ECLI:NL:RBZWB:2024:8963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
02-042835-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs met een bestelbus

Op 6 februari 2024 heeft de verdachte in Dongen als chauffeur van een bestelbus goederen vervoerd die bruikbaar zijn voor de productie van synthetische drugs. De verdachte, die een blanco strafblad heeft en recent een baan heeft, is door de rechtbank veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, zoals het vervoeren van IBC's, een koelbuis en emmers. De rechtbank overweegt dat de verdachte op de hoogte was van de aard van de goederen die hij vervoerde en dat hij ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden had geëist, gematigd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de rol van de verdachte, die beperkt was tot het ophalen en vervoeren van de goederen, en met zijn positieve ontwikkeling in de samenleving. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen geld gelast en de in beslag genomen amfetamine onttrokken aan het verkeer. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-042835-24
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te ( [adres 1]
raadsman mr. V.A. van Biljouw, advocaat te Breukelen (waarnemend voor mr. C.C. Polat)

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 6 februari 2024 in Dongen, als chauffeur een bestelbus bestuurde waarin goederen lagen die worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs..

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte reed als bestuurder in een busje waarin de in de tenlastelegging genoemde goederen lagen. Door het voorhanden hebben van deze goederen heeft verdachte zich bezig gehouden met de facilitering van de productie van synthetische drugs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat de bewezenverklaring betreft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 6 februari 2024 met een bestelbus naar een pand aan de [adres 2] is gereden. Hij heeft daar goederen in de bestelbus geladen. Vervolgens is hij weggereden. De spullen die zijn aangetroffen in de bestelbus betreffen:
- twee vervuilde IBC’s, met daarin diverse vervuilde maatbekers;
- een RVS koelbuis;
- stuk vervuilde slang;
- een rvs pan met daarin meerdere lege zakken wijnsteenzuur;
- een vervuilde maatbeker en een opengesneden jerrycan;
- een plastic ton met daarin zwarte drab;
- een emmer met daarin afval.
Wat de RVS koelbuis betreft, is de rechtbank ambtshalve bekend dat dit een deel van een (productie)ketel betreft. Ook is het de rechtbank vanuit andere strafzaken bekend dat IBC’s vaak gebruikt worden bij het productieproces in drugslabs. In het pand zijn verschillende ruimtes aangetroffen die in gebruik waren geweest ten behoeve van de vervaardiging c.q. bewerking van synthetische drugs. Gelet op de aard en de combinatie van de goederen in de bus en het feit dat het een ontmanteld laboratorium betrof, concludeert de rechtbank dat verdachte overgebleven goederen van het productieproces vervoerde.
Wist verdachte wat hij vervoerde?
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, toen hij met de bestelbus bij de roldeur stond, gelijk een vreemde lucht rook en zag dat het ‘foute boel’ was. Desondanks heeft hij de spullen ingeladen en is ermee weggereden. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte wist dat hij attributen vervoerde die gebruikt waren bij de productie van synthetische drugs.
Is er sprake van voorbereidingshandelingen?
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van synthetische drugs. Voor de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016 (vindplaats ECLI:NL:HR:2016:743) bestudeerd waarbij die vraag eveneens aan de orde was. In de casus van dat arrest ging het (eveneens) om het vervoeren van voorwerpen die afkomstig waren van de productie van synthetische drugs. De verdediging had betoogd dat het om afval ging dat moest worden weggegooid en dat daardoor geen sprake was van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De Hoge Raad overweegt in dit kader:

Bij het karakter van art. 10a Opiumwet als zelfstandig voorbereidings- of bevorderingsdelict past echter niet om daaronder ook handelingen te rubriceren die zijn verricht na afloop van het voltooien van het voor te bereiden of te bevorderen delict. Dat wordt, voor de in het onderhavige geval in het geding zijnde handelingen, ook geïllustreerd door het bestanddeel: (waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden) dat die voorwerpen “bestemd zijn tot het plegen van dat feit”.
De Hoge Raad besluit met het oordeel dat het hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang: “
Voor zover het hof met de woorden “Degene die dergelijke materialen of voorwerpen, die kennelijk gebruikt zijn bij de productie van verdovende middelen, voorhanden heeft, (...)” tot uitdrukking heeft gebracht dat ook van strafbare bevorderingshandelingen sprake is nadat de productie van de verdovende middelen reeds was voltooid, getuigt zijn oordeel gelet op het vorenstaande van een onjuiste rechtsopvatting.
Voor zover het hof niet van een reeds voltooid delict is uitgegaan en in zoverre het voorgaande dus niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd, nu uit de gehanteerde bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden hebben van die materialen ernstige reden had te vermoeden dat die “bestemd” waren voor (de voortgang van) het productieproces van de synthetische drugs.”
Terugkerend naar de huidige casus stelt de rechtbank vast dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij na het inladen van de goederen en het verlaten van het terrein nog te horen zou krijgen waar hij de lading naartoe moest brengen. Daarmee is - anders dan in de casus van genoemd arrest - niet direct sprake van voorwerpen die moesten worden weggegooid. De rechtbank overweegt dat zich in de bestelbus goederen bevonden die zich laten kwalificeren als afval, zoals de lege zakken wijnsteenzuur en de opengesneden jerrycan, maar ook goederen die nog voor hergebruik in het productieproces van synthetische drugs geschikt zijn, zoals de twee IBC’s van 1000 liter, de RVS koelbuis (deel van de ketel) en de emmers. Het is in drugszaken algemeen bekend dat drugslaboratoria na een voltooid productieproces worden ontmanteld en - om de kans op ontdekking te verkleinen - het productieproces met de nieuw aan te leveren grondstoffen op een andere locatie wordt voortgezet. Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat in deze zaak wel degelijk sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. In zoverre zijn de feiten in deze zaak niet anders dan in soortgelijke zaken waarin verdachten in een bestelbus rijden met nog schone IBC’s, een koelbuis (een deel van een ketel) en emmers. Alleen waar in een dergelijke zaak nog het verweer zou kunnen slagen dat de bestuurder niet wist of kon vermoeden dat de voorwerpen die hij vervoerde bestemd waren voor de productie van synthetische drugs, kan dat in deze zaak niet. Zoals hiervoor al is overwogen, was verdachte ervan op de hoogte dat hij voorwerpen vervoerde die waren gebruikt bij de productie van synthetische drugs. Gelet op de aard van de herbruikbare goederen en het feit dat hij nog niet wist waar hij ze naartoe moest brengen, had hij ernstige reden om te vermoeden dat zij bestemd waren om (opnieuw) gebruikt te worden in eenzelfde soort productieproces.
De rechtbank acht daarmee het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 februari 2024 te Dongen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van methamfetamine en/of MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine), zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, te bevorderen, voorwerpen (in een bestelbus met kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- twee IBC vaten met restanten vloeistof en
- een gebruikte rvs-koelbuis (een deel van een ketel) en
- meerdere emmers.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur, een geldboete van € 1.000,= en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de eis van de officier van justitie te matigen, gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Een geldboete en een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de raadsman niet aan de orde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs door in een bestelbus IBC’s, een koelbuis (een deel van een ketel) en emmers te vervoeren die bruikbaar zijn voor het productieproces van genoemde drugs. Het gebruik van synthetische drugs brengt ernstige gezondheidsrisico’s mee. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van synthetische drugs nog ander gevaar. De rechtbank wijst op de schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van bij de productie van synthetische drugs vrijkomende chemische afvalstoffen en op het ontploffingsgevaar dat bij de productie van synthetische drugs aanwezig is. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit.
Verdachte heeft door zijn handelen aan dit alles bijgedragen. Hij heeft zich daar niet om bekommerd, maar slechts uit winstbejag gehandeld.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de rol van verdachte die beperkt is gebleven tot het ophalen en vervoeren van de voorwerpen in de bestelbus. Ook houdt de rechtbank rekening met zijn blanco strafblad.
De rechtbank stelt vast dat verdachte 46 dagen in voorarrest heeft gezeten en sinds kort een baan heeft. De rechtbank wil deze positieve ontwikkeling niet doorkruisen door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal daarom een taakstraf opleggen van 150 uur, bij niet voltooiing daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden, enerzijds om de ernst van het bewezen verklaarde feit te benadrukken en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen Een geldboete, zoals door de officier van justitie is gevorderd, acht de rechtbank niet passend, gelet op de geringe rol van verdachte in het geheel.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen geld (223 euro) aan verdachte, aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De in het pand in beslag genomen amfetamine is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Amfetamine is een stof van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 33c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voorbereiden door voorwerpen voorhanden te hebben waarvan hij ernstige reden heeft
om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 223,=;.
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen drugs, te weten: 340 gram metamfetamine;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2024.
Mrs. Marsé en Van Kralingen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 6 februari 2024 te Dongen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van amfetamine en/of methamfetamine en/of MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine), in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen (in een bestelbus met kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- twee IBC vaten met restanten vloeistof en/of
- een gebruikte rvs-koelbuis
- (een deel van) een ketel en/of
- een of meerdere emmers;
(art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet )