ECLI:NL:RBZWB:2024:8938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/419700 / FA RK 24-976
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming erkenning en vaststelling voorlopige zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige, alsook de vaststelling van een voorlopige zorgregeling. De man, die de minderjarige wil erkennen, heeft verzocht om vervangende toestemming van de vrouw, die aanvankelijk haar toestemming weigerde. De vrouw heeft echter tijdens de mondelinge behandeling aangegeven in te stemmen met de erkenning, maar is van mening dat er eerst nader onderzoek moet plaatsvinden naar het gezamenlijk gezag, gezien de onderlinge conflicten tussen de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen belang meer heeft bij zijn verzoek tot vervangende toestemming, aangezien de erkenning inmiddels in onderling overleg is geregeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de man omtrent het gezamenlijk gezag en het hoofdverblijf aangehouden, omdat er nog onvoldoende duidelijkheid is over de thuissituatie van de minderjarige. De rechtbank heeft wel een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vrouw recht heeft op contact met de minderjarige gedurende één weekend per veertien dagen en drie belmomenten per week. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de omgangsregeling direct kan ingaan, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/419700 / FA RK 24-976
datum uitspraak: 18 december 2024
beschikking betreffende vervangende toestemming erkenning, gezamenlijk gezag, wijziging hoofdverblijf en vaststelling omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat:
voorheen:mr. H. Goedegebure te Middelburg, thans: mr. C.E.J.E. Kouzijer te Middelburg,
over de minderjarige:
-
[minderjarige],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017,
hierna te noemen: [minderjarige].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
mr. [de bijzondere curator],advocaat in [plaats], in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige].
De rechtbank merkt als informant aan:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Eindhoven.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 29 februari 2024 ontvangen verzoekschrift;
- de beschikking van deze rechtbank van 14 mei 2024 strekkende tot benoeming van een bijzondere curator;
- het verslag van de bijzondere curator van 10 juni 2024;
- de brief van mr. Kouijzer van 21 augustus 2024;
- de door mr. Kouijzer tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank ontvangen:
- het F9-formulier van mr. Wouters van 12 november 2024, met als bijlage een bewijs van erkenning.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 27 augustus 2024, gezamenlijk met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van haar bij de andere ouder met gezag (de vader), welke procedure bij de rechtbank bekend is onder zaak- en rekestnummer C/02/425678 JE RK 24-1504. In die procedure is bij separate beschikking beslist. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook waren aanwezig de bijzondere curator, twee vertegenwoordigers van de GI en een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
[minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de vrouw in de basisregistratie personen maar verblijft bij de man.
2.3
De vrouw heeft van rechtswege alleen het gezag over [minderjarige].
2.4
Bij beschikking van 27 augustus 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 27 augustus 2024 en tot 27 augustus 2025 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verleend met ingang van 27 augustus 2024 en tot 27 november 2024. Bij beschikking van 26 november 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verlengd tot 27 mei 2025.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man vervangende toestemming te verlenen om over te gaan tot erkenning van zijn dochter [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats];
- te bepalen dat de man, naast de vrouw, belast zal worden met het gezamenlijk gezag over het minderjarige kind van partijen, genaamd [minderjarige], waardoor partijen het gezamenlijk gezag zullen hebben;
- te bepalen dat het hoofdverblijf van het minderjarige kind van partijen, genaamd [minderjarige], wordt bepaald bij de man;
- te bepalen dat een zorg- c.q. omgangsregeling wordt vastgesteld tussen het minderjarige kind van partijen, genaamd [minderjarige] en de ouder waar het kind niet het hoofdverblijf heeft, op zodanige wijze als de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2
Door of namens de vrouw is geen verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De standpunten
4.1
Door en namens de man wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het navolgende aangevoerd. Partijen hebben een relatie met elkaar gehad uit welke relatie [minderjarige] is geboren. Recent heeft er zich in de woning van de vrouw een geweldsincident voorgedaan waarbij [minderjarige] slachtoffer is geworden. Hiervan is aangifte gedaan en [minderjarige] is onderzocht door een forensisch arts. De arts heeft vastgesteld dat er sprake is van aangebracht letsel. Veilig Thuis is betrokken geraakt en [minderjarige] is tijdelijk bij de man ondergebracht. Veilig Thuis monitort de situatie. De man wil [minderjarige] erkennen maar de vrouw weigert haar toestemming daarvoor te verlenen. Om die reden verzoekt de man vervangende toestemming voor de erkenning te verlenen. Daarnaast verzoekt de man het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Het hoofdverblijf van [minderjarige] is bij de vrouw maar de situatie bij de vrouw is niet veilig genoeg voor [minderjarige]. Om die reden is het beter dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald. De man oefent nog niet het gezag uit over [minderjarige] en dat leidt tot problemen. Zo wordt hij niet tot nauwelijks op de hoogte gehouden van informatie omtrent [minderjarige]. De man verzoekt daarom te bepalen dat hij ook met het gezag over [minderjarige] wordt belast. Er zijn geen contra-indicaties die aan gezamenlijk gezag in de weg staan. Ook verzoekt de man vaststelling van een zorgregeling. De man kan nog geen concreet verzoek formuleren omdat dat afhankelijk is van waar het hoofdverblijf van [minderjarige] wordt bepaald.
4.2
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij instemt met de erkenning. Zij ziet in dat het in het belang van [minderjarige] is dat de man haar erkent. De vrouw is bereid om de erkenning samen met de man te regelen. Voor gezamenlijk gezag is het nog een stap te vroeg. Er moet eerst nader onderzoek worden gedaan naar de vraag of het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is. De ouders verschillen teveel van mening over bepaalde dingen. Er zijn de afgelopen jaren dingen gebeurd waardoor de vrouw haar vertrouwen in de man is verloren. Dat vertrouwen moet eerst worden teruggewonnen. De vrouw staat open voor het volgen van een traject van ouderschapsbemiddeling. Als de hulpverlening goed verloopt dan zou het gezamenlijk gezag er op termijn kunnen komen. Het verzoek van de man omtrent de wijziging van het hoofdverblijf moet worden afgewezen of, subsidiair, worden aangehouden. De vrouw is de man dankbaar dat hij [minderjarige] heeft opgevangen toen het in de thuissituatie bij de vrouw mis is gegaan. De vrouw hoopt echter wel dat [minderjarige] op korte termijn weer bij haar kan komen wonen. Als [minderjarige] weer bij de vrouw woont dan kan er wat de vrouw betreft een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] worden vastgelegd die inhoudt dat [minderjarige] eens in de 14 dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 15.00 uur bij de man verblijft. Als de man ook omgang met [minderjarige] in de vakanties wil dan staat de vrouw daarvoor open. Momenteel ziet de vrouw [minderjarige] één weekend in de veertien dagen van vrijdagavond tot zondag en vinden er drie belmomenten in de week plaats. De vrouw vindt dit te weinig. Het is beter voor [minderjarige] als de omgang wordt uitgebreid naar bijvoorbeeld drie van de vier weekenden in de maand. Ook de Raad concludeert in diens rapport dat de omgang tussen de vrouw en [minderjarige] weinig is. De vrouw hoopt dan ook dat de omgang op korte termijn kan worden uitgebreid.
4.3
De bijzondere curator brengt in haar verslag naar voren dat beide ouders geen twijfels hebben over het biologisch vaderschap van de man over [minderjarige]. Een DNA-onderzoek is dan ook niet nodig. Partijen hebben aangegeven dat zij de erkenning van [minderjarige] door de man eerder niet hebben geregeld omdat ze bang waren dat [minderjarige] de achternaam van de man zou krijgen. De vrouw geeft aan dat gewacht moet worden met de erkenning tot [minderjarige] oud genoeg is om er zelf iets over te vinden. Ook stelt zij dat de man misbruik maakt van de situatie, omdat hij niet om vervangende toestemming voor de erkenning zou verzoeken als de situatie anders had gelegen dan nu het geval is. Ook heeft de vrouw zorgen over het gezag en de omgang als de man [minderjarige] mag erkennen. De bijzondere curator is van oordeel dat er geen sprake is van de tenzij-situatie uit artikel 1:204 lid 3 BW. De bijzondere curator concludeert dat het verzoek van de man omtrent de vervangende toestemming tot erkenning moet worden toegewezen.
4.4
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het belangrijk is dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige]. Er moet eerst gekeken worden op welke wijze er veilig contact kan plaatsvinden tussen [minderjarige] en de vrouw. Het is nogal wat wat er gebeurd is met [minderjarige] in de situatie bij de vrouw thuis en elk risico moet uitgesloten worden. Ook moet eerst duidelijk zijn of de vrouw weerbaar genoeg is richting haar ex-partner zodat voorkomen wordt dat de situatie zich mogelijk herhaalt. De Raad vindt het in het belang van [minderjarige] dat zij voorlopig bij de man verblijft. Binnen de ondertoezichtstelling moet duidelijk worden hoe en zo ja op welke wijze het contact tussen [minderjarige] en de vrouw kan plaatsvinden en op welke wijze deze kan worden uitgebreid. Ook moet dan duidelijk worden of [minderjarige] weer bij de vrouw kan gaan wonen. De Raad adviseert dan ook de beslissing op het verzoek van de man omtrent het hoofdverblijf aan te houden. De Raad adviseert ook de beslissing op het verzoek van de man omtrent het gezamenlijk gezag aan te houden. Het gezamenlijk gezag is het uitgangspunt en gezien wordt dat de man de zorg voor [minderjarige] goed oppakt. Er moet echter nog meer samenwerking komen tussen de ouders. Daaraan moeten ze gaan werken door middel van ouderschapsbemiddeling. Op dit moment is het risico te groot dat [minderjarige] klem of verloren raakt als partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. Ook adviseert de Raad de beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een definitieve zorgregeling aan te houden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling.
De inhoudelijke beoordeling
Vervangende toestemming erkenning
4.5
Bij F9-formulier van 12 november 2024 heeft mr. Wouters een bewijs van erkenning overgelegd. Hieruit blijkt dat partijen de erkenning van [minderjarige] in onderling overleg hebben geregeld en de man [minderjarige] op 27 september 2024 heeft erkend. De man heeft aldus geen belang meer bij zijn verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning. De rechtbank zal het verzoek van de man daartoe dan ook afwijzen.
4.6
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het door mr. Wouters overgelegde bewijsstuk niet blijkt dat, zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, de vrouw het eenhoofdig gezag heeft behouden. Ter voorkoming van onduidelijkheid hierover verzoekt de rechtbank mr. Wouters de geboorteakte van [minderjarige] met de latere vermelding in de procedure in te brengen.
Beëindiging werkzaamheden bijzondere curator
4.7
Uit de te nemen beslissing volgt dat vertegenwoordiging van [minderjarige] door de bijzondere curator in deze procedure niet meer nodig is. De rechtbank beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure – in eerste aanleg – als voltooid.
Gezag
4.8
In artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de vader van het kind, als hij het gezag mag krijgen, de rechtbank kan verzoeken hem ook, dus samen met de moeder, het gezag te geven. Hij mag dit gezag dan niet eerder al met de moeder hebben gehad. Verder staat in dat artikel dat dit verzoek alleen kan worden afgewezen als het risico bestaat dat het kind anders erg klem komt te zitten tussen haar ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen korte tijd genoeg verbetering komt. Het verzoek kan ook worden afgewezen als dat om een andere reden in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.9
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment nog te vroeg is om de man te belasten met het gezag in die zin dat hij samen met de vrouw met het gezag over [minderjarige] belast zal zijn. [minderjarige] bevindt zich in een loyaliteitsconflict. Zij zit klem tussen haar ouders. Het lukt de ouders nog onvoldoende om met elkaar te communiceren en er is sprake van onderling wantrouwen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het risico te groot dat [minderjarige] klem of verloren raakt als partijen gezamenlijk het gezag met elkaar uitoefenen. Eerst moeten de ouders werken aan verbetering van hun onderlinge verstandhouding en communicatie. Het is belangrijk dat daarvoor het traject van ouderschapsbemiddeling wordt ingezet. Het is aan de GI om te beoordelen welke hulpverlening, waarbij de rechtbank denkt aan psycho-educatie, nog passend is. De rechtbank zal de beslissing op het verzoek van de man omtrent het gezag aanhouden tot de hierna te noemen mondelinge behandeling. De rechtbank verzoekt de GI uiterlijk een week voor de hierna te noemen mondelinge behandeling een schriftelijk verslag in te dienen waaruit blijkt welke hulpverlening is ingezet en welke stappen zijn genomen.
Hoofdverblijf
4.1
Nu de rechtbank de beslissing op het verzoek omtrent het gezag zal aanhouden zal ook de beslissing op het verzoek van de man omtrent het hoofdverblijf worden aangehouden. Op dit moment is het nog niet duidelijk waar het perspectief van [minderjarige] ligt. De komende maanden moet de GI meer zicht krijgen op de thuissituatie bij beide ouders en moet duidelijk worden waar [minderjarige] zal gaan wonen. De beslissing op dit verzoek zal worden aangehouden tot de hierna te noemen mondelinge behandeling.
Omgangsregeling
4.11
In artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat een ouder zonder gezag over het kind, recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan een ouder ook het recht op omgang ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
  • omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
  • het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
  • er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.12
De man verzoekt te bepalen dat een zorg- c.q. omgangsregeling wordt vastgesteld tussen [minderjarige] en de ouder waar het kind niet het hoofdverblijf heeft. Op dit moment is nog niet duidelijk waar het perspectief van [minderjarige] ligt en waar haar hoofdverblijf van [minderjarige] zal komen te liggen. De rechtbank kan dan ook nog geen beslissing nemen op het verzoek van de man omtrent vaststelling van een definitieve zorgregeling. De beslissing op dit verzoek zal ook worden aangehouden tot na te noemen mondelinge behandeling.
4.13
Voor de tussenliggende periode vindt de rechtbank het belangrijk dat de omgang tussen de vrouw en [minderjarige] wordt gecontinueerd. De rechtbank zal dan ook bepalen dat er
voorlopigomgang tussen hen zal zijn gedurende één weekend per veertien dagen en dat er drie belmomenten in de week tussen hen plaatsvinden. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling van 27 augustus 2024 in dat verband afgesproken dat de overdracht van [minderjarige] voor het omgangsweekend in Nijkerk zal plaatsvinden. Nadien heeft op 26 november 2024 opnieuw een mondelinge behandeling plaatsgevonden en wel met betrekking tot het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Tijdens laatstgenoemde mondelinge behandeling zijn de ouders overeengekomen dat de overdracht van [minderjarige], anders dan eerder afgesproken, zal plaatsvinden in Meerkerk. De GI zal in overleg met de ouders beslissen over de concrete tijden van overdracht.
Ter voorkoming van onduidelijkheid zal de rechtbank deze nadere gegevens opnemen bij de hieronder vast te leggen voorlopige omgangsregeling.
Mondelinge behandeling
4.14
De rechtbank houdt de beslissing op de verzoeken van de man omtrent het gezag, het hoofdverblijf en de definitieve zorg- c.q. omgangsregeling aan tot
de mondelinge behandeling op [datum] 2025 om [uur] ten overstaan van mr. Dijkman voor de duur van 75 minuten.Een eventueel door de GI in te dienen verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zal eveneens tijdens deze mondelinge behandeling worden behandeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.15
De rechtbank zal de beslissing omtrent de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
bepaalt dat de vrouw en [minderjarige]
voorlopiggerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag/avond tot zondagmiddag/avond, waarbij de overdracht van [minderjarige] in Meerkerk plaatsvindt en de GI beslist (na overleg met ouders) over het concrete tijdstip van overdracht, alsmede gedurende drie belmomenten per week;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst het verzoek van de man omtrent de vervangende toestemming voor de erkenning af;
5.4
houdt de behandeling van de verzoeken van de man omtrent het gezamenlijk gezag, het hoofdverblijf en de (definitieve) zorg/omgangsregeling aan tot
de mondelinge behandeling op [datum] 2025 om [uur] ten overstaan van mr. I. Dijkman voor de duur van 75 minuten;
5.5
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor voornoemde mondelinge behandeling voor partijen, hun advocaten en de Raad;
5.6
bepaalt dat de GI bij aparte brief zal worden opgeroepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.