ECLI:NL:RBZWB:2024:8964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
02-241678-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en mishandeling met auto en fysiek geweld

Op 21 september 2022 heeft de verdachte in St. Willebrord, gemeente Rucphen, zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling. De verdachte reed met hoge snelheid op het slachtoffer in, wat werd gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte het slachtoffer ook fysiek mishandeld door hem te slaan en in een wurggreep vast te houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de macht over het stuur verloor en tegen een geparkeerde auto en de gevel van een woning botste, wat schade veroorzaakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met opzet zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer wilde toebrengen, maar dat er wel sprake was van bedreiging. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uur opgelegd, met aftrek van voorarrest, en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de impact van het incident op zijn leven en de overschrijding van de redelijke termijn voor de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-241678-22
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te ( [adres 1]
raadsvrouw mr. A.E.S. Heijnen. advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. met zijn auto met hoge snelheid is ingereden op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ); dit is ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling (primair) dan wel als bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (subsidiair);
2. [slachtoffer] heeft mishandeld;
3. met zijn auto opzettelijk een gevel, tuin en een auto heeft beschadigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 1 (zowel primair als subsidiair) en feit 3 (de
opzettelijkevernieling/beschadiging van de gevel, tuin en auto).
Zij heeft daartoe voor feit 1 aangevoerd dat verdachte niet de bedoeling had om [slachtoffer] met zijn auto aan te rijden. Evenmin was er sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is immers niet gebleken dat verdachte met een hoge snelheid reed. Bovendien zijn de verklaringen van [slachtoffer] over het gebeuren niet eenduidig. De verschillen in zijn verklaringen geven voldoende reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. Ook had bij [slachtoffer] niet de redelijke vrees kunnen ontstaan dat hij om het leven zou komen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, gelet op de inhoud van het dossier en het gebrek aan overtuiging dat verdachte [slachtoffer] had kunnen raken.
Voor feit 3 heeft volgens de raadsvrouw te gelden dat het opzet van verdachte, ook in voorwaardelijke zin, niet was gericht op de vernieling van de tuin, auto en gevel. Verdachte zat in de auto en is de macht over het stuur verloren en daardoor tegen de auto gebotst en tegen de gevel aangereden. Er is slechts sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de bewezenverklaring van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs. De verschillen die er tussen zijn verklaringen zitten, zijn niet dusdanig groot dat zij afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. De verschillen passen in een normaal patroon van een getuige die na enige tijd opnieuw wordt gehoord.
Voor een bewezenverklaring van cruciale onderdelen van de tenlastelegging is het nodig dat er naast een betrouwbare getuigenverklaring ook steunbewijs in het dossier aanwezig is. Vanwege het ontbreken van steunbewijs heeft de rechtbank het deel van de verklaring van [slachtoffer] dat hij door de auto van verdachte is geraakt, niet voor het bewijs gebezigd.
Feit 1
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Verdachte heeft namelijk verklaard dat het nooit zijn intentie is geweest om [slachtoffer] aan te rijden. Het dossier biedt hiervoor verder ook geen enkel aanknopingspunt.
Evenmin is sprake van voorwaardelijk opzet. Voor voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Om een oordeel te kunnen vormen over voornoemde ‘aanmerkelijke kans’ is het noodzakelijk dat de rechtbank een duidelijk en concreet beeld krijgt van de feitelijke situatie tijdens het delict. In het dossier bevinden zich echter onvoldoende gegevens of aanknopingspunten over de precieze situatie ter plaatse om de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel daaruit af te kunnen leiden. Uit het dossier blijkt immers niet hoe hard de verdachte heeft gereden, tot op welke afstand verdachte [slachtoffer] was genaderd en hoeveel ruimte de verdachte had om zo nodig uit te wijken. Hiermee is niet voldaan aan het criterium behorend bij voorwaardelijk opzet. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde daarom niet bewezen,
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat door de (verhoogde) snelheid waarmee verdachte met zijn auto de lopende [slachtoffer] achterna ging, tegen de achtergrond dat verdachte en [slachtoffer] hiervoor een gesprek hadden gehad (over het vreemdgaan van de vriendin van verdachte met [slachtoffer] ) dat voor verdachte totaal niet bevredigend was geëindigd, bij [slachtoffer] de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank is met de raadsvrouw eens dat de precieze snelheid waarmee verdachte reed niet kan worden vastgesteld. Maar uit het feit dat verdachte met zijn auto een geparkeerde auto over een betonnen rand in een voortuin heeft geduwd, waarbij de achterwielen van deze auto zijn afgebroken en zijn eigen auto met twee wielen van de grond op een paaltje tegen de gevel van een huis terecht is gekomen, kan worden afgeleid dat hij met verhoogde danwel grote snelheid heeft gereden.
Feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] op het gezicht te slaan, naar de grond te werken en [slachtoffer] bij de nek vast te houden in een wurggreep.
Feit 3
Op basis van de eigen verklaring van verdachte en hetgeen hiervoor is overwogen over de snelheid, stelt de rechtbank vast dat verdachte met grote snelheid achter [slachtoffer] is aangereden. Duidelijk is dat hij de macht over het stuur is verloren en niet heeft kunnen voorkomen dat hij de auto, de voortuin en de gevel van de woning beschadigde. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om genoemde goederen te beschadigen. Dat kan zo zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat verdachte door de verhoogde snelheid waarmee hij achter [slachtoffer] aanging willens en wetens de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat hij daardoor de macht over het stuur zou verliezen en vervolgens goederen, zoals de auto, de voortuin en de gevel van genoemde woning zou beschadigen. Daarmee acht zij het voorwaardelijk opzet op die beschadigingen wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair)
op 21 september 2022 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling door als bestuurder van een voertuig met grote snelheid op/richting die [slachtoffer] (in) te rijden;
2.
op 21 september 2022 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- te slaan op het gezicht en
- naar de grond te werken en
- bij de nek vast te houden in een wurggreep;
3.
op 21 september 2022 te St. Willebrord, gemeente Rucphen, opzettelijk en wederrechtelijk een gevel, een auto en een tuin, die aan [benadeelde 1] of [benadeelde 2] toebehoorde(n) heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur (subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de fysieke gevolgen die het gebeuren op 21 september 2022 voor verdachte heeft gehad, doordat hij tijdens de mishandeling van [slachtoffer] door diens broer een groot aantal keren met een ploertendoder op zijn hoofd en lichaam is geslagen. Hij heeft na zijn ontslag uit het ziekenhuis een halfjaar moeten revalideren en heeft moeten stoppen met zijn werk, omdat dat niet meer ging. Ook heeft de raadsvrouw erop gewezen dat ten tijde van de uitspraak 2 jaar en 3 maanden zijn verstreken, waarmee de redelijke termijn met 3 maanden is overschreden.
De raadsvrouw heeft - voor zover een bewezenverklaring volgt – een schuldigverklaring zonder straf bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 21 september 2022 schuldig gemaakt aan het bedreigen van een toenmalige vriend ( [slachtoffer] ) door met zijn auto met verhoogde snelheid in zijn richting te rijden. [slachtoffer] kon zich, dankzij een smalle steeg waar verdachte niet met zijn auto doorheen kon, uit de voeten maken. Verdachte is vervolgens de macht over het stuur verloren en met zijn auto tegen een geparkeerde auto gebotst. Deze geparkeerde auto is in de voortuin van een woning beland. Vervolgens is verdachte op een paaltje aan de voorzijde van de steeg gereden en, met twee wielen van de grond, tegen de gevel van een woning beland. Dit heeft schade aan de woning, de tuin en de geparkeerde auto veroorzaakt. Daarna is verdachte uit zijn auto gestapt en achter [slachtoffer] aangerend, waarbij verdachte hem bij zijn jas heeft gepakt waardoor zij beiden op de grond terecht kwamen. [slachtoffer] kreeg daarbij zijn jas over zijn hoofd en werd bij zijn nek vastgehouden ,waardoor hij in een wurggreep terecht kwam en weinig tot geen lucht kreeg. Verdachte liet pas los toen de familie van [slachtoffer] hem te hulp kwam en zijn broer hem met een ploertendoder van [slachtoffer] afsloeg.
Het is aannemelijk dat deze gebeurtenissen een flinke impact hebben gehad op zowel verdachte, als op [slachtoffer] . In zijn verklaring van 26 juli 2023 vertelt [slachtoffer] dat hij verdachte nog altijd niet vertrouwt en niet meer gaat stappen in Roosendaal of Breda uit angst om hem dan tegen te komen.
Persoonlijke omstandigheden verdachte
Uit het op 31 oktober 2023 opgemaakte reclasseringsrapport maakt de rechtbank op dat verdachte een gesloten persoon is die moeite heeft om te praten over zijn vorige relaties. Hij heeft sinds het incident van 21 september 2022 geen vaste relatie meer gehad, omdat hij al het vertrouwen kwijt is. Verdachte voelt zich onzeker, ervaart veel stress en sluit zich af van de wereld. Ook zijn vriendengroep van vóór het incident heeft hem in de steek gelaten. Verdachte is in het contact met de reclassering nerveus over de kwestie. Het valt de reclassering op dat zijn handen trillen. Als rapporteur er naar vraagt, geeft hij aan dat hij dat heeft overgehouden na de ruzie met aangever. De reclassering heeft haar zorgen geuit over de emotionele gesteldheid van verdachte en heeft hem geadviseerd om naar de huisarts te gaan om daar in gesprek te gaan en eventueel een doorverwijzing te krijgen naar een psycholoog.
De rechtbank herkent het beeld dat door de reclassering wordt geschetst over het psychosociaal functioneren van verdachte. Hij komt ook op de zitting over als een kwetsbare persoon die er moeite mee heeft zijn gevoelens te uiten en op een goede manier met zijn emoties om te gaan. De gebeurtenissen uit zijn verleden, met het incident van 21 september 2022 als slotstuk, lijken nog altijd een flinke impact te hebben op zijn functioneren. Bij de bespreking ervan trillen zijn handen. De raadsvrouw heeft in haar pleidooi opgemerkt dat verdachte eerst een periode van een halfjaar nodig heeft gehad om te revalideren en nadien met zijn werk heeft moeten stoppen, omdat het niet meer ging.
Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij in januari 2025 weer gaat werken en inmiddels een nieuwe vriendenkring heeft opgebouwd, maar de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat die vriendenkring klein is. De vraag is of zijn vrienden, evenals zijn familie, hem voldoende kunnen steunen om weer volwaardig met zelfvertrouwen te functioneren in de maatschappij en om weer nieuwe romantische relaties aan te kunnen gaan. Bij het werken aan zijn zelfbeeld lijkt hulp van buitenaf geboden. Gelet op de straf die volgens de rechtbank passend en geboden is zal verdachte die hulp echter op vrijwillige basis moeten zoeken.
De strafoplegging
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van feit 1 primair. Mede omdat de rechtbank bij feit 1 het subsidiair tenlastegelegde bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Bij de strafoplegging betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken op de zitting en uit het reclasseringsrapport. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank terdege rekening gehouden met de fysieke en mentale gevolgen die het incident van 21 september 2022 voor verdachte heeft gehad.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de geruime tijd die verstreken is tussen de inverzekeringstelling (op 21 september 2022) en deze uitspraak (op 24 december 2024), zijnde 2 jaar en 3 maanden. De redelijke termijn is aldus met 3 maanden is overschreden.
Alles in ogenschouw nemend acht de rechtbank een taakstraf van 120 uur passend en geboden, waarbij de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering zullen worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een materiële schadevergoeding van
€ 680,42 voor feit 3.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 562,33 bestaande uit materiële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Het overige gedeelte van de gestelde schade (€ 118,09) is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Dit deel van de schade betreft een bedrag aan btw, maar de rechtbank constateert dat het btw-bedrag niet is meegenomen op de factuur van Rasenberg. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat dit bedrag van € 118,09 niet is betaald door [benadeelde 1] . De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom afwijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:Bedreiging met zware mishandeling;
feit 2:Mishandeling;
feit 3:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 562,33 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van [benadeelde 1] voor het overige (€ 118.09) af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] (feit 3), € 562,33 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 11 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. C.E.M. Marsé, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2024.
Mrs. Van Kralingen en Marsé zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 21 september 2022 te St. Willebrord, gemeente Rucphen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
als bestuurder van een voertuig met hoge snelheid op/richting die [slachtoffer] is ingereden, althans in de richting van die [slachtoffer] heeft gestuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 september 2022 te St. Willebrord, gemeente Rucphen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door als bestuurder van een voertuig met grote snelheid op/richting die [slachtoffer] in te rijden en/of in te sturen en/of achterna te rijden;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 21 september 2022 te St. Willebrord, gemeente Rucphen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- te slaan op het gezicht, althans het lichaam en/of
- bij het hoofd vast te pakken en/of
- naar de grond te werken en/of
- bij het hoofd en/of nek en/of hals vast te houden in een wurggreep;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 21 september 2022 te St. Willebrord, gemeente Rucphen opzettelijk en wederrechtelijk een gevel, een auto en/of een tuin, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )