, concludeert de reclassering dat zij geen verband kan leggen tussen de tenlastelegging en de persoonlijke omstandigheden of het motief van verdachte. Hierdoor kunnen ook geen criminogene factoren worden gekoppeld aan het ontstaan van het delictgedrag. Gezien de proceshouding van verdachte en het ontbreken van een hulpvraag, adviseert de reclassering om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie is. In het licht van opgelegde straffen in soortgelijke zaken, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vorderen allebei een schadevergoeding van € 20.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank merkt hierover op dat de onderbouwing van de verzoeken tot schadevergoeding niet stroken met de bewezenverklaarde feiten. Om die reden heeft de rechtbank de vorderingen ambtshalve beoordeeld.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden.
Beide benadeelde partijen hebben aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen hebben ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. Er zijn geen concrete gegevens aangevoerd om aan te kunnen nemen dat sprake is van objectief vast te stellen geestelijk letsel. Nu dit niet kan worden vastgesteld, moet worden beoordeeld of sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. De aard en de ernst van de normschending door verdachte brengt in dit geval met zich dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
De gevorderde immateriële schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,00 voor benadeelde partij [slachtoffer 1] en een bedrag van € 5.000,00 voor benadeelde partij [slachtoffer 2] billijk. Voor het overige zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard en kunnen de vorderingen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen voor benadeelde partij [slachtoffer 1] , vanaf 10 november 2023, zijnde de dag waarop er aangifte is gedaan.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen voor benadeelde partij [slachtoffer 2] , vanaf 26 oktober 2023, zijnde de dag waarop er aangifte is gedaan.
Daarnaast wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarmee verdachte verplicht wordt de toegekende schadebedragen te betalen. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zal de inning van de schadebedragen verzorgen, en bij niet-betaling kan gijzeling als dwangmiddel worden toegepast.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 2
:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 5.000,00 aan immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 november 2023, zijnde de dag waarop de benadeelde partij aangifte heeft gedaan, tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 5.000,00 te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 november 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 5.000,00 aan immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 oktober 2023, zijnde de dag waarop de benadeelde partij aangifte heeft gedaan, tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 5.000,00 te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. J.M.J.C. Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 december 2024.
Mr. Paijmans en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 28 augustus 2008 tot en met 1 januari 2015 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, meermalen, althans eenmaal een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte (telkens)
- die [slachtoffer 1] zijn penis laten betasten en/of
- de billen en/of penis van die [slachtoffer 1] betast en/of
- die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of gepijpt;
(art 247 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode 29 mei 2011 tot en met 1 januari 2015 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, telkens buiten echt, meermalen, althans eenmaal een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte (telkens) immers heeft verdachte (telkens)
- die [slachtoffer 2] zijn penis laten betasten en/of
- de billen en/of penis van die [slachtoffer 2] betast en/of
- die [slachtoffer 2] afgetrokken en/of gepijpt;
(art 247 Wetboek van Strafrecht)