In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonkwartier en een huurder. De eisende partij, Woonkwartier, heeft de huurder aangeklaagd met het verzoek om ontbinding van de huurovereenkomst, omdat de huurder niet zou voldoen aan de verzwaarde motiveringsplicht om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf in de huurwoning heeft. De huurder heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij daadwerkelijk zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad, met name voor de periode vóór september 2023.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder niet heeft voldaan aan zijn verzwaarde motiveringsplicht, omdat hij geen deugdelijke onderbouwing heeft gegeven voor het ontbreken van bewijsstukken, zoals gegevens over water- en elektriciteitsverbruik. Ondanks dat de huurder enkele documenten heeft overgelegd, zoals facturen en een polisblad van een reisverzekering, heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze stukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat de huurder zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter besloten dat, hoewel de huurder niet altijd zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad, de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft hierbij rekening gehouden met de belangen van het minderjarige kind van de huurder, dat bij hem is ingetrokken, en de lange huurperiode van de huurder. De vorderingen van Woonkwartier zijn afgewezen, en de proceskosten zijn toegewezen aan Woonkwartier, die in het ongelijk is gesteld.