ECLI:NL:RBZWB:2024:8942

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/429538 / JE RK 24-2196
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige in ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024 een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp aan de minderjarige [minderjarige], geboren in 2008 in Portugal. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die de Gecertificeerde Instelling (GI) vertegenwoordigt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds 22 november 2024 gedetineerd is, onder toezicht staat van de GI en dat er een noodzaak is voor gesloten jeugdhulp vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De minderjarige heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij bereid is om mee te werken aan therapie en dat hij hoopt op verbetering in zijn situatie.

De kinderrechter heeft de procedure en de relevante stukken in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen die de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige regelen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de huidige situatie van de minderjarige, die te maken heeft met hechtingsproblematiek en gedragsproblemen, vraagt om een gesloten plaatsing in een jeugdzorginstelling. De kinderrechter heeft de GI en de advocaat van de minderjarige gehoord en heeft de noodzaak van de gesloten plaatsing onderstreept, gezien het risico van onttrekking aan de jeugdhulp.

De beslissing houdt in dat de minderjarige vanaf 18 december 2024 tot 1 mei 2025 in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp moet verblijven. De kinderrechter heeft ook aandacht gevraagd voor de samenwerking met andere jeugdzorginstellingen en de noodzaak van een vertrouwensband met begeleiders. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/429538 / JE RK 24-2196
Datum uitspraak: 17 december 2024
Beschikking machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] (Portugal),
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank onbekende woon- of verblijfplaats.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 4 december 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 5 december 2024;
- de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de vader in de Staatcourant van 13 december 2024;
- de instemmende verklaring van de gekwalificeerde gedragswetenschapper dhr. [naam] van 15 december 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 16 december 2024.
Aan [minderjarige] is als advocaat toegevoegd, mr. C.E.J.E. Kouijzer, te Middelburg.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] , die vooraf ook apart is gehoord, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist en tijdig is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 26 februari 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 26 februari 2020 en tot 11 maart 2020. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de (stief)moeder (netwerkpleeggezin) verleend met ingang van 26 februari 2020 en tot 11 maart 2020.
2.3.
Bij beschikking van 5 maart 2020 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 11 maart 2020 en tot 26 mei 2020. Tevens is bij deze beslissing de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de (stief)moeder verlengd (netwerkpleeggezin) met ingang van 11 maart 2020 en tot 26 mei 2020.
2.4.
Bij beschikking van 19 mei 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 26 mei 2020 en tot 26 mei 2021. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin verleend met ingang van 26 mei 2020 en tot 26 mei 2021. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is vervolgens telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van 17 april 2024, tot 1 mei 2025. Ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is vervolgens telkens verlengd, voor het laatst bij beschikking van 17 april 2024, tot 1 mei 2025.
2.5.
Bij beschikking van 10 augustus 2022 is er een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 10 augustus 2022 tot 10 november 2022, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Bij beschikking van 28 oktober 2022 is deze machtiging met ingang van 2 november 2022 beëindigd en is het resterende deel van het verzoek afgewezen.
2.6.
Bij beschikking van 6 april 2023 is een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 6 april 2023 tot 20 april 2023, onder aanhouding van het restant van het (spoed)verzoek. Deze maatregel is vervolgens telkens verlengd, laatstelijk tot 26 mei 2024.
2.7.
[minderjarige] is op 22 november 2024 aangehouden door de politie. Sindsdien is hij gedetineerd en hij verblijft nu in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting [locatie] te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging te verlenen om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van de huidige ondertoezichtstelling, te weten tot 1 mei 2025.
3.2.
De gekwalificeerde gedragswetenschapper, dhr. [naam] , heeft schriftelijk ingestemd met het verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp betreffende [minderjarige] voor de verzochte duur, te weten tot 1 mei 2025, nadat hij [minderjarige] op 12 december 2024 in persoon heeft onderzocht. Dit blijkt uit de verklaring van 15 december 2024.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige] heeft de kinderrechter verteld dat hij het verzoek begrijpt omdat er de afgelopen tijd veel mis is gegaan. Hij is bij [jeugdorganisatie] weggelopen toen hij, in zijn woorden, zag wie die mensen echt zijn. Een vriend van hem werd daar weggestuurd en hij is toen ook weggaan. Hij stemt in met zijn plaatsing op [jeugdzorginstelling 1] omdat hij zich wel wil verbeteren. In het gesprek met de kinderrechter heeft hij gezegd dat hij hoopt dat hij snel naar begeleid wonen zal kunnen, misschien ook wel via een tussenstap bij de hybride afdeling van [jeugdzorginstelling 1] . Hij heeft niet echt een idee wat daarvoor nodig is of hoe lang dat gaat duren, maar houdt er in ieder geval rekening mee dat hij tot 1 mei 2025 hiermee bezig zal zijn. Hij is ook bereid om therapie te ondergaan om te zorgen dat hij niet verder in de problemen komt. Die problemen zijn nu ook vooral strafrechtelijk. Hij begrijpt dat hij de voorwaarden van een voorwaardelijke veroordeling en van een geschorste voorlopige hechtenis heeft overtreden, maar was daar op het moment van de nieuwe overtredingen niet echt mee bezig. Hij weet wel dat hij grote problemen heeft maar laat dat liever links liggen.
Hij ziet in dat hij beter kan meewerken met [jeugdzorginstelling 1] en de schematherapie kan gaan volgen. Hij denkt dat dit hem kan gaan helpen. Hij is blij dat hij weer contact heeft met zijn vader. Die werkt nu in België. [minderjarige] wil voorlopig eerst aankijken hoe de contacten met hem verlopen voordat hij wil nadenken over eventueel weer wonen bij zijn vader. Behalve zijn advocaat en zijn voormalige mentor in [jeugdzorginstelling 1] heeft [minderjarige] niet echt volwassenen die hij vertrouwt. Het idee van een mentor of een JIM spreekt hem wel aan.
4.2.
De advocaat van [minderjarige] heeft zijn verhaal bevestigd en benadrukt dat [minderjarige] niet langer in detentie zou moeten verblijven. [minderjarige] vindt het verblijf in [locatie] zelf wel prettig vanwege de duidelijke regels, maar gelet op zijn leeftijd is het beter als hij weer zo snel mogelijk naar school kan en aan het werk kan gaan. Om die reden heeft de advocaat ook een schorsingsverzoek ingediend, waarmee de officier van justitie heeft ingestemd en waarop vandaag door de kinderrechter zal worden beslist. De plaatsing in [jeugdzorginstelling 1] is voor die schorsing een noodzakelijke voorwaarde. Namens [minderjarige] stemt de advocaat dan ook in met het verzoek van de GI. [minderjarige] wil graag vanmiddag afscheid nemen van zijn groep in [locatie] om dan morgenochtend in [jeugdzorginstelling 1] te worden geplaatst.
4.3.
De GI handhaaft het verzoek en merkt op dat het gevaar voor onttrekking blijkt uit het recente gedrag van [minderjarige] , maar ook uit de eerdere NIFP rapportage waarin negatief werd geadviseerd over een open plaatsing. De GI is al wel bezig met het realiseren van een vervolgplek voor [minderjarige] . Zo is in zijn laatste periode van onttrekking toch gesproken met [jeugdzorg] over een woonplek met zelfstandigheidstraining. Daar moet wel naartoe worden gewerkt, maar eerst moet de schematherapie worden ingezet binnen [jeugdzorginstelling 1] . De GI ziet in de hechtingsproblematiek van [minderjarige] een probleem bij de realisatie van een vertrouwensband met een begeleider. Mede daarom is het ook misgegaan tussen hem en zijn voormalige buddy vanuit [jeugdzorginstelling 2] . Het is daarom van belang om een eventuele nieuwe begeleider of JIM in te zetten op basis van de ontwikkeling die [minderjarige] zal doormaken in het kader van de schematherapie. Het is daarnaast van belang dat hij een lijntje blijft houden met zijn voormalige mentor binnen [jeugdzorginstelling 1] . Zij werkt op een andere groep dan die van [minderjarige] , maar contact met [minderjarige] is wel mogelijk.
4.4.
De gekwalificeerde gedragswetenschapper heeft in zijn advies vastgesteld dat [minderjarige] , naast kindeigen problematiek (ADHD) in zijn basisveiligheid fors is belast door systeemproblematiek (verstoting, traumata, verslavingsproblematiek ouder, affectief en pedagogisch tekortschietende opvoeding, veel wisselingen). Hij komt tot de conclusie dat de huidige gedragsproblematiek waarschijnlijk een uitwas is van deze systeemproblematiek in combinatie met een oppositionele en opstandige gedragsstijl gevoed door ADHD. De coping van [minderjarige] is gericht op overleven en hij kiest vanuit zelfbepaling voor risicovol gedrag, waardoor hij afglijdt van zijn ontwikkelingstaken.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat, naast de formele vereisten in de Jeugdwet, is voldaan aan de wettelijke criteria van artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet en zal het – onweersproken – verzoek van de GI toewijzen. Dit betekent dat de kinderrechter de machtiging voor opname en verblijf van [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van de lopende ondertoezichtstelling, te weten tot 1 mei 2025. De kinderrechter legt hierna uit waarom hij deze beslissing neemt.
5.3.
De kinderrechter stelt om te beginnen vast dat [minderjarige] in alle openheid met hem heeft gesproken. Hij verdient daarvoor een compliment, en het is ook voor hem en zijn ontwikkeling belangrijk om dit te kunnen vaststellen. Om het in de woorden van [minderjarige] te zeggen: hij ziet het probleem maar hij legt het liever aan de kant. Het is nu dus van belang dat er verder wordt gewerkt aan de ontwikkeling van [minderjarige] .
5.4.
De kinderrechter is, met alle betrokken, van oordeel dat met [minderjarige] voorlopig alleen vanuit de geslotenheid van [jeugdzorginstelling 1] kan worden gewerkt. Er zijn geen minder belastende alternatieven beschikbaar omdat het gevaar dat [minderjarige] zich weer zal onttrekken simpelweg heel groot is. Dat mag ook niet verbazen; bij [minderjarige] is naast ADHD ook sprake van een traumatische jeugd. Al eerder is gebleken dat zijn vader hem als gezagdragende ouder niet kan ondersteunen. In het gesprek met [minderjarige] was dan ook merkbaar dat hij inmiddels erg voorzichtig is over de mogelijkheden van ondersteuning door zijn vader. Feitelijk vertrouwt hij erg weinig mensen, ook al probeert hij telkens wel mee te werken. De kinderrechter onderschrijft dan ook de insteek van de GI die is gericht op veiligheid en ontwikkeling met de geslotenheid en de therapie door [jeugdzorginstelling 1] . Hij vraagt er daarbij aandacht voor dat de GI in navolging van de rapportage van NIFP spreekt van hechtingsproblematiek, terwijl de gekwalificeerde gedragswetenschapper in plaats daarvan de combinatie van ADHD en belastende systeemproblematiek noemt als onderliggend aan de gedragsproblemen. Het is van belang dat over de diagnostiek geen misverstanden ontstaan.
Het is verder ook van groot belang om [minderjarige] zicht te laten houden op zijn mogelijke perspectief. De kinderrechter ondersteunt daarom van harte de beginnende samenwerking met [jeugdzorg] of een soortgelijke instelling, terwijl ook de inzet op termijn van een Buddy of een JIM van groot belang lijkt te zijn.
5.5.
Op basis van deze overwegingen is de kinderrechter tot het oordeel gekomen dat de plaatsing van [minderjarige] in [jeugdzorginstelling 1] voor de resterende duur van zijn ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Hij neemt in zijn oordeel mee dat bij beslissing van heden de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zal worden bevolen, onder meer op voorwaarde van plaatsing en behandeling in [jeugdzorginstelling 1] .

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van de lopende ondertoezichtstelling, met ingang van 18 december 2024 en tot 1 mei 2025.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 20 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.