In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een minderjarige en het gezamenlijk gezag. De man, die gedetineerd was, verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn dochter, geboren op [geboortedag] 2023, en om gezamenlijk gezag met de vrouw. De vrouw, die het gezag over de minderjarige had, was het eens met de erkenning maar verzette zich tegen het gezamenlijk gezag, uit vrees voor de man en zijn gedrag. De rechtbank heeft de verzoeken van de man beoordeeld, waarbij de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming ook betrokken waren. De rechtbank concludeerde dat er enige communicatie tussen de ouders was en dat er geen onaanvaardbaar risico bestond voor de minderjarige. De man had inmiddels zijn dochter erkend, waardoor het verzoek om vervangende toestemming voor erkenning niet meer beoordeeld hoefde te worden. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over de minderjarige zullen uitoefenen, met de verwachting dat zij zullen werken aan hun communicatie en samenwerking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet wordt vertraagd door een mogelijk hoger beroep.