ECLI:NL:RBZWB:2024:9010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
C/02/429369/KG ZA 24-582 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatverbod en contactverbod wegens onrechtmatig handelen van vader leerling ten opzichte van directrice school

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen INOS, Stichting Katholiek Onderwijs Breda, en de vader van een leerling, aangeduid als [gedaagde]. INOS vorderde een straat- en contactverbod tegen [gedaagde] vanwege zijn onrechtmatige en intimiderende gedrag ten opzichte van de directrice van de school, [de directrice]. De procedure volgde op een reeks incidenten waarbij [gedaagde] zich agressief en bedreigend heeft opgesteld, zowel in e-mails als tijdens confrontaties op school. INOS stelde dat deze gedragingen een gevaar vormden voor de veiligheid van de directrice en de leerlingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van ernstig onrechtmatig handelen door [gedaagde], vooral gezien de impact van zijn gedrag op de directrice en de kinderen. Het contactverbod werd toegewezen, maar het straatverbod werd beperkt tot het schoolgebouw en het schoolplein, met inachtneming van de belangen van [gedaagde] als taxichauffeur. [gedaagde] werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en een dwangsom bij overtreding van de opgelegde verboden.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/429369 / KG ZA 24-582
Vonnis in kort geding van 27 december 2024
in de zaak van
INOS, STICHTING KATHOLIEK ONDERWIJS BREDA,
te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: INOS,
advocaat: mr. S.L.D. van den Brink,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 december 2024,
- de producties 1 t/m 26 van INOS,
- de akte houdende aanvullende producties 27 en 28 en tevens akte eiswijziging,
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2,
- de mondelinge behandeling van 18 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
INOS is een stichting voor primair onderwijs in Breda. Onder haar bestuur vallen 25 basisscholen in Breda en de nabije omgeving, waaronder basisschool [naam school] (hierna: [naam school] of de school), gevestigd aan de [adres] . [de directrice] is directrice van [naam school] .
2.2.
[gedaagde] is de vader van [minderjarige] . Zij is 7 jaar oud en zit in groep 4 van [naam school] .
2.3.
[gedaagde] is in 2023 gescheiden van de moeder van [minderjarige] . [gedaagde] en de moeder hebben het gezamenlijk gezag. De scheiding heeft tot fricties geleid tussen [gedaagde] en de moeder met betrekking tot [minderjarige] . [minderjarige] is daarom onder toezicht geplaatst van Jeugdbescherming Brabant (JBB). [gezinsvoogd 1] is op dit moment benoemd tot gezinsvoogd.
2.4.
Op 9 november 2023 is [gedaagde] op school gekomen om [minderjarige] op te halen om met haar te lunchen. De moeder van [minderjarige] , die eveneens op school aanwezig was, heeft daartegen bezwaar gemaakt. Gevolg daarvan was een discussie tussen de ouders in het bij- zijn van [minderjarige] , andere kinderen en personeelsleden van de school.
[de directrice] heeft naar aanleiding van dit incident op 17 november 2023 een e-mail gestuurd aan de beide van [minderjarige] met daarin afspraken over de informatievoorziening en het ophalen van [minderjarige] . Daarbij heeft [de directrice] aangegeven dat deze afspraken dienen om incidenten zoals eerder te voorkomen en zij heeft aangekondigd dat bij een nieuw exces verdere maatregelen kunnen volgen, bijvoorbeeld een toegangsverbod tot de school. Een van die afspraken hield in dat de communicatie over [minderjarige] met [gedaagde] alleen nog via de gezinsvoogd zou lopen.
2.5.
Op 25 januari 2024 heeft op school een confrontatie tussen [de directrice] en [gedaagde] plaatsgevonden bij het ophalen van [minderjarige] . [gedaagde] heeft onaangekondigd de school betreden. Hij heeft [de directrice] ervan beschuldigd dat de school zich niet aan gemaakte afspraken hield en dat hij niet op gelijke wijze als de moeder werd geïnformeerd. Vervolgens heeft hij in het bijzijn van [minderjarige] , overige kinderen en medewerkers van de school (en de BSO) aan [de directrice] te kennen gegeven dat zij het toegangsverbod maar in werking moest zetten. Op 26 januari 2024 heeft [gedaagde] aan INOS een email gestuurd waarin hij klachten heeft geuit over het functioneren [de directrice] . Daarbij heeft hij gedreigd de school als partij bij de procedure voor de kinderrechter te betrekken.
2.6.
INOS heeft op 31 januari 2024 aan [gedaagde] een toegangsverbod opgelegd met betrekking tot het schoolgebouw en het schoolplein van [naam school] tot 8 juli 2024. [gedaagde] is te kennen gegeven dat het hem alleen is toegestaan het schoolgebouw te betreden wanneer hij door de school wordt uitgenodigd voor een oudergesprek en dat hij alleen welkom is in het bijzijn van de gezinsvoogd [gezinsvoogd 1] .
2.7.
[gedaagde] heeft in reactie daarop op 1, 19 en 20 februari 2024 e-mails aan INOS gestuurd. Daarin heeft [gedaagde] onder meer aangegeven:
- dat het College van Bestuur eenmalig de gelegenheid krijgt om het geschil minnelijk op te lossen door het toegangsverbod per omgaande in te trekken en zo spoedig mogelijk alsnog met [gezinsvoogd 1] in gesprek te treden;
- dat [de directrice] als een dolle stier voor een rode lap de discussie met hem blijft opzoeken;
- dat door [naam school] aantoonbaar zijn informatierecht stelselmatig wordt geschonden;
- dat hij met betrekking tot het schoolverbod zich beroept op zijn recht om te weten wat daaraan exact ten grondslag ligt en dat hij garandeert dat hij geen enkel rechtsmiddel onbenut laat op het moment dat derden onrechtmatig direct of indirect tussen hem en zijn kind komen.
In de e-mail van 20 februari heeft [gedaagde] bovendien 18 vragen gesteld aan INOS, waarvan een groot deel betrekking heeft op de handelwijze van [de directrice] .
2.8.
Nadat [gedaagde] bij e-mail van 21 februari 2024 door een medewerker van INOS werd uitgenodigd voor een online gesprek op 28 februari 2024 over de voortgang van zijn dochter, heeft [gedaagde] op 22 februari 20024 aan INOS geschreven dat hij daar niet mee akkoord ging omdat hij de informatie op dezelfde wijze wilde krijgen als de moeder. [gedaagde] dreigde daarbij met juridische stappen. Daarnaast schreef hij:
“Dus INOS en in het bijzonder [de directrice] , check yourself before you wreck yourself want familie en voornamelijk mijn kind is voor mij het allerheiligst Derhalve ben ik dan ook wel zo een klootzak die om een boodschap duidelijk te maken mensen als natuurlijk persoon laat dagvaarden”
2.9.
INOS heeft zich vervolgens gewend tot een advocaat. De advocaat heeft [gedaagde] bij brief van 28 februari 2024 te kennen gegeven, samengevat, dat INOS en [naam school] toezeggen dat gelijke informatievoorziening het uitgangspunt is, maar dat het opgelegde toegangsverbod wel gehandhaafd zou blijven.
2.10.
[gedaagde] heeft INOS vervolgens in maart 2024 diverse e-mails gestuurd waarin hij zich heeft beklaagd over de informatievoorziening van de school en waarin hij voornamelijk kritiek heeft geuit over de handelwijze van [de directrice] . Volgens [gedaagde] zou [de directrice] zich sinds de scheiding niet onpartijdig gedragen. In de e-mails verwijt hij [de directrice] te liegen en strafbaar te handelen. Ook heeft hij herhaaldelijk gedreigd met gerechtelijke procedures.
2.11.
Bij e-mails van 8 en 11 juni 2024 heeft [gedaagde] weer geklaagd over de informatievoorziening van de school over [minderjarige] en heeft hij zijn dreigementen om gerechtelijke procedures te starten herhaald. [de directrice] en het bestuur worden geadviseerd om de vakantieplannen on hold te zetten en zich voor te bereiden om verantwoording af te moeten leggen voor de rechtbank.
2.12.
Op 12 juni 2024 werd een oudergesprek over [minderjarige] gepland. Omdat de moeder had aangegeven dat [gedaagde] mee zou komen naar het gesprek, heeft [de directrice] de gezinsvoogd te kennen gegeven dat het contact uitsluitend via hem zou verlopen. [gedaagde] heeft op 12 juni 2024 iets voor 12 uur toch de school betreden. [de directrice] heeft hem daarop laten weten dat hij niet naar binnen mocht en dat hij de school moest verlaten. [gedaagde] heeft daar geen gevolg aan gegeven en heeft zich begeven naar de leerkracht voor het oudergesprek. Vervolgens heeft [gedaagde] in de school in het bijzijn van de kinderen van de groepen 3 en 4 aan de leerkracht zijn ongenoegen kenbaar gemaakt. Tegen [de directrice] heeft hij gezegd dat hij niet met haar wil praten en dat zij moet vrezen voor haar baan. [de directrice] heeft vervolgens de politie gebeld.
2.13.
Op 1 juli 2024 heeft [gedaagde] aan [de directrice] een e-mail met de navolgende inhoud gestuurd:
“Hallo [de directrice] ,
Binnenkort heeft de school die jij momenteel nog als directrice bestuurt vakantie.
Derhalve deel ik jou hierbij mede dat je jouw vakantieplannen i.v.m. de gerechtelijke procedure tegen o.a. jou als natuurlijk persoon nog even op hold mag zetten om je tegenover een zittende magistraat verantwoorden in het pand aan de Stationslaan 10, 4815 GW Breda.
Denk maar niet dat jij je achter het bestuur kunt verschuilen want daar hebben we ook al rekening mee gehouden en iets voor voorbereid. Dat dolle stieren gedrag van je is snel genoeg afgelopen.ciao ciao.”.
2.14.
De advocaat van INOS heeft [gedaagde] bij brief van 5 juli 2024 medegedeeld dat naar aanleiding van het incident op 12 juni 2024 het toegangsverbod vanaf 8 juli 2024 wordt verlengd voor de duur van het gehele schooljaar 2024-2025.
2.15.
Op 29 oktober 2024 heeft [gedaagde] om 06.09 uur een e-mail aan [de directrice] gestuurd
waarin hij schijft dat [naam school] onder haar leiding niet heeft voldaan aan haar informatieplicht. [gedaagde] geeft aan dat hij daardoor de vragenlijst ten behoeve van de therapie van [minderjarige] niet kan invullen. Het feit dat [de directrice] niet van hem heeft vernomen betekent niet dat hij heeft stilgezeten. De enige reden dat zij niets van hem heeft vernomen, is het onderzoek tegen de voormalige [gezinsvoogd 2] . [gedaagde] besluit zijn email met de mededeling dat, nu hij niet verder kan met de vragenlijst van [jeugdzorginstelling] en [minderjarige] op school in haar broek heeft geplast, het afgelopen is voor [de directrice] en dat ze haar carrière in het onderwijs gedag kan zeggen. In een tweede mail die [gedaagde] kort daarna aan [de directrice] heeft gestuurd, heeft hij geschreven dat [de directrice] geen hulp hoeft te verwachten van het OM omdat deze door de voorzitter van het gerechtshof in Den Bosch al eens op hun plek zijn gezet.
2.16.
Nadat [de directrice] op 30 oktober 2024 om 09.15 uur het schoolgebouw heeft verlaten voor een afspraak elders, is zij op weg naar haar auto door [gedaagde] aangesproken. [gedaagde] bevond zich op de parkeerplaatsen aan de overkant van de school. Hij heeft [de directrice] gevraagd wat er met zijn dochter aan de hand is. Nadat [de directrice] heeft gezegd dat ze dat niet weet, heeft hij te kennen gegeven dat zij haar werk niet doet en dat zij een andere baan kan gaan zoeken. Op het moment dat [de directrice] verder liep naar haar auto, is de moeder van [minderjarige] uit gestapt met de mededeling dat [minderjarige] niet naar binnen wilde. [de directrice] heeft zich bereid verklaard [minderjarige] naar binnen te brengen, maar daar heeft [gedaagde] bezwaar tegen gemaakt omdat [minderjarige] uit de auto werd gehaald en hard begon te huilen. [gedaagde] en de moeder hebben toen uiteindelijk besloten dat [minderjarige] die dag niet naar school zou gaan.
2.17.
[gedaagde] heeft vervolgens aan het begin van de middag een e-mail gestuurd aan [de directrice] met de volgende inhoud:
“Gezien de staat van [minderjarige] vandaag ende reden dat ze gaf waarom ze niet naar school wilde maak ik hierbij eenmalig duidelijk dat niemand van [naam school] en/of INOS zonder mijn toestemming met [minderjarige] in gesprek gaat.
O.a. de natuurlijke personen [de directrice] en [naam] staan al op de lijst voor betekening bij de deurwaarder en een ieder ander die het alsnog zinder mijn toestemming doet of probeert wordt er aan toegevoegd.
Laat het duidelijk zijn!
[de directrice] begin ander werk te zoeken want in tegenstelling tot waar o.a. jij me bewezen valselijk van hebt beschuldigd en ik niet iemand van de fysiek aanpak, nee, ik grijp je in je zaak waar het het meeste pijn doet! Je hebt gefaald je werk binnen de wettelijke kaders te vervullen en zodra de onderzoeken zijn afgerond kom ik in o.a. jouw zak graaien”.
2.18.
INOS heeft daarop besloten dit kort geding aanhangig te maken.

3.Het geschil

3.1.
INOS vordert als voorlopige voorziening na wijziging van eis, samengevat, dat aan [gedaagde] een straat- en contactverbod wordt opgelegd op straffe van een dwangsom, met machtiging op INOS om het straatverbod met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
INOS stelt dat sinds november 2023 vier ernstige incidenten met [gedaagde] hebben plaatsgevonden op en rond [naam school] , namelijk op 9 november 2023, 25 januari 2024, 12 juni 2024 en 30 november 2024. Bij al die incidenten heeft [gedaagde] zich woedend, schreeuwend en zeer intimiderend gedragen, vooral tegen [de directrice] , maar ook tegen medewerkers van de school en bovendien in het bijzijn van leerlingen. Daarbij heeft hij soms maar op een afstand van 1 meter van de betreffende medewerker gestaan. Naast deze incidenten heeft hij 27 e-mails gestuurd waarin hoofdzakelijk [de directrice] , maar ook INOS en daarmee haar medewerkers het moeten ontgelden. Door de wijze waarop [gedaagde] op verschillende momenten met veel stampij de school heeft betreden, voelt [de directrice] zich geïntimideerd. Elke e-mail die [gedaagde] naar de school stuurt, leidt voor [de directrice] tot een gevoel van onrust. Het agressieve gedrag van [gedaagde] tijdens de verschillende incidenten die op school hebben plaatsgevonden, heeft niet alleen een negatieve impact op haar maar ook op de medewerkers van de school en op de kinderen die hiervan getuige zijn. Als gevolg van het incident op 30 oktober 2024 wil [de directrice] [gedaagde] niet meer onder ogen komen.
INOS is daarom gehouden om in te grijpen. Niet alleen als werkgever van [de directrice] en de overige medewerkers, maar ook in het belang van de school, de kinderen en hun ouders.
3.3.
[gedaagde] heeft daartegen verweer gevoerd. Er is volgens hem geen reden voor het opleggen van een straat en contactverbod omdat hij zich niet agressief heeft opgesteld tegenover [de directrice] en/of medewerkers van INOS. Het is juist [de directrice] die zich niet onpartijdig opstelt en weigert om hem op gelijke wijze als moeder te informeren over [minderjarige] . Volgens [gedaagde] zijn de problemen begonnen nadat [de directrice] een bespreking had gehad met de voormalig gezinsvoogd. Daarbij zou door de gezinsvoogd onjuiste informatie zijn gedeeld met de school. Daardoor is onterecht een negatief beeld over hem ontstaan en volgens [gedaagde] is [de directrice] hier mede verantwoordelijk voor.
Nadat [gedaagde] van buurtbewoners had gehoord dat [minderjarige] door anderen dan de moeder van school werd opgehaald, heeft hij de school per e-mail hierover vragen gesteld. Omdat hij daarop geen reactie ontving, is hij n november 2023 persoonlijk navraag gaan doen op school. Nadat [de directrice] hem mededeelde dat zij niet wist aan wie [minderjarige] de afgelopen dagen na schooltijd was meegegeven, heeft [gedaagde] haar te kennen gegeven dat de school haar verzorgingsplicht niet serieus nam. Alvorens het gesprek te beëindigen heeft hij [de directrice] een mislukte cancelculture activist genoemd, waarna hij [minderjarige] die bij de BSO verbleef ging begroeten. [de directrice] is volgens [gedaagde] daarna schreeuwend achter hem aangelopen en zij heeft geprobeerd zich fysiek tussen [gedaagde] en [minderjarige] te plaatsen. Omdat [gedaagde] zag dat [minderjarige] dit niet leuk vond en bijna ging huilen, kon hij zich niet langer inhouden en is hij gaan terugschreeuwen tegen [de directrice] .
Daarnaast heeft [de directrice] geweigerd [gedaagde] informatie te verschaffen die hij nodig had om een vragenlijst in te vullen, zodat [minderjarige] therapie kon gaan volgen. Daar heeft hij [de directrice] op aangesproken toen hij haar op 30 oktober 2024 op de parkeerplaats trof. Zij is daarna zelf achter hem aangelopen naar zijn auto waarin moeder en [minderjarige] zaten. [gedaagde] heeft toen tegen [de directrice] gezegd dat ze uit de buurt van zijn auto en zijn kind moest blijven. [gedaagde] betwist dat hij toen heeft geschreeuwd.
3.4.
Op de stellingen van partijen, zal hierna-voor zover van belang- worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat INOS een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Dit vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.2
Een straat- en contactverbod zoals INOS vordert, is een ingrijpende maatregel die inbreuk maakt op het recht op persoonlijke vrijheid, waaronder begrepen het recht dat iedereen heeft om zich vrij te verplaatsen. Dergelijke maatregelen moeten daarom met terughoudendheid worden toegepast. Een straat- en contactverbod kan alleen worden toegewezen als sprake is van ernstig onrechtmatig handelen en van concreet gevaar voor herhaling daarvan.
De voorzieningenrechter moet vervolgens alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking nemen en de betrokken belangen van partijen afwegen om te beoordelen of dat verbod, zoals gevorderd, kan worden gerechtvaardigd.
Onrechtmatig handelen?
4.3.
Volgens INOS is er sprake van ernstig onrechtmatig handelen, omdat [gedaagde] zich agressief en intimiderend heeft opgesteld ten opzichte van haar medewerkers, meer in het bijzonder [de directrice] , en in het bijzijn van leerlingen van de school. Zij stelt dat er sprake is van concreet gevaar voor herhaling, omdat de maatregelen die het schoolbestuur zelf heeft genomen niet effectief zijn gebleken. Het op 31 januari 2024 opgelegde schoolverbod heeft niet kunnen voorkomen dat zich nadien nog twee ernstige incidenten op en nabij school hebben voorgedaan.
4.4.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat hij INOS en/of [de directrice] vanaf 26 januari 2024 tot eind november 2024 in totaal 27 e-mails heeft gestuurd en dat hij een aantal aanvaringen heeft gehad met [de directrice] in en rondom de school. De vraag die aan de orde is, is of deze e-mails als onrechtmatig kunnen worden bestempeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voor zover [gedaagde] in de e-mails richting INOS zijn zorgen uit over de wijze van informatieverstrekking door de school en over het welbevinden van [minderjarige] , INOS dit heeft te dulden. Bovendien is het aantal e-mails gezien het tijdsbestek niet extreem hoog. De aard en de omvang van de e-mails is niet zodanig dat deze jegens INOS als organisatie als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Het enkele feit dat [gedaagde] dreigt om INOS in gerechtelijke procedures te betrekken is daartoe onvoldoende.
4.5.
De voorzieningenrechter constateert dat in voornoemde e-mails wel veelvuldig persoonlijke verwijten worden gemaakt richting [de directrice] als medewerker van INOS in haar functie als schooldirecteur van [naam school] . Als het over [de directrice] gaat, is de
toon van de e-mails dwingend en dreigend van aard. Daarnaast zijn er ook in ieder geval 4 confrontaties geweest waarbij [gedaagde] zich boos en dreigend richting [de directrice] heeft opgesteld, althans dat hij zich zodanig heeft gedragen dat zij dit als dreigend heeft ervaren. Dat [de directrice] daarbij wellicht zelf het contact met [gedaagde] heeft gezocht doet daaraan niet af. Nog daargelaten dat het vanuit haar functie van schooldirecteur haar verantwoordelijkheid was om [gedaagde] te woord te staan en hem te wijzen op het schoolverbod, stelt de voorzieningenrechter vast dat [gedaagde] zijn emoties tijdens deze confrontaties kennelijk niet in de hand kon houden. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de incidenten plaats hebben gevonden in de aanwezigheid van (zeer jonge) kinderen. Dit maakt dat er wel sprake is van ernstig onrechtmatig handelen door [gedaagde] tegen [de directrice] in haar functie van schooldirecteur. Niet te verwachten is dat [gedaagde] vrijwillig met voornoemd gedrag zal stoppen, zodat er sprake is van concrete vrees voor herhaling. [gedaagde] heeft immers zelfs gezegd dat hij zijn pijlen op [de directrice] richt en hij heeft aangegeven dat in zijn ogen het probleem bij [de directrice] ligt.
Contactverbod
4.7.
Aangezien de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] zijn gericht tegen [de directrice] , is de voorzieningenrechter van oordeel dat het contactverbod alleen kan worden toegewezen ten aanzien van deze medewerker van INOS. INOS heeft een contactverbod gevraagd voor al haar medewerkers. Een dergelijk contactverbod zou dus betrekking hebben op alle medewerkers die werkzaam zijn bij de 25 scholen die onder haar bestuur vallen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een dergelijk vergaand contactverbod op te leggen. De omstandigheid dat de e-mails door INOS als irritant, vervelend en tijdrovend worden ervaren wil niet zeggen dat deze daarmee jegens haar onrechtmatig zijn. Niet elk hinderlijk gedrag rechtvaardigt immers het opleggen van een contactverbod, ook niet als het hinderlijk gedrag leidt tot emoties en onrust bij de ander. Het belang van [de directrice] om haar werk te kunnen doen zonder de dwingende en dreigende e-mails en confrontaties met [gedaagde] gaat boven het belang van [gedaagde] op persoonlijke vrijheid. Voor het verkrijgen van informatie over zijn dochter is contact met [de directrice] ook niet nodig zodat [gedaagde] in dat opzicht niet in zijn belangen is geschaad.
Straatverbod
4.8.
De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat een verbod op het betreden van de school en het bijbehorende schoolplein op zijn plaats is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de confrontaties hoofdzakelijk hebben plaatsgevonden in dat schoolgebouw en dat de kinderen getuige zijn geweest van de woede uitbarstingen van [gedaagde] . INOS heeft er belang bij dat het in de school rustig blijft hetgeen ook in het belang is van de [minderjarige] . Omdat zich slechts één incident heeft voorgedaan buiten het schoolplein, rechtvaardigt dit niet een zware maatregel van een straatverbod van de omliggende straten. Bovendien heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat hij zich vrijelijk moet kunnen bewegen in de omgeving van de school omdat hij anders zijn baan als taxichauffeur niet kan uitoefenen. Als laatste is de voorzieningenrechter van oordeel dat door het op te leggen contactverbod aan [gedaagde] het belang voor een straatverbod grotendeels is komen te vervallen.
4.9.
De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden.
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van INOS worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.109,72
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] gedurende een periode van één jaar na betekening van dit vonnis zich te bevinden in het schoolgebouw van [naam school] en op het daarbij behorende schoolplein,
5.2.
verbiedt [gedaagde] gedurende een periode van één jaar na betekening van dit vonnis anders dan via zijn advocaat – op enigerlei wijze (schriftelijk, al dan niet via e-mail, telefonisch, mondeling of anderszins persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins) contact op te nemen met mevr. [de directrice] , directrice van [naam school] ,
5.3
veroordeelt [gedaagde] om aan INOS een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat hij het onder 5.1. of 5.2. genoemde verbod overtreedt, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.4.
machtigt INOS om met behulp van de sterke arm van politie en justitie de tenuitvoerlegging van het onder 5.1. gegeven verbod te bewerkstelligen indien [gedaagde] dit verbod overtreedt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.109,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten als bedoeld in artikel 6:119 BW, als de proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Fleskens, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2024.