ECLI:NL:RBZWB:2024:9002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
10833098 \ CV EXPL 23-3816 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder heeft verzwaarde motiveringsplicht om aan te tonen dat hij hoofdverblijf heeft in huurwoning, niet aan voldaan. Geen ontbinding van huurovereenkomst gelet op omstandigheden van het geval.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonkwartier en een huurder. De eisende partij, Woonkwartier, heeft de huurder aangeklaagd met het verzoek om ontbinding van de huurovereenkomst, omdat de huurder niet zou voldoen aan de verzwaarde motiveringsplicht om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf in de huurwoning heeft. De huurder heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij daadwerkelijk zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad, met name voor de periode vóór september 2023.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder niet heeft voldaan aan zijn verzwaarde motiveringsplicht, omdat hij geen deugdelijke onderbouwing heeft gegeven voor het ontbreken van bewijsstukken, zoals gegevens over water- en elektriciteitsverbruik. Ondanks dat de huurder enkele documenten heeft overgelegd, zoals facturen en een polisblad van een reisverzekering, heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze stukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat de huurder zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter besloten dat, hoewel de huurder niet altijd zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad, de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft hierbij rekening gehouden met de belangen van het minderjarige kind van de huurder, dat bij hem is ingetrokken, en de lange huurperiode van de huurder. De vorderingen van Woonkwartier zijn afgewezen, en de proceskosten zijn toegewezen aan Woonkwartier, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10833098 \ CV EXPL 23-3816
Vonnis van 24 december 2024
in de zaak van
STICHTING WOONKWARTIER,
te Zevenbergen,
eisende partij,
hierna te noemen: Woonkwartier,
gemachtigde: mr. J.G. van Heertum,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F. Ergec.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de akte van [gedaagde] , met producties 19 tot en met 23,
- de antwoordakte van Woonkwartier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Verzoek om te reageren op nadere productie Woonkwartier
2.1.
Per brief van 3 december 2024 heeft mr. Ergec verzocht om te mogen reageren op de bij antwoordakte ingediende productie van Woonkwartier. De kantonrechter wijst het verzoek af omdat een verder uitstel van de zaak in het kader van een goede procesorde niet wenselijk is. Aangezien [gedaagde] niet in de gelegenheid is en zal worden gesteld om te reageren op de ingediende productie van Woonkwartier, zal deze buiten de processtukken worden gelaten en niet meewegen in de beslissing.
Bewijsopdracht aan [gedaagde]
2.2.
Bij tussenvonnis van 28 augustus 2024 heeft de kantonrechter [gedaagde] bevolen de volgende stukken over te leggen en anders om deugdelijk te motiveren waarom hij niet over die stukken beschikt:
  • Gegevens over het waterverbruik over de periode 2019 tot en met heden, waaronder bij voorkeur afzonderlijk het verbruik vanaf september 2023,
  • Gegevens over het elektriciteitsverbruik over de periode vanaf september 2023,
  • Stukken betreffende tv-/internetabonnement vanaf 2019 tot en met heden,
  • Polissen van een inboedelverzekering vanaf 2019 tot en met heden,
  • Overige stukken waaruit blijkt dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf in de woning heeft, waarvan [gedaagde] meent dat deze relevant zijn voor de beoordeling van zijn verweer.
2.3.
Bij akte heeft [gedaagde] de volgende stukken overgelegd: een afschrift van het polisblad van een doorlopende reisverzekering, facturen van AliExpress uit de periode 5 januari 2020 – 27 mei 2023, bestelbonnen van Thuisbezorgd.nl uit de periode 24 april 2020 – 26 juni 2022, een factuur van een internetabonnement en een foto van een schotelantenne. Verder heeft hij aangevoerd dat hij pas sinds september 2023 over internet beschikt, dat hij altijd tv kijkt via een free to air schotelantenne, dat gegevens over het historische waterverbruik niet beschikbaar zijn, dat de jaarrekeningen van water en elektra nog niet binnen zijn en dat hij nooit een inboedelverzekering heeft gehad, omdat de inboedel het niet waard is om te verzekeren.
2.4.
Woonkwartier heeft bij antwoordakte gereageerd op de stukken en hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd. Woonkwartier voert aan dat [gedaagde] met betrekking tot het waterverbruik niet deugdelijk heeft onderbouwd waarom hij niet over de stukken beschikt en dat hij zijn verbruik niet inzichtelijk heeft gemaakt. Datzelfde geldt voor het elektriciteitsverbruik vanaf september 2023. Ook heeft [gedaagde] nagelaten om polissen van een inboedelverzekering over te leggen, zonder nadere onderbouwing waarom. Woonkwartier betwist – kort gezegd – dat de overgelegde stukken iets zeggen over het hebben van het hoofdverblijf in de woning.
[gedaagde] heeft niet voldaan aan verzwaarde motiveringsplicht
2.5.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verzwaarde motiveringsplicht en zal hieronder toelichten waarom niet.
2.6.
[gedaagde] heeft niet gemotiveerd waarom hij niet beschikt over gegevens over het historische waterverbruik, anders dan dat de huidige jaarrekening niet beschikbaar is en dat hij de gegevens inzake het verleden niet heeft kunnen achterhalen. Hij laat na om zijn stelling te onderbouwen, door bijvoorbeeld een verklaring van de waterleverancier dat de informatie niet langer beschikbaar zou zijn.
2.7.
Hetzelfde geldt voor de gegevens over het elektriciteitsverbruik vanaf september 2023. [gedaagde] had bijvoorbeeld door middel van een verklaring van zijn energieleverancier inzicht kunnen verschaffen in zijn verbruik. Ook dat heeft hij nagelaten.
2.8.
Betreffende het televisieabonnement heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij tv kijkt via een zogenoemde free to air schotelantenne onder bijvoeging van een foto daarvan. Woonkwartier heeft betwist dat het een functionerende schotelantenne is, nu deze op de grond is geplaatst. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij tv kijkt via een free to air schotelantenne. Weliswaar heeft hij een foto hiervan overgelegd, maar dit zegt niets over de afgelopen jaren (met name de periode vóór september 2023). Ook heeft Woonkwartier betwist dat de schotelantenne waarvan [gedaagde] een foto heeft overgelegd is aangesloten, nu deze op de grond staat. Die betwisting komt de kantonrechter niet onlogisch voor.
2.9.
[gedaagde] heeft verklaard dat hij niet over een inboedelverzekering beschikt, omdat zijn inboedel het niet waard is om te verzekeren. Deze stelling, hoewel niet onderbouwd met stukken, bouwt wel voort op de eerder ingenomen stelling dat [gedaagde] een sobere leefstijl heeft. Daarnaast volgt uit het verslag van Woonkwartier van 11 september 2023 (productie 13 bij dagvaarding) dat de woning er niet uitzag alsof erin geleefd wordt. De kantonrechter neemt daarom aan dat [gedaagde] inderdaad niet over een inboedelverzekering (heeft) beschikt.
2.10.
Uit het overgelegde polisblad van de reisverzekering, de facturen van AliExpress de bestelbonnen van Thuisbezorgd.nl volgt naar oordeel van de kantonrechter dat [gedaagde] de woning gebruikte. Met deze stukken is echter niet vast komen te staan dat hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad in de periode vóór september 2023. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] op het adres post en bestellingen heeft ontvangen, maakt niet dat [gedaagde] daardoor ook zijn hoofdverblijf heeft gehad. De factuur van het internetabonnement brengt daar ook geen verandering in, nu deze ziet op een internetabonnement voor de maand oktober 2024.
2.11.
Gelet op het voornoemde is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende feitelijke gegevens heeft verstrekt ter motivering van zijn stelling dat hij wèl zijn hoofdverblijf heeft (gehad) in de woning, met name voor wat betreft de periode voor september 2023. Zoals in het tussenvonnis van 28 augustus 2024 onder 4.3 genoemd, zal de kantonrechter de stellingen van Woonkwartier daardoor als onvoldoende betwist voor waar aannemen.
De huurovereenkomst wordt niet ontbonden
2.12.
Omdat [gedaagde] de stellingen van Woonkwartier onvoldoende heeft weersproken, houdt dat in dat vaststaat dat [gedaagde] niet (steeds) zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad. Dat levert een tekortkoming op die de ontbinding van de huurovereenkomst kan rechtvaardigen. Dat hij vanaf september 2023 zijn hoofdverblijf in de woning heeft, maakt de eerdere tekortkoming niet ongedaan.
2.13.
De kantonrechter is van oordeel dat de tekortkoming in dit geval de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt, om de hierna te noemen redenen.
Woonkwartier heeft aangevoerd dat zij belang heeft bij een evenredige toewijzing van haar huurwoningen en dat woningen niet bezet moeten worden gehouden door huurders die niet hun hoofdverblijf in de woning hebben. De kantonrechter onderkent dit belang.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zijn minderjarige kind in september 2023 bij hem is ingetrokken en dat de situatie bij de moeder voor de minderjarige ondraaglijk is geworden. Op grond van internationale verdragen [1] is vereist dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen in die zin dat deze belangen zwaarwegend en fundamenteel zijn. Bij de belangenafweging tussen partijen dient dan ook het belang van het minderjarige kind van [gedaagde] te worden betrokken. Uit de door [gedaagde] gegeven toelichting volgt dat het voor zijn kind onwenselijk is om weer bij zijn moeder te gaan wonen, als de gevorderde ontruiming zou worden toegewezen. Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij omgang heeft met zijn kinderen in de woning en dat hij met medische problemen kampt.
Naast de hiervoor genoemde belangen van partijen weegt de kantonrechter ook mee dat [gedaagde] de woning sinds 1988 huurt, dat geen sprake is van een huurachterstand en dat [gedaagde] in ieder geval vanaf september 2023 zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Verder is niet vast komen te staan hoelang [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft gehad.
In het licht van het voornoemde is de kantonrechter van oordeel dat de tekortkoming niet de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Dat houdt in dat de vorderingen van Woonkwartier zullen worden afgewezen.
2.14.
De kantonrechter wijst [gedaagde] erop dat het belangrijk is dat hij zijn hoofdverblijf in de woning blijft hebben. Hoewel de vorderingen van Woonkwartier nu worden afgewezen, zou dat in de toekomst anders kunnen zijn als opnieuw blijkt dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft.
Proceskosten
2.15.
Woonkwartier is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor de aanvullende akte wordt geen salaris gemachtigde toegekend, nu [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn verzwaarde motiveringsplicht. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00, tarief ontruiming)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
510,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen van Woonkwartier af,
3.2.
veroordeelt Woonkwartier in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Woonkwartier niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.

Voetnoten

1.Artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind.