ECLI:NL:RBZWB:2024:8943

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/429007 / JE RK 24-2127
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 16 april 2021 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling met zes maanden, omdat de ouders, de moeder en de vader, niet in staat zijn om samen de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen te dragen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2024 waren de moeder, vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig, maar de vader was afwezig. De kinderrechter heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd en vastgesteld dat er nog steeds ernstige bedreigingen zijn voor hun ontwikkeling door de aanhoudende conflicten tussen de ouders. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om zonder tussenkomst van de GI samen te werken en heeft daarom het verzoek van de GI toegewezen. De ondertoezichtstelling is verlengd van 16 januari 2025 tot 16 juli 2025, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429007 / JE RK 24-2127
Datum uitspraak: 17 december 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 20 november 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 november 2024;
- het e-mailbericht van de moeder van 4 december 2024, met bijlagen;
- het evaluatieverslag van [kinderpsycholoog] van 25 november 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 11 december 2024;
- het e-mailbericht van de moeder van 12 december 2024, met bijlage.
1.2.
De kinderrechter heeft de zaak mondeling en met gesloten deuren behandeld op 17 december 2024, gezamenlijk met het verzoek van de GI tot wijziging van de zorgregeling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/428227 / JE RK 24-1981). Op het verzoek tot wijziging zorgregeling wordt middels afzonderlijke beschikking beslist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder;
- een drietal vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De vader is, met bericht van afmelding, niet verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover ieder een apart gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 april 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 april 2021 en tot 16 oktober 2021. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 12 januari 2024, met ingang van 16 januari 2024 en tot 16 januari 2025.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 september 2021 is de zorgregeling zoals door partijen is overeengekomen en is vastgelegd in een door partijen in augustus 2016 ondertekend ouderschapsplan gewijzigd en is bepaald dat ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de volgende regeling zal gelden:
Ten aanzien van [minderjarige 1] :
- verblijft doordeweeks bij de vrouw en in het weekend van week 4;
- verblijft in de weekenden van week 1, 2 en 3 van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur bij de man;
Ten aanzien van [minderjarige 2] :
- Week 1: verblijft van woensdag tot woensdag bij de man;
- Week 2: verblijft van woensdag tot woensdag bij de vrouw en gedurende het weekend in deze week van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur bij de man;
- Week 3: verblijft van woensdag tot woensdag bij de man;
- Week 4: verblijft van woensdag tot woensdag bij de vrouw.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van zes maanden.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met hem gaat. Op school gaat het ook goed. Hij ziet zijn vader al een tijdje niet meer, maar zou het wel leuk vinden om zijn vader weer te zien. Dat zou [minderjarige 2] graag willen in het weekend, het liefst met overnachting, omdat hij anders met zijn spullen moet sjouwen. Doordeweeks bij zijn vader langs gaan vindt [minderjarige 2] niet zo handig, omdat dat vaak niet uitkomt en hij dan huiswerk moet maken, en daarvoor geen spullen heeft bij zijn vader. Het lijkt [minderjarige 2] dan ook fijn als er flexibiliteit kan zijn in het contact met zijn vader, zodat [minderjarige 2] zelf kan aangeven wanneer het hem uitkomt om zijn vader te zien. Een vaste regeling heeft als voordeel dat er meer structuur is en dat vindt [minderjarige 2] ook wel fijn. Verder heeft [minderjarige 2] verteld dat hij niet goed weet wat er gaande is tussen zijn ouders, behalve dat zij ruzie hebben. Dat vindt hij niet handig, maar hij heeft er geen last van, want hij heeft het goed bij zijn moeder. Op de vraag wat ouders zouden moeten doen, antwoordt [minderjarige 2] dat ouders eerlijk moeten zijn. Hij heeft als tip voor zijn ouders dat zij niet te moeilijk moeten denken. Tot slot vertelt [minderjarige 2] dat hij het fijn vindt dat [naam] van [jeugdzorginstelling] bij hem betrokken is en graag wil dat dit zo blijft.
4.2.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het wel prima met haar gaat. Zij is de afgelopen tijd hard aan de slag gegaan met het volgen van therapie bij de psycholoog en merkt dat zij al positieve ontwikkelingen doormaakt. Daar is zij blij om en dit wil zij graag voortzetten, want ze is nog niet waar ze wil zijn. Daarbij benoemt [minderjarige 1] dat zij nu nog in paniek schiet als zij haar vader zou tegenkomen, ook vanwege de boosheid die zij nog voor hem voelt. Ondanks dat [minderjarige 1] haar vader heel erg mist, is zij er nog niet klaar voor om hem weer te zien. [minderjarige 1] ervaart daarbij wel een tweestrijd: moet zij zelf nu in actie komen of heeft de vader iets goed te maken? [minderjarige 1] vertelt dat zij een brief naar haar vader heeft gestuurd en dat zij vervolgens 4,5 maanden moest wachten op een reactie. Dat vond zij erg vervelend. De reactie van haar vader was uiteindelijk wel fijn, maar wel wat vaag. [minderjarige 1] weet zelf echter ook niet zo goed waar zij nu behoefte aan heeft, dus zij begrijpt wel dat het voor haar vader lastig is om te bepalen wat hij zou moeten doen. Het houdt [minderjarige 1] veel bezig. Voor nu vindt zij het in ieder geval fijn als de zorgregeling wordt opgeschort. Mocht zij haar vader weer willen zien, dan weet zij dat dat kan. Verder benoemt [minderjarige 1] dat het tussen haar ouders nog steeds niet goed gaat. Daarom lijkt het [minderjarige 1] niet handig om de ondertoezichtstelling te beëindigen. [minderjarige 1] legt uit dat haar ouders niet in staat zijn om met elkaar te communiceren als de GI niet meer bij hen betrokken is. Tegelijkertijd heeft de betrokkenheid van de GI tot dusver voor weinig verbetering gezorgd, dus [minderjarige 1] vraagt zich ook wel af welke toegevoegde waarde de ondertoezichtstelling heeft. Tot slot benoemt [minderjarige 1] dat zij haar halfbroertje en -zusje nog steeds niet heeft kunnen zien en daar erg van baalt. Dit heeft [minderjarige 1] al vaak bij de GI aangegeven. [minderjarige 1] maakt zich nog steeds veel zorgen over hen bij de vader, maar zij weet dat zij daar zelf niets aan kan doen.
4.3.
De GI handhaaft het verzoek. Het is de ouders de afgelopen periode ondanks de inzet van Schip-therapie niet gelukt om nader tot elkaar te komen en te werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie. De strijd die sinds de incidenten bij de vader thuis weer tussen de ouders is aangewakkerd, duurt dan ook nog onverminderd voort. Als gevolg daarvan lukt het de ouders niet om samen te werken en afspraken te maken. Mede daardoor is het nog niet gelukt om het contact tussen de vader en [minderjarige 2] te hervatten. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden dan ook nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Inmiddels is er voor beide minderjarigen passende hulpverlening ingezet. Zo volgt [minderjarige 1] therapie bij [kinderpsycholoog] en is er een buddy vanuit [jeugdzorginstelling] bij [minderjarige 2] betrokken. Dit verloopt voor beiden prettig en zij worden zichtbaar weerbaarder. Vanuit [kinderpsycholoog] wordt nu geadviseerd om schematherapie in te zetten bij [minderjarige 1] gelet op de patronen die zij heeft ontwikkeld. Aangezien [kinderpsycholoog] daar niet in kan voorzien, zal dit bij [jeugdhulp] worden belegd. Zowel de moeder als [minderjarige 1] zijn daarmee akkoord. De vader heeft aangegeven daar niet achter te staan, maar hij zal de hulpverlening ook niet gaan tegenhouden. De GI vindt het belangrijk om de inzet en het verloop van de hulpverlening voor de minderjarigen alsmede het contact tussen [minderjarige 2] en de vader de komende tijd op te blijven volgen. Tegelijkertijd merkt de GI op dat de ondertoezichtstelling niet meer bijdraagt aan het verbeteren van de situatie tussen de ouders, aangezien de ouders onvoldoende van de ingezette hulpverlening hebben kunnen profiteren en de GI steeds meer onderdeel van het conflict tussen hen wordt. De betrokkenheid van de GI zorgt er nu immers voor dat de ouders niet met elkaar communiceren, samenwerken en tot oplossingen komen, maar daarvoor bij de GI aankloppen. Dat is niet helpend. Om die reden verzoekt de GI de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden. In de komende tijd kan de situatie van de minderjarigen worden geborgd.
4.4.
De moeder vindt dat de ondertoezichtstelling, ondanks dat zij niet tevreden is met de uitvoering daarvan, moet worden verlengd, omdat de ouders niet in staat zijn om samen de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van de minderjarigen te dragen. De moeder heeft de afgelopen tijd van alles geprobeerd om de communicatie en samenwerking met de vader in het belang van de minderjarigen te verbeteren. De vader laat echter niets van zich horen, komt zijn afspraken en toezeggingen niet na en is niet aanwezig op de mondelinge behandeling. De moeder verwacht dan ook niet dat de ouders er samen uit gaan komen. Zij vindt het voorts teleurstellend dat de ondertoezichtstelling vrijwel nergens toe heeft geleid. De moeder is dan ook geen voorstander van verdere betrokkenheid van de GI, maar zij ziet evenmin in hoe de ouders nu zelf verder kunnen. De moeder vraagt zich dan ook af hoe de GI de huidige situatie wil gaan borgen. Daarnaast wil de moeder graag weten of de vader zich nu wel aan de veiligheidsmaatregelen zal houden als er weer contact tussen de vader en [minderjarige 2] plaatsvindt. Dat blijft echter onduidelijk.
4.5.
Namens de Raad is naar voren gebracht dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd. Het lukt de ouders niet om zonder tussenkomst van de GI met elkaar te communiceren en samen te werken. De Raad vraagt zich daarom af of borging van de situatie nu al aan de orde is. Ook vindt de Raad het zorgelijk dat de vader niet is verschenen op de mondelinge behandeling en, anders dan de moeder, weinig inzet toont om de situatie te verbeteren. Op de persoonlijke situatie van de vader heeft de Raad echter geen zicht.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de genoemde wettelijke criteria. De kinderrechter zal het verzoek van de GI daarom toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de verzochte duur van zes maanden, met ingang van 16 januari 2025 en tot 16 juli 2025. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat de situatie tussen de ouders de afgelopen periode ondanks de inzet van Schip-therapie niet fundamenteel is verbeterd. Er is nog onverminderd sprake van een moeizame verstandhouding en een gebrek aan communicatie en samenwerking tussen de ouders. Daardoor slagen de ouders er nog niet in om met elkaar afspraken te maken over de opvoeding en de verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit zorgt voor spanningen en belemmert de minderjarigen in hun verdere ontwikkeling.
5.4.
Het is de kinderrechter voorts gebleken dat de vader zich niet erg meewerkend opstelt in de samenwerking met de GI en ten aanzien van de inzet van hulpverlening. De kinderrechter begrijpt dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling daardoor stagneert. Dit leidt tot frustraties bij de moeder, die zich volledig wil inzetten om de situatie in het belang van de minderjarigen te verbeteren en de GI verwijt dat er onvoldoende actie wordt ondernomen. Als gevolg daarvan is ook de samenwerking tussen de GI en de moeder op gespannen voet komen te staan, wat ook een obstakel lijkt te kunnen worden bij de benodigde verbetering van de opvoedsituatie tussen de gezinnen. De kinderrechter merkt hierbij op dat de ouders uit het oog lijken te verliezen dat zijzelf de belangrijkste rol (kunnen) spelen bij het zoeken van toenadering. Er lijkt nu sprake te zijn van een patstelling. Dit alles is niet helpend voor de situatie. In dat kader merkt de kinderrechter ook op dat hij het betreurt dat de vader niet op de mondelinge behandeling is verschenen. Als gevolg daarvan konden de vragen over zijn situatie niet worden beantwoord, en heeft hij niet kunnen deelnemen aan het gesprek over de eigen mogelijkheden van de ouders.
5.5.
De kinderrechter vindt het positief dat er inmiddels passende hulpverlening voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] is ingezet, en dat deze prettig verloopt. Deze hulpverlening moet de komende tijd worden voortgezet en daar is vanwege het gebrek aan samenwerking en communicatie tussen de ouders, de regievoering van de GI voor nodig. Ook is het goed om te zien dat de ouders individueel steun zoeken bij hulpverlening, terwijl er daarnaast ook toenadering is geweest tussen de vader en de partner van de moeder. Desgevraagd heeft de moeder aan de kinderrechter bevestigd dat zij inziet dat bij vader sprake is van belemmeringen uit zijn verleden, terwijl zij vanuit haar positie ook inziet dat zij daar minder rekening mee kan houden. In die zin is het inzicht bij de moeder van belang dat er toegewerkt moet worden naar een situatie van basale betrouwbaarheid tussen de ouders over en weer. De door Schip geadviseerde mogelijkheid van parallel solo ouderschap lijkt naar het oordeel van de kinderrechter dan ook een serieuze optie te zijn om tot een voor de minderjarigen minder belastende opvoedsituatie te komen.
5.6.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter met de Raad en de GI van oordeel dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om zonder tussenkomst van de GI verder te gaan en weer gezamenlijk invulling te geven aan de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Vanwege de duur, ernst en aard van de situatie die tussen de ouders en voor de minderjarigen is ontstaan, zal er naar het oordeel van de kinderrechter niet al op korte termijn naar een borging van de situatie kunnen worden toegewerkt. Daarom wordt het verzoek van de GI toegewezen voor de volledige duur.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voor de duur van zes maanden, met ingang van 16 januari 2025 en tot 16 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 19 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.