ECLI:NL:RBZWB:2024:9011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
C/02/428015/KG ZA 24-517 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verwijdering van bomen en struiken op belemmeringsstrook van oliepijpleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Rotterdam Antwerpen Pijpleidingen (Nederland) N.V. (RAPL) en Plattebaan Holding B.V. Het geschil betreft de verwijdering van bomen, struiken en hekwerken die zich bevinden op de belemmeringsstrook van een oliepijpleiding van RAPL. RAPL vordert in kort geding de verwijdering van deze beplanting en hekwerken, omdat deze de toegang tot de pijpleiding belemmeren en mogelijk schade aan de pijpleiding kunnen veroorzaken. Plattebaan, eigenaar van de grond, heeft verweer gevoerd en stelt dat zij niet verplicht is tot verwijdering van de beplanting, omdat deze al lange tijd aanwezig is en zij geen toestemming heeft gegeven voor de aanleg van de pijpleiding.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een zakelijk recht bestaat ten behoeve van RAPL, dat de aanwezigheid van bomen en struiken op de belemmeringsstrook in strijd is met dit recht en dat Plattebaan een gedoogplicht heeft. De rechter oordeelt dat RAPL voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen, omdat de aanwezigheid van de beplanting een risico vormt voor de pijpleiding. De rechter heeft de vorderingen van RAPL in conventie grotendeels toegewezen, met uitzondering van de kosten voor de verwijdering, die voor rekening van Plattebaan komen. In reconventie zijn de vorderingen van Plattebaan afgewezen. Plattebaan is veroordeeld in de proceskosten van RAPL.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/428015 / KG ZA 24-517
Vonnis in kort geding van 24 december 2024
in de zaak van
ROTTERDAM ANTWERPEN PIJPLEIDINGEN (NEDERLAND) N.V.,
te Europoort Rotterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: RAPL,
advocaat: mr. A. Buth,
tegen
PLATTEBAAN HOLDING B.V.,
te Schijf,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: Plattebaan,
advocaat: mr. C. Fledderus .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 december 2024,
- de producties 1 t/m 31 van RAPL,
- de conclusie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie,
- de producties 1 t/m 6 van Plattebaan,
- de mondelinge behandeling van 11 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van RAPL,
- de pleitnota van Plattebaan.

2.De feiten

2.1.
RAPL vervoert ruwe aardolie via een pijpleiding van Rotterdam naar Antwerpen (hierna: de pijpleiding). Zij heeft deze pijpleiding in eigendom en beheert die.
2.2.
Plattebaan heeft sinds 30 juni 2017 in eigendom een woning met enkele percelen grond, staande en gelegen aan en nabij de Plattebaan 2 te Schijf. De grond met de opstallen verhuurt zij aan een manege. Onder een deel van de percelen van Plattebaan loopt de pijpleiding van RAPL. In de leveringsakte staat dat de percelen met nummers 167 en 168 en 394 zijn bezwaard met een zakelijke recht als bedoeld in oud artikel 5 lid 3 onder b van de Belemmeringenwet Privaatrecht, voor het aanleggen, gebruiken en instandhouden van de pijpleiding ten behoeve van RAPL.
2.3.
Dit zakelijk recht is in 1969 gevestigd ten behoeve van British Petroleum Maatschappij Nederland NV (hierna; B.P.).
2.4.
Op het zakelijk recht zijn van toepassing de “Algemene Bepalingen betreffende aanleg instandhouding van leidingen”, die zijn neergelegd in een notariële akte van 27 november 1969. Hierin staan -onder meer- de navolgende bepalingen.
ARTIKEL III
1. (…) Het recht houdt mede in dat B.P. bevoegd is om het werk aan te leggen, te (laten) inspecteren, onderhouden, herstellen en vervangen en voorts dat zowel bij het aanbrengen als ingeval naar het oordeel van B.P. onderhouds-, herstel- of vervangingswerkzaamheden dienen plaats te vinden, B.P. en door haar aan te wijzen derden toegang zullen hebben tot de grond met de nodige vervoermiddelen, materialen en werktuigen, zulks op een na redelijk overleg met grondeigenaar casu quo gebruiker te bepalen wijze, alsmede gebruik zullen kunnen maken van een voor de uitvoering van de werkzaamheden vereiste strook grond aan weerszijde van het tracé.
ARTIKEL V
1. B.P. zal de leiding(en) ingraven; de gronddekking zal tenminste tachtig centimeter bedragen(…)
3. Grondeigenaar en de eventuele rechtmatige gebruiker van de grond behouden het volledige genot en gebruik van de desbetreffende onroerende goederen, voor zover een en ander niet in strijd is met de aan B.P. verleende rechten,
4. Grondeigenaar zal (…) op de strook grond (…) geen bouwwerken oprichten (…) bomen of diepgewortelde struiken planten danwel voorwerpen de grond indrijven (…) zonder schriftelijke instemming van B.P., die nimmer op onredelijke gronden zal weigeren medewerking te verlenen.
(…)
ARTIKEL VII
1. B.P. stelt zich aansprakelijk voor alle door de aanlegwerkzaamheden, door het eigenlijke gebruik of de inspectie van het werk, dan wel door onderhouds- herstel-, vervangings- of verleggingswerkzaamheden veroorzaakte:
a. beschadiging of vernietiging van aan grondeigenaar toebehorend casu quo krachtens de wet door hem onderhouden land, opstallen en andere zaken, met inbegrip van gewassen(…)”.
2.5.
Bij notariële akte van 5 februari 1971 heeft B.P. gebruik gemaakt van haar recht om ten aanzien van het verleende recht een andere concessiegerechtigde, -in casu RAPL (NV) als enig beherend vennoot van RAPL CV- in haar plaats te stellen. In deze akte is opgenomen dat de breedte van strook grond (ofwel: de belemmeringsstrook) vijf meter aan weerszijden van de hartlijn van de pijpleiding bedraagt.
2.6.
Op de belemmeringsstrook op het perceel van Plattebaan bevinden zich bomen en struiken en hekwerken. Tot circa medio 2024 bevonden zich er ook schuilstallen.
2.7.
Eind 2021/begin 2022 heeft RAPL zich tot Plattebaan gewend met de aankondiging dat zij tot het kappen van bomen op het perceel van Plattebaan zou overgaan. Partijen hebben sindsdien met elkaar gecorrespondeerd en overlegd over het kappen van de bomen en het verwijderen van de struiken, hekken en schuilstallen. Daarbij is ook gesproken over de kosten voor de verwijdering en schadevergoeding. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt.

3.Het geschil

3.1.
RAPL vordert
in conventieals voorlopige voorziening:
primair:
- RAPL te machtigen om voor rekening van Plattebaan de bomen, beplanting, hekwerken en schuilstallen die zich bevinden op de belemmeringenstrook van het tracé van de RAPL-pijpleiding, gelegen op de percelen van Plattebaan, te verwijderen c.q. te laten verwijderen door [aannemersbedrijf] B.V.;
- Plattebaan te veroordelen om de betreffende werkzaamheden met betrekking tot het
verwijderen en afvoeren van de bomen, beplanting, hekwerken en schuilstallen op het tracé van de RAPL-pijpleiding en voorts alle voorkomende werkzaamheden die hiermee verband houden
a) effectief mogelijk te maken door binnen 14 dagen na het in deze procedure te wijzen kort geding vonnis te bepalen datum, een ter zake doende omgevings-vergunning bij de gemeente Rucphen in te dienen dan wel daarvoor een melding te doen, althans RAPL daartoe te machtigen, met de bepaling dat als Plattebaan weigert om medewerking te verlenen dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde instemming of medewerking van Plattebaan om de omgevingsvergunning aan te vragen dan wel de melding te doen, en
b) toe te laten en te gedogen en haar medewerking te verlenen, waaronder het
verschaffen van onbelemmerde toegang tot de percelen van Plattebaan aan RAPL en
medewerkers van [aannemersbedrijf] B.V. die van RAPL opdracht hebben om de onderhavige werkzaamheden uit te voeren,
met machtiging van RAPL om zich desnoods toegang tot de percelen van Plattebaan te verschaffen met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie, indien Plattebaan niet toelaat, niet gedoogt en/of haar medewerking niet verleent;
- Plattebaan te veroordelen om de aan de genoemde werkzaamheden verbonden kosten binnen 14 dagen na overlegging door RAPL aan Plattebaan van de facturen en/of werkstaten van [aannemersbedrijf] B.V., aan RAPL te voldoen tegen
behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente
subsidiair:
Plattebaan te veroordelen om de op het tracé van de RAPL-pijpleiding, zoals in deze
procedure omschreven, aanwezige bomen, struiken, hekwerken en schuilstallen binnen
4 weken na het te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, zulks onder
toezicht en begeleiding van RAPL en [aannemersbedrijf] B.V.;
primair en subsidiair:
Plattebaan te veroordelen om aan RAPL tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
een dwangsom van € 2.500,00 per dag voor elke dag dat Plattebaan nalaat gevolg te geven
aan het te wijzen vonnis, met een maximum van € 125.000,00.
Met veroordeling van Plattebaan in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
RAPL grondt haar vorderingen op toerekenbare tekortkoming van Plattebaan met betrekking tot het zakelijke recht en op onrechtmatige daad.
3.3.
Plattebaan heeft daartegen verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van RAPL.
3.4.
Indien en voor zover de vorderingen van RAPL (deels) zouden worden toegewezen vordert Plattebaan
in reconventie:
1. RAPL te bevelen tot het schadeloosstellen van Plattebaan als gevolg van het uitvoeren van de werkzaamheden ten behoeve van het tracé op de percelen van Plattebaan,
2. RAPL te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de door Plattebaan te lijden schade van € 28.000,00. Althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
Met veroordeling van RAPL in de kosten van de procedure.
3.5.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld. Op hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunten hebben aangevoerd, zal hierna-voor zover van belang- nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Onjuiste partij
4.1.
Plattebaan heeft in haar conclusie van antwoord, ingediend op 9 december 2024, zich primair op het standpunt gesteld dat RAPL niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat het zakelijk recht is gevestigd ten behoeve van RAPL CV.
4.2.
RAPL heeft dat betwist. Zij stelt zelf de overeenkomst te zijn aangegaan en zelfstandig bevoegd te zijn.
4.3.
Wat daarvan zij: de voorzieningenrechter stelt vast dat RAPL op 10 december 2024 een volmacht heeft overgelegd [1] , waaruit blijkt dat RAPL CV aan RAPL een onherroepelijke volmacht verleent om in eigen naam namens RAPL CV deze procedure te voeren. Plattebaan heeft daar verder tijdens de mondelinge behandeling niet meer op gereageerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat RAPL kan worden ontvangen in haar vorderingen.
Bevoegdheid voorzieningenrechter
4.4.
Plattebaan stelt subsidiair dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is omdat in artikel XII van de Algemene Voorwaarden een geschillenregeling is opgenomen, waarin staat dat een geschil met uitsluiting van de gewone rechter in eerste en hoogste aanleg zal worden beslecht door één gezamenlijk te benoemen scheidsman.
4.5.
Volgens RAPL ziet de arbitrageclausule niet op het geschil dat nu voorligt maar op een geschil over een vergoeding waarop de grondeigenaar aanspraak kan maken als gevolg van de schade die aan zijn perceel is veroorzaakt tijdens de uitvoering van werkzaamheden door RAPL. Bovendien belet een overeenkomst van arbitrage niet dat een partij zich tot de voorzieningenrechter in kort geding wendt, aldus RAPL.
4.6.
Artikel XII van de Algemene Voorwaarden luidt:
“Mocht tussen partijen over enigerlei vergoeding uit hoofde van deze A.B.L. een verschil van mening ontstaan dat niet in der minne kan worden opgelost (…) dan zal het geschil, met uitsluiting van de gewone rechter, in eerste en hoogste aanleg worden beslecht door één gezamenlijk te benoemen scheidsman of, zo één van de partijen binnen veertien dagen na de datum van de voormelde schriftelijke kennisgeving bij geschrifte aan de andere partij heeft verklaard daaraan de voorkeur te geven, door drie scheidslieden, waarvan partijen elk één en deze twee gezamenlijk de derde zullen benoemen (…)”
4.7.
Anders dan RAPL meent is er wel sprake van een geschil dat valt onder de arbitrageregeling. Plattebaan stelt zich immers op het standpunt dat RAPL haar schadeloos moet stellen voor het weghalen van de bomen op de belemmeringsstrook.
In beginsel dient de gewone rechter zich onbevoegd te verklaren als tijdig een beroep wordt gedaan op een arbitraal beding (art. 1022 Rv). Artikel 1022 a en c Rv. bepalen echter:
“1022 a. Een overeenkomst tot arbitrage belet niet dat een partij de gewone rechter verzoekt om een maatregel tot bewaring van recht dan wel zich wendt tot de voorzieningenrechter van de rechtbank of de kantonrechter in kort geding overeenkomstig artikel 254.”
[…]

1022 c. Indien in de gevallen, genoemd in de artikelen 1022a en 1022b, een partij zich voor alle weren beroept op het bestaan van een overeenkomst tot arbitrage, verklaart de rechter zich uitsluitend bevoegd, indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden gekregen.”
4.8.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat de gevraagde beslissing niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen. Het benoemen van een of meer scheidslieden is een tijdrovende zaak. Daarbij is van belang dat tot op heden ook nog geen arbitrageprocedure aanhangig is gemaakt. Aannemelijk is dat de in dit kort geding gevorderde voorzieningen niet of niet tijdig in de arbitrageprocedure kunnen worden verkregen. RAPL heeft, zoals hierna onder
spoedeisend belangzal worden overwogen, voldoende concrete omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij de beslissing van de arbiter over een eventueel arbitraal geding niet kan afwachten.
Spoedeisend belang
4.9.
Volgens Plattebaan heeft RAPL geen spoedeisend belang bij haar vorderingen, omdat een groot deel van de bomen al langer dan 35 jaar op de belemmeringsstrook staat en ook de oude afrastering al meer dan 20 jaar op de huidige plaats staat. Daar komt bij dat sinds het eerste contact tussen RAPL met Plattebaan met betrekking tot het verwijderen van de bomen, inmiddels 3 jaar is verstreken.
4.10.
RAPL heeft gesteld dat zij vreest dat door de aanwezigheid van de bomen, struiken, hekken en schuilstallen op de belemmeringsstrook, schade wordt veroorzaakt aan de pijpleiding. De bomen en struiken betreffen diep wortelende beplanting. Als de wortels bij de pijpleiding komen kan dit leiden tot beschadiging van de coatinglaag van de pijpleiding, waardoor lekkages kunnen ontstaan. In dat geval is een milieuramp niet ondenkbaar RAPL heeft een zorgplicht met betrekking tot de pijpleiding. Zij moet altijd in staat zijn om onbelemmerd het noodzakelijk beheer, inspecties van en onderhoud aan de pijpleiding uit te voeren, zodat zij de veiligheid en de integriteit van de pijpleiding kan waarborgen. Het is voor haar daarom van het grootste belang dat de bomen, struiken, hekwerken en schuilstallen in het belemmeringsgebied op de kortst mogelijke termijn worden verwijderd.
4.11.
RAPL heeft een rapport van expertise van [deskundige] Expertisebureau van 6 september 2024 overgelegd [2] met betrekking tot de inventarisatie van de boomopstand op de belemmeringsstrook op het perceel van Plattebaan. Uit dit rapport blijkt dat de bomen en de struiken moeten worden aangemerkt als diepwortelende beplanting. RAPL heeft gesteld dat de bomen kunnen wortelen tot aan het grondwater dat zich ter plaatse op circa 175 cm onder het maaiveld bevindt, terwijl de pijpleiding zich op een diepte bevindt van circa 180 cm onder het maaiveld. Daarmee is het gevaar dat de wortels de coating van de pijpleiding kunnen beschadigen voldoende aannemelijk gemaakt. RAPL heeft er in dit verband nog op gewezen dat zich op de Kalmthoutse Heide reeds een lekkage aan de pijpleiding heeft voorgedaan als gevolg van diepwortelende beplanting, met milieuschade tot gevolg. Als gevolg van dat incident heeft zij nadere inspecties uitgevoerd op het tracé, waarbij de onderhavige beplanting en bebouwing is geconstateerd.
Het mag zo zijn dat RAPL na de ontdekking van de bomen en struiken op de belemmeringsstrook op de percelen van Plattebaan heeft getalmd met de verwijdering daarvan, maar dat neemt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet weg dat met de voortschrijdende ouderdom van de bomen juist in toenemende mate gevreesd moet worden voor schade aan de pijpleiding. Hiermee is aannemelijk geworden dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht, zodat RAPL voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
Verjaring
4.12.
Plattebaan beroept zich op verjaring. RAPL kan naar haar mening geen rechtsvordering meer instellen om de bomen en het hekwerk op de belemmeringsstrook te verwijderen omdat deze er al langer dan 20 jaar staan. RAPL betwist dat er sprake is van verjaring.
4.13.
Vast staat dat er sprake is van een zakelijk recht op een gedeelte van de grond van Plattebaan, waartoe een voortdurende verplichting van Plattebaan als grondeigenaar bestaat om
énde aanwezigheid van de pijpleiding te dulden
énom geen bomen en diep wortelende struiken of werken aan te brengen zonder toestemming van RAPL. Dit laatste heeft als doel om de pijpleiding van RAPL te beschermen en om RAPL in de gelegenheid te stellen onbelemmerd de pijpleiding te kunnen inspecteren en te onderhouden.
De beide verplichtingen kunnen niet los van elkaar worden gezien, zodat ook de verplichting om op de belemmeringsstrook geen bouwwerken op te richten, bomen of diepgewortelde struiken te planten danwel voorwerpen de grond in te drijven onverkort
blijft onverkort gelden zolang het zakelijk recht in stand blijft. Van verjaring is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
Verplichting vrijmaken belemmeringsstrook
4.14.
RAPL stelt dat de aanwezigheid van bomen, struiken, hekken en schuilstallen op de belemmeringsstrook in strijd is met het zakelijk recht van RAPL. Zij heeft nooit ingestemd met de beplanting. Ook heeft zij geen toestemming gegeven voor het plaatsen van de hekwerken en schuilstallen op de belemmeringsstrook. Voor het plaatsen daarvan zijn door Plattebaan graafwerkzaamheden verricht. Zij heeft die niet gemeld bij het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (een zogenaamde KLIC-melding).
Bovendien handelt Plattebaan onrechtmatig jegens RAPL, omdat er sprake is van onrechtmatige hinder en van een gevaarzettende situatie, die door Plattebaan in stand wordt gelaten. De aanwezigheid van de bomen en werken op de belemmeringsstrook betekent een inbreuk op het eigendomsrecht van RAPL met betrekking tot de pijpleiding vanwege de concrete dreiging dat schade ontstaat. Plattebaan heeft als eigenaar van de grond de plicht om het ontstaan van (verdere) schade te voorkomen.
4.15.
Vooropgesteld wordt dat Plattebaan in de conclusie van antwoord en herhaald tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld, dat zij de schuilstallen omstreeks medio 2024 van de belemmeringsstrook heeft verwijderd. Door RAPL is dit tijdens de mondelinge behandeling niet langer weersproken, zodat de schuilstallen geen onderwerp meer zijn van het onderhavige geschil.
4.16.
Plattebaan betwist dat zij gehouden is de bomen, struiken en hekwerk die zich op de belemmeringsstrook bevinden te verwijderen.
4.17.
De voorzieningenrechter passeert het verweer van Plattebaan dat - nu er in de opvolgende akten erfdienstbaarheden zijn gevestigd en doorgehaald - onduidelijk is welke afspraken tussen partijen gelden. In de leveringsakte van 30 juni 2017 inzake de levering van de grondpercelen aan Plattebaan is het zakelijk recht duidelijk omschreven. Plattebaan heeft als gevolg van dat zakelijk recht een gedoogplicht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet onaannemelijk dat de bodemrechter de gedoogplicht als een kwalitatieve verplichting zal aanmerken, nu deze blijkens de akten de strekking heeft om te gelden voor zowel de huidige als toekomstige grondeigenaren.
4.18.
Plattebaan stelt zich voorts op het standpunt dat zij hooguit hoeft te dulden of niet te doen. Zij heeft dus geen verplichting geschonden want de bomen en struiken op het perceel zijn niet door haar of haar rechtsvoorgangers geplant maar deze zijn ontstaan door opschot. Daarnaast betwist zij de noodzaak voor de verwijdering van bomen die op meer dan 3 meter van de pijpleiding staan. Ook voor de verwijdering van de struiken bestaat naar haar mening geen noodzaak omdat die niet diep wortelen. Het hekwerk is volgens Plattebaan niet in strijd met artikel V4 van de algemene voorwaarden geplaatst omdat de palen daarvoor niet de grond in zijn gedreven. Deze zijn bovendien zo geplaatst dat deze in geval van inspectie of onderhoud aan de pijpleiding eenvoudig en snel verwijderd kunnen worden.
4.19.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de ratio van artikel V lid 4 van de Algemene Bepalingen is om te voorkomen dat op enig moment diep wortelende bomen en struiken op de belemmeringsstrook aanwezig zijn. Blijkens het Rapport van Expertise van [deskundige] van 11 september 2023 [3] zijn door de rechtsvoorganger van Plattebaan in 1985 bomen geplant op de belemmeringsstrook. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat zich na de aanleg van de pijpleiding bomen en struiken op de belemmeringsstrook ontwikkeld hebben. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat (opvolgend) eigenaren ook in overtreding zijn als zich in de loop van de tijd op de belemmeringsstrook planten en bomen ontwikkelen. Blijkens het expertiserapport van [deskundige] van 6 september 2024 betreffen het diepwortelende bomen en struiken. De voorzieningenrechter volgt Plattebaan niet in haar stelling dat RAPL de onderhoudswerkzaamheden op de belemmeringsstrook zelf moet bijhouden en zelf de opschot moet verwijderen.
Dit betekent dat (de rechtsvoorganger van) Plattebaan heeft gehandeld in strijd met het zakelijk recht en dat de bomen en struiken die zich op de belemmeringsstrook bevinden, verwijderd moeten worden. Er is geen aanleiding om slechts een strook grond met een afstand van 3 meter tot de pijpleiding vrij te maken. Niet alleen is dit niet in overeenstemming met het gevestigde zakelijk recht, maar RAPL heeft bovendien gesteld dat een strook grond van 5 meter tot de pijpleiding vereist is om een schouw te kunnen uitvoeren. Plattebaan heeft dit niet, althans niet gemotiveerd, weersproken.
4.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat zich op de belemmeringsstrook hekwerken bevinden. Volgens Plattebaan zijn de palen voor het hekwerk niet de grond in gedreven, waarmee naar haar mening wordt bedoeld: met kracht ingeslagen. De palen zijn volgens Plattebaan geplaatst doordat er een gat van geringe diepte is gestoken, waarna de paal daarin is gezet. Het hekwerk is ook eenvoudig verplaatsbaar/verwijderbaar, aldus Plattebaan. RAPL betwist dat. Volgens haar zijn de palen wel de grond in gedreven en bevinden de hekwerken zich bovendien boven de pijpleiding. Zij is door de aanwezigheid van de hekwerken niet in staat de pijpleiding te inspecteren en schouwen uit te voeren, want daarvoor moet de volledige belemmeringsstrook leeg zijn.
4.21.
Vast staat dat door (de rechtsvoorganger van) Plattebaan geen toestemming is gevraagd aan B.P./RAPL voor het plaatsen van het hekwerk. Plattebaan heeft niet weersproken dat ook geen KLIC-melding is gedaan voor het plaatsen van het hekwerk. Hierdoor kon voor het plaatsen van het hekwerk niet getoetst worden op welke wijze en hoe diep de palen de grond in zijn gegaan. Dit komt voor risico van Plattebaan. De voorzieningenrechter gaat er daarom voorshands vanuit dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de (rechtsvoorganger van) Plattebaan in strijd met het zakelijk recht heeft gehandeld door hekken op de belemmeringsstrook te plaatsen.
4.22.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bomen, struiken en het hekwerk die zich op de belemmeringsstrook bevinden moeten worden verwijderd omdat hun aanwezigheid in strijd is met het gevestigde zakelijk recht. De vraag of Plattebaan onrechtmatig heeft gehandeld jegens RAPL hoeft daarom niet meer te worden besproken.
Kosten verwijdering en schadeloosstelling
4.23.
Partijen verschillen vervolgens van mening over de vraag voor wiens rekening de kosten voor de verwijdering van de bomen en de planten moet komen. Deze kosten zijn door [aannemersbedrijf] BV berekend op € 37.500,0 excl BTW [4] .
4.24.
De voorzieningenrechter passeert het verweer van Plattebaan dat zij ook zelf de bomen kan verwijderen. Gelet op de omstandigheid dat de wortels van de bomen zich mogelijk dicht in de buurt van de oliepijpleiding bevinden volgt de voorzieningenrechter RAPL in haar standpunt dat de werkzaamheden door een deskundig bedrijf moeten worden uitgevoerd.
4.25.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment onvoldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter, de redelijkheid en billijkheid in aanmerking nemende, tot het oordeel zal komen dat de kosten voor verwijdering van de bomen en struiken op de belemmeringsstrook voor rekening van Plattebaan moeten komen. Plattebaan heeft weliswaar een situatie laten ontstaan en bestaan die strijdig is met het recht van RAPL, maar de kosten die nu voor de verwijdering van met name de bomen moeten worden gemaakt worden in belangrijke mate bepaald doordat RAPL nooit zodanige inspecties heeft uitgevoerd dat zij kon constateren wat de toestand was van de belemmeringstrook. Dat heeft ertoe geleid dat er inmiddels tientallen bomen staan van 35 jaar oud en dat nu omvangrijke kosten moeten worden gemaakt voor het verwijderen daarvan.
4.26.
Daarnaast zijn partijen het oneens of RAPL aan Plattebaan op grond van artikel VII lid 1 sub a van de Algemene Bepalingen een schadeloosstelling moet betalen voor de waarde van de bomen. Ook verschillen zij van mening over de hoogte van de vervangingswaarde, die volgens RAPL € 4.260,00 [5] bedraagt en volgens Plattebaan
€ 23.477,81 excl. BTW [6]
4.27.
Op grond van het bepaalde in voormeld artikel VII lid 1 sub a is RAPL gehouden aan Plattebaan een schadevergoeding te voldoen voor alle door de aanlegwerkzaamheden, het eigenlijke gebruik of de inspectie van het werk, dan wel door onderhouds- herstel-, vervangings- of verleggingswerkzaamheden veroorzaakte beschadiging of vernietiging van land, opstallen en andere zaken, met inbegrip van gewassen
4.28.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen sprake is van schade als gevolg van de in voormeld artikel genoemde werkzaamheden. De verwijdering van de bomen, beplanting en het hekwerk dient te gebeuren om de belemmeringsstrook in overeenstemming te brengen met de voorwaarden die bij de vestiging van het zakelijk recht zijn opgelegd, namelijk het vrij maken van de belemmeringsstrook over een breedte van vijf meter aan weerszijden van de hartlijn van de pijpleiding. Bij het vestigen van het recht ten gunste van de rechtsvoorganger van RAPL, BP, is het respecteren van die beginsituatie opgelegd, dus het vrijhouden van de belemmeringsstrook, waar een vergoeding tegenover stond. Plattebaan heeft op de belemmeringsstrook bomen en struiken zien ontwikkelen en zij heeft er hekwerken en schuilstallen opgericht, alles strijdig met het recht van RAPL. Aangenomen mag worden dat dit heeft geleid tot waardevermeerdering van haar eigendom ter plaatse, maar nu de feitelijke situatie weer in overeenstemming moet worden gebracht met de oorspronkelijk bedongen toestand kan er geen sprake zijn van schade bestaande uit waardevermindering van de eigendommen van Plattebaan.
4.29.
Dit alles leidt tot het volgende met betrekking tot de vorderingen in conventie:
- vordering I, eerste gedachtestreepje, wordt toegewezen, behoudens dat de kosten voor de verwijdering van de bomen, beplanting en hekwerken voor rekening van Plattebaan komen. Dat onderdeel van het gevorderde zal daarom niet worden overgenomen in de veroordeling. Bovendien zal de voorzieningenrechter bepalen dat de belemmeringsstrook na de verwijdering van de bomen, beplanting en hekwerken zo nodig aangevuld zal worden met grond en dat deze zal worden geëgaliseerd en zal worden ingezaaid met gras zoals door RAPL toegezegd ter zitting.
- vordering I, tweede gedachtestreepje, sub a, wordt toegewezen met dien verstande dat als Plattebaan niet binnen 14 dagen aan de haar gegeven veroordeling heeft gedaan RAPL gemachtigd zal worden de vergunnings- aanvraag of melding zelf te doen.
- vordering I, tweede gedachtestreepje, sub b, wordt toegewezen.
- vordering I, derde gedachtestreepje wordt afgewezen
4.30.
De gevorderde dwangsom wordt afgewezen. RAPL is op basis van dit vonnis in staat om zelf de beoogde situatie te effectueren.
4.31.
Omdat de voorderingen van RAPL in conventie deels worden toegewezen is de voorwaarde voor het instellen van de eis in reconventie in vervulling gegaan.
4.32.
De vordering in reconventie wordt gelet op hetgeen hiervoor in conventie onder 4.23. tot en met 4.28 is overwogen afgewezen.
De proceskosten.
4.33.
Plattebaan moet als de in het ongelijk gestelde partij in conventie en in reconventie de proceskosten (inclusief de nakosten) van RAPL betalen. De proceskosten van RAPL in conventie worden begroot op:
− dagvaarding € 139,42
− griffierecht € 688,00
− salaris advocaat € 1.107,00
− nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.112,42
Omdat niet gebleken is dat RAPL voor de reconventie extra kosten heeft gemaakt, zullen die kosten worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie:
5.1.
machtigt RAPL ex artikel 3:299 BW om de bomen, beplanting en hekwerken, die zich bevinden op de belemmeringsstrook van het tracé van de RAPL-pijpleiding (derhalve binnen een afstand van 5 meter aan weerszijden van de pijpleiding), gelegen op de percelen nummers 167 , 168 en 394 , lokaal bekend als Plattebaan 2 te Schijf, te verwijderen c.q. te laten verwijderen door [aannemersbedrijf] B.V., met dien verstande dat de belemmeringsstrook na de verwijdering van de bomen, beplanting en hekwerken, zo nodig aangevuld zal worden met grond en dat deze zal worden geëgaliseerd en zal worden ingezaaid met gras,
5.2.
veroordeelt Plattebaan om de betreffende werkzaamheden met betrekking tot het verwijderen en afvoeren van de bomen, beplanting en hekwerken op het tracé van de RAPL-pijpleiding en voorts alle voorkomende werkzaamheden die hiermee verband houden:
- effectief mogelijk te maken door binnen 14 dagen na dit vonnis een ter zake doende omgevingsvergunning bij de gemeente Rucphen in te dienen danwel daarvoor een melding te doen en bepaalt dat als Plattebaan niet aan deze veroordeling voldoet RAPL wordt gemachtigd om zelf bij de gemeente Rucphen een ter zake doende omgevingsvergunning bij de gemeente Rucphen in te dienen danwel daarvoor een melding te doen, en
- toe te laten en te gedogen en haar medewerking te verlenen, waaronder het verschaffen van onbelemmerde toegang tot de percelen met nummers 167 , 168 en 394 , lokaal bekend als Plattebaan 2 te Schijf, aan RAPL en aan medewerkers van [aannemersbedrijf] BVV, die in opdracht van RAPL de onderhavige werkzaamheden uitvoeren,
5.3.
machtigt RAPL om zich desnoods toegang te verschaffen tot de percelen nummers 167 , 168 en 394 , lokaal bekend als Plattebaan 2 te Schijf met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie indien Plattebaan dat niet toelaat/niet gedoogt en/of haar medewerking niet verleent,
5.4.
veroordeelt Plattebaan in de proceskosten van RAPL van € 2.112,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie:
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt Plattebaan in de proceskosten van RAPL van nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.

Voetnoten

1.Productie 29 RAPL
2.Productie 27
3.Productie 18 RAPL
4.Productie 28 RAPL
5.Productie 18 RAPL
6.Productie 23 RAPL