ECLI:NL:RBZWB:2024:8932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/396884 / FA RK 22-1797 en C/02/415834 / FA RK 23-5268
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing en afwijzing verzoek vervangende toestemming hulpverlening voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot de verzoeken van een vrouw en een man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vrouw verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met haar twee minderjarige kinderen naar [plaats 2], terwijl de man zich verzet tegen deze verhuizing en tevens verzocht om vervangende toestemming voor hulpverlening aan de jongste minderjarige, [minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], al geruime tijd in [plaats 2] wonen en dat een terugverhuizing naar [plaats 1] voor hen ongunstig zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de huidige situatie in [plaats 2] stabiliteit biedt voor de kinderen, die kwetsbaar zijn en al veel hebben meegemaakt. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen en haar toestemming verleend om met de kinderen te verhuizen, terwijl de verzoeken van de man zijn afgewezen. De rechtbank benadrukt het belang van duidelijkheid en stabiliteit voor de ontwikkeling van de minderjarigen en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft ook de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over het gedrag van de kinderen en het contact met de vader in overweging genomen, maar concludeert dat de huidige woonplaats in het belang van de kinderen is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummers: C/02/396884 / FA RK 22-1797 (
vervangende toestemming verhuizing)
C/02/415834 / FA RK 23-5268 (
vervangende toestemming hulpverlening)
nadere beschikking d.d. 13 december 2024
in de zaken van
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. drs. [advocaat] in Middelburg,
verzoekster inzake FA RK 22-1797,
verweerster inzake FA RK 23-5268,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. M. Krijger in Goes,
verweerder inzake FA RK 22-1797,
verzoeker inzake FA RK 23-5268.
De rechtbank merkt in beide zaken als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in beide procedures gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
Inzake FA RK 22-1797:
- de beschikking van 28 februari 2023 met alle daarin vermelde stukken;
- de brief van mr. Wouters van 4 september 2023;
- de brief van mr. Krijger van 5 september 2023;
- de brief van de GI van 16 augustus 2023;
- het F9-formulier van mr. Krijger van 3 november 2023, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Wouters van 2 november 2023, tevens houdend een aanvullend verzoek, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Krijger van 9 november 2023, met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 november 2023;
- het F9-formulier van mr. Krijger van 29 november 2023;
- de brief van de GI van 7 mei 2024;
- het F9-formulier van mr. Krijger van 14 mei 2024;
- het rapport van de Raad van 5 juni 2024;
- de brief van mr. Wouters van 4 november 2024, met bijlagen;
- de brief van mr. Krijger van 5 november 2024, met bijlagen;
Inzake 23-5268:
- het op 8 november 2023 ontvangen verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor het verlenen van hulp aan een minderjarige, met bijlagen;
- de brief d.d. 14 november 2023 van mr. Krijger;
- het F9-formulier d.d. 23 november 2023 van mr. Krijger, met bijlage;
- het op 29 november 2023 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de brief van de GI van 5 december 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 6 december 2023;
- het F9-formulier van mr. Krijger van 28 mei 2024;
- het F9-formulier van mr. Wouters van 31 mei 2024;
- het F9-formulier van mr. Krijger van 25 juni 2024;
- de brief van mr. Krijger van 5 november 2024, met bijlagen;
1.2.
De verzoeken zijn (nader) mondeling behandeld op 8 november 2024. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook waren twee vertegenwoordigers van de GI en een vertegenwoordiger namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 6 maart 2018 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 3 april 2018 is ingeschreven en de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente Veere.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende, thans nog minderjarige, kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2013 te [woonplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2015 te [woonplaats] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders.
2.4.
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
2.5.
Bij beschikking van 4 november 2022 zijn de minderjarigen voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van twee weken, te weten tot 19 november 2022. Deze voorlopige ondertoezichtstelling is bij beschikking van 18 november verlengd, met ingang van 19 november 2022 en tot 4 februari 2023. Bij beschikking van 26 januari 2023 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 februari 2024. Bij beschikking van 18 januari 2024 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 februari 2025.

3.De verzoeken

Inzake FA RK 22-1797:
3.1.
Bij beschikking van 28 februari 2023 is de beslissing op het verzoek van de vrouw aangehouden tot 22 augustus 2023 PRO FORMA, in afwachting van schriftelijk bericht van partijen over de voortgang van het psychodiagnostisch onderzoek en de systeemtherapie, alsmede zich uit te laten over het door hen gewenste verdere procesverloop. Op dit punt in de procedure moet de rechtbank dus nog een beslissing nemen op het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de verhuizing met de minderjarigen naar [plaats 2] .
Inzake 23-5268:
3.2.
De man heeft de rechtbank verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2015 te [woonplaats] , emotieregulatietherapie dient te krijgen, dat deze therapie zal worden gegeven door een aan haar school, [naam school] gevestigd te [postcode] , aan [adres] , verbonden professional en in dit kader de toestemming van de vrouw te vervangen door de toestemming van de rechtbank, alsmede de GI te veroordelen uitvoering te geven aan de te dezen te geven beschikking, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat de GI weigert uitvoering te geven aan de beschikking.
3.3.
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt dit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
3.4.
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De (verdere) beoordeling

Inzake FA RK 22-1797:
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2023 is de beslissing op het verzoek van de vrouw aangehouden omdat de GI nog niet had gewerkt aan de door de rechtbank in de beschikking van 28 februari 2023 gestelde doelen. Bij brief van 7 mei 2024 heeft de GI de rechtbank bericht dat er tussen partijen en de GI onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of een eventuele gezinsopname van de vrouw met de kinderen of een gezinsobservatie moet plaatsvinden. De GI is van mening dat een gezinsobservatie moet plaatsvinden om zo een volledig beeld van de situatie te kunnen krijgen. De GI heeft meerdere organisaties benaderd voor een gezinsobservatie, maar er was geen enkele instantie beschikbaar. Een opname van de vrouw met de kinderen bij Sterk Thuis behoort wel tot de mogelijkheden maar daar geldt een minimale wachttijd van 6 maanden voor. Ook is inzet van [jeugdzorginstelling] voor de duur van 8 weken mogelijk, waarbij gedurende dag en nacht observatie in de woning van de vrouw plaatsvindt, gecombineerd met een traject van Goed Genoeg Ouderschap bij [jeugdzorgspecialist] . De GI heeft deze laatstgenoemde optie ingezet. De verwachting is dat dit traject binnen 3 maanden kan starten. Het traject van MST-CAN is gestopt. Het aantal uren dat [minderjarige 1] op de zorgboerderij verblijft is uitgebreid en de vrouw gaat met behulp van hulpverlening het thema vader proberen te normaliseren bij de kinderen. De GI merkt op dat de bezoeken tussen de man en [minderjarige 2] zeer moeilijk blijven verlopen.
4.2.
Uit het rapport van de Raad van 5 juni 2024 blijkt dat de Raad van mening is dat het in het belang van de kinderen is dat er duidelijkheid komt over hun hoofdverblijfplaats. Ook moet het voor hen duidelijk worden waar ze naar school gaan en verder zullen opgroeien als ook welk contact er met de ouders is. Terugkeer van de kinderen naar [plaats 1] is nog steeds het uitgangspunt omdat een verblijf in [plaats 1] de meeste mogelijkheden zou geven om de kinderen in contact met beide ouders te laten opgroeien en beide ouders een evenwichtige rol te kunnen laten spelen in de opvoeding. Een terugkeer van de kinderen naar [plaats 1] is echter geen reële optie meer omdat de situatie is ingehaald door de tijd. De kinderen leven nu al bijna 2 jaar in het huidige gezin in de huidige woonplaats waar ook een jonger broertje en een jonger zusje bij is gekomen. Met name [minderjarige 2] heeft volgens de vrouw nieuwe vriendschappen gesloten met leeftijdsgenoten. Beide kinderen zijn kwetsbaar en hebben in korte tijd veel meegemaakt. Een verhuizing naar een andere woning in [plaats 1] is niet in hun belang. De Raad merkt op dat het zeer zorgelijk is dat een heldere verklarende analyse op het gedrag van [minderjarige 1] nog altijd ontbreekt. Het is nog steeds niet duidelijk wat nu maakt dat hij zo ernstig ontregelt bij bepaalde triggers. Het is belangrijk dat de geadviseerde hulpverlening en de gezinsobservatie nu echt gaat plaatsvinden. De Raad adviseert het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de verhuizing van de kinderen naar [plaats 2] toe te wijzen.
De standpunten
4.3.
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er inmiddels door diverse instanties is aangetoond dat de vrouw de kinderen voldoende veiligheid geeft en dat zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikt. Er zijn geen zorgen over de opvoedcapaciteiten van de vrouw en haar partner. Een terugverhuizing naar [plaats 1] zal desastreus zijn voor de kinderen. Bovendien is een terugverhuizing feitelijk onmogelijk. De vrouw heeft de huur van haar woning in [plaats 1] immers opgezegd en zij kan onmogelijk op korte termijn een andere woning in [plaats 1] betrekken. [minderjarige 1] heeft nog steeds last van hevige dissociaties. Na vele onderzoeken is er nog steeds geen diagnose gesteld. Een verhuizing naar [plaats 1] zal een extra trigger voor [minderjarige 1] zijn waardoor hij nog meer dissociaties zal krijgen. De reis door de Westerscheldetunnel vormt voor [minderjarige 1] al een trigger. Dat is niet in zijn belang. Er is nog steeds geen oorzaak gevonden waar de dissociaties van [minderjarige 1] vandaan komen. De vrouw heeft zelf inmiddels ook al actie ondernomen om hier achter te komen. Zo heeft zij een bekende professor uit het land benaderd voor advies. De opstelling van de man in dit geheel is ook niet helpend. De vrouw begrijpt dat de man zijn kinderen opnieuw wil zien maar de vechthouding die de man aanneemt is niet helpend. Hij blijft maar pushen dat de vrouw met de kinderen terugverhuist naar [plaats 1] . Maar dat is niet de oplossing. Ook heeft hij recent een kort gedingprocedure gestart waarin hij vordert dat [minderjarige 2] terug naar school in [plaats 1] gaat. Het klopt dat [minderjarige 2] momenteel niet naar school gaat omdat de gemeente het vervoer van haar van en naar [plaats 1] niet langer wil financieren. De GI is bezig dit te regelen. De vrouw vindt het ook belangrijk dat [minderjarige 2] naar school gaat en zal daarom overwegen om in de kort gedingprocedure een reconventionele vordering in te dienen. Het voorstel van de man om de kinderen bij oma te laten verblijven is ook geen optie. Het is in het belang van de kinderen dat het verzoek van de vrouw omtrent de verhuizing wordt toegewezen. De Raad heeft zelf eerder ook al overwogen dat door een terugverhuizing van de kinderen naar [plaats 1] de ontwikkeling van de kinderen stagneert en dat een gepaste behandeling in de weg staat. De vrouw staat achter het advies van de Raad dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en weer een eventuele aanhouding van de beslissing op het verzoek van de vrouw zal tot extra onzekerheid leiden. De kinderen hebben hun rust gevonden in [plaats 2] en dat komt hun behandeling ten goede. Vanuit die rust kan gewerkt worden aan contactherstel met de man. De vrouw stimuleert wel degelijk het contact tussen de man en de kinderen. Zij bereidt [minderjarige 2] voor op het contactmoment met haar vader en praat hier stimulerend over. De vrouw is wel van mening dat de insteek van de bezoeken anders moet omdat de bezoeken tussen de man en [minderjarige 2] nu niet goed lopen en [minderjarige 2] steeds meer weerstand laat zien. De vrouw staat ook achter begeleiding van het contact door [jeugdorganisatie] .
4.4.
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de samenwerking met de GI rondom het contactherstel met de kinderen niet goed verloopt. Zo schrijft de GI in diens update dat de man niet meewerkt aan het door de GI opgestelde plan tot contactopbouw maar er was sprake van een miscommunicatie tussen de GI en de man. De man is het niet eens met het voorstel van de GI omtrent het contactopbouw en heeft zelf een schema opgesteld. De GI gaf aan dat dit voorstel van de man op zich ook wel haalbaar is maar dat zij zich toch aan hun eigen voorstel wilden houden. Er worden allerlei randvoorwaarden gesteld die het contact moeilijk maken. Het klopt dat de omgang met [minderjarige 2] problematisch verloopt. De man wil daarover in gesprek met de GI maar dat gebeurt niet. De man wil elke kans op contactherstel met de kinderen aangrijpen. Wat betreft het diagnostisch onderzoek merkt de man op dat De Viersprong al meerdere keren heeft aangegeven dat zij niet de juiste partij zijn om het diagnostisch onderzoek te verrichten. Toch bleef de GI aangeven dat het onderzoek moest plaatsvinden. Uit het rapport van MST CAN blijkt dat er bij de kinderen geen sprake is van trauma. De verhalen die [minderjarige 1] aangeeft zijn niet coherent. Hij zegt soms dingen die niet waar zijn. Bij [minderjarige 2] staat geen enkel trauma vast. Het lijkt ook wel alsof er iedere keer andere dingen de oorzaak zijn van de dissociaties bij [minderjarige 1] . Het is zorgelijk dat nog steeds niet duidelijk is wat de oorzaak is. [jeugdzorgspecialist] is inmiddels gestart maar een verslag van de 24-uursobservatie ontbreekt. De man heeft nog steeds zorgen over de situatie bij de vrouw thuis. De man heeft al meerdere keren aan de GI aangegeven waarom een observatie bij Sterk Huis niet is geprobeerd omdat ze daar kunnen voorzien in meer dingen zoals diagnostiek. Waar de GI momenteel op wil in gaan zetten heeft Sterk Huis al maanden geleden kunnen doen en het is jammer dat de GI niet assertief genoeg optreedt. De man heeft grote zorgen of de vrouw de kinderen wel voldoende stimuleert in het contact met hun vader. De man heeft een verslag van [jeugdorganisatie] overgelegd waarin [jeugdorganisatie] de suggestie doet om te bekijken of plaatsing van de kinderen in een neutrale omgeving beter zou zijn zodat de kinderen vanuit een neutrale positie aan het contactherstel met de man zouden kunnen werken. De GI heeft met die optie nog helemaal niets gedaan. De man is van mening dat de vrouw onvoldoende doet om het contact tussen de kinderen en de man te stimuleren. Ook het optreden van de GI baart de man zorgen. Het optreden van de GI is eenzijdig richting de vrouw. De man heeft van alles geprobeerd om de verhouding met de GI te verbeteren maar niets heeft geholpen. De GI is zeer handelings-verlegen. De man is het niet eens met het advies van de Raad. De insteek is altijd geweest dat de kinderen terug zullen keren naar [plaats 1] . Daar is door de GI echter nooit aan gewerkt. De visie van de Raad is nog steeds hetzelfde, namelijk een terugverhuizing van de kinderen naar [plaats 1] . Maar toch stelt de Raad dat de tijd de situatie heeft ingehaald. De man ziet niet in hoe, want de situatie is momenteel niet anders dan de situatie in januari jl. En nu adviseert de Raad wel het verzoek van de vrouw toe te wijzen, terwijl er voldoende redenen zijn voor de terugkeer van de kinderen naar [plaats 1] . De GI heeft deze situatie bestendigd door nooit in te zetten op terugkeer van de vrouw met de kinderen naar [plaats 1] . De vrouw kan wel degelijk terug naar [plaats 1] . Zij kan zo een woning huren of desnoods in de woning van de man trekken en daar mag ze zo lang mogelijk verblijven als ze wil. Maar dat wil de vrouw simpelweg niet. Het juridisch kader is duidelijk: er bestond voor de vrouw geen noodzaak om te verhuizen. De man heeft grote zorgen over hoe het contactherstel tussen de kinderen en de man tot stand moet komen als de vrouw met de kinderen in [plaats 2] blijft wonen. Het verzoek van de vrouw moet dan ook worden afgewezen.
4.5.
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het belangrijk is dat er duidelijkheid komt voor de kinderen. Als de kinderen in [plaats 2] kunnen blijven wonen zal er rust ontstaan om de hulpverlening die is ingezet, voort te zetten, en om te werken aan wat nodig is voor contactherstel met de man. De GI vindt het belangrijk dat er extra aandacht komt voor de loyaliteit van de kinderen. De GI zal daar de komende periode op inzetten.
4.6.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de Raad altijd het uitgangspunt heeft gehad dat de kinderen naar [plaats 1] moeten terugverhuizen. Van de kinderen kan nu echter niet verwacht worden dat zij terug naar [plaats 1] verhuizen. Een terugkeer naar [plaats 1] zal voor hen een te grote onzekerheid en teveel spanning met zich meebrengen. Zij hebben wel duidelijkheid nodig over hun perspectief. Het is zorgelijk dat het contactherstel op geen enkele manier tot stand komt. [minderjarige 1] reageert nog heftiger op hele kleine triggers, met name als die worden gerelateerd aan het wonen in [plaats 1] of de relatie met hun vader. Het gedrag van beide kinderen is echt zorgelijk te noemen. Er moet aandacht blijven voor de relatie tussen de kinderen en de ouders. Ook moet er rust komen. Vanuit die rust en duidelijkheid moet verder gewerkt worden aan het contact tussen de man en de kinderen vanuit de situatie dat zij in [plaats 2] wonen. Het werken aan contactherstel was makkelijker geweest als de kinderen in [plaats 1] zouden wonen maar gelet op wat er allemaal is gebeurd is terugverhuizing op dit moment niet helpend voor de kinderen. Het is aan de GI om heel hard te werken aan het beeld dat de kinderen hebben van hun vader want daar heeft de Raad wel zorgen over. De manier waarop zij reageren als het over hun vader gaat en het gedrag dat zij laten zien is echt zorgelijk te noemen. De Raad weet niet of het in het belang van de kinderen is om een machtiging tot uithuisplaatsing van hen in een neutrale setting te overwegen. Het is de vraag of dat voor hen helpend is. En het betreft een zeer verstrekkende maatregel waarmee terughoudend moet worden omgegaan. Het is aan de GI om steeds in overweging te nemen of een dergelijke machtiging noodzakelijk is. Feit is wel dat de kinderen last hebben van de situatie en het volledig ontbreken van contact tussen hen en hun vader leidt ook niet tot verbetering. Hopelijk komen er door de rust die ontstaat als de kinderen weten dat ze in [plaats 2] mogen blijven wonen meer mogelijkheden voor het contact en kan het beeld dat zij hebben van hun vader worden genuanceerd.
Inhoudelijke beoordeling
4.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Net als de Raad vindt de rechtbank het voor de minderjarigen noodzakelijk dat er duidelijkheid komt over hun perspectief. Onderhavige procedure loopt al lang en al die tijd ervaren de minderjarigen geen duidelijkheid over waar zij mogen wonen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de minderjarigen nog steeds erg zorgelijk gedrag laten zien. [minderjarige 1] heeft nog steeds last van ernstige disassociaties en hier is, ondanks onderzoeken daartoe, geen oorzaak voor gevonden. Ook is gebleken dat de bezoeken tussen [minderjarige 2] en de man moeizaam verlopen en [minderjarige 2] ernstige weerstand laat zien in het contact met haar vader. Het is daarnaast zorgelijk dat [minderjarige 2] momenteel niet naar school gaat vanwege het feit dat het leerlingenvervoer niet gefinancierd wordt. Vast staat dat de minderjarigen veel onduidelijkheid ervaren en dat er daarnaast grote zorgen zijn rondom het (ontbreken van) contact met hun vader. Bij een nieuwe, veranderde situatie laat [minderjarige 1] nog meer afwijkend gedrag zien en lijken zijn dissociaties te worden versterkt. Een terugverhuizing naar [plaats 1] vormt voor [minderjarige 1] zo’n nieuwe, veranderde situatie. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij in [plaats 2] mogen blijven wonen. Zij wonen daar nu inmiddels al meer dan 2 jaar en zijn aan deze situatie gewend. Niet vast staat dat de minderjarigen nog meer zorgelijk gedrag gaan laten zien als zij terug naar [plaats 1] zouden moeten verhuizen, maar de rechtbank is van oordeel dat er geen risico mag worden genomen dat hiervan wel sprake van zou kunnen zijn. Bovendien acht de rechtbank de kans aanwezig dat een terugverhuizing van de minderjarigen naar [plaats 1] de weerstand die [minderjarige 2] heeft tegen contact met haar vader alleen maar zal versterken. De rechtbank begrijpt de wens van de man om tot een zorgregeling op basis van co-ouderschap met de minderjarigen te komen. Vanuit dat oogpunt zou een verblijf van de vrouw met de minderjarigen in of rondom [plaats 1] praktischer zijn. Er vindt echter al geruime tijd geen onbelast contact meer plaats tussen de man en de minderjarigen zodat een zorgregeling op basis van co-ouderschap in ieder geval op kortere termijn niet in de lijn der verwachting ligt. Het belang van de minderjarigen om duidelijkheid te ervaren over waar ze mogen wonen weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaarder dan de wens van de man om de minderjarigen dichterbij zijn woonplaats te laten wonen. Het zwaartepunt van het bestaan van de minderjarigen ligt momenteel bij het gezin van de vrouw en haar partner en hun twee andere kinderen in [plaats 2] . De rechtbank merkt op dat de afstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] ook niet zodanig is dat die een omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen in de weg staat of dat daardoor niet langer gewerkt kan worden aan contactherstel met de man. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar [plaats 2] te verhuizen, dan ook toewijzen.
4.8.
De rechtbank deelt de zorgen van de Raad dat er sprake is van een zeer zorgelijk gedrag bij beide minderjarigen. De rechtbank constateert dat er sprake is van een zeer complexe situatie. Ondanks allerlei inzet van hulpverlening lijkt de situatie rondom het contactherstel tussen de minderjarigen en de man alleen maar te zijn verslechterd. Er is ondanks vele onderzoeken daartoe geen zicht op de oorzaak van de dissociaties bij [minderjarige 1] . Ook het gedrag dat [minderjarige 2] laat zien bij de bezoeken met haar vader is buitengewoon zorgelijk te noemen. De rechtbank geeft de GI in overweging mee om telkens te blijven kijken wat de minderjarigen nodig hebben om verder te komen in hun ontwikkeling door inzet van hulpverlening. Ook is het aan de GI om te overwegen of plaatsing van hen op een neutrale plek nodig is om te kunnen achterhalen waardoor het zorgelijke gedrag van de minderjarigen in stand wordt gehouden. Het is aan de GI om te onderzoeken of de minderjarigen klem zitten in de thuissituatie bij de vrouw en daarop de benodigde acties in te zetten.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.9.
De rechtbank zal de beslissing op het verzoek van de vrouw uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Inzake 23-5268:
4.10.
De rechtbank verwijst naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 8 november 2023. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft de rechtbank geconstateerd dat de GI geen uitvoering heeft gegeven aan de door de rechtbank gestelde doelen nu er geen psychodiagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden en er geen uitvoering is gegeven aan de systeemtherapie door middel van (gezins)observatie. Ook was de uitkomst van het strafonderzoek van de man onduidelijk. De rechtbank heeft beslist dat de beslissing op het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming zal worden aangehouden voor de duur van 6 maanden, in afwachting van nadere berichtgeving van de GI.
De standpunten
4.11.
Bij F9-formulier van 28 mei 2024 heeft mr. Krijger de rechtbank bericht dat de vrouw de documenten voor de ambulante begeleiding van [minderjarige 2] nog niet heeft ondertekend en dat daarom de mondelinge behandeling door moet gaan. Bij F9-formulier van 31 mei 2024 heeft mr. Wouters de rechtbank bericht dat de vrouw op 29 mei 2024 toestemming heeft verleend voor de voortzetting van het traject bij Kind op 1 en dat daarom het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming moet worden afgewezen.
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling wordt door en namens de man aangevoerd dat de vrouw na de vorige mondelinge behandeling heeft ingestemd met inzet van hulpverlening voor [minderjarige 2] vanuit school. De heer [naam] is aan de slag gegaan met [minderjarige 2] en daar heeft zij veel baat bij gehad. De vrouw heeft dus haar toestemming verleend voor inzet van de hulpverlening maar de man handhaaft toch zijn verzoek. Gebleken is namelijk dat de vrouw meewerkt met de hulpverlening in het geval zij het eens is met deze hulpverlening. Op het moment dat zij het echter niet eens is met de lijn die de hulpverlening in wilt zetten wordt gezien dat zij haar toestemming toch weer intrekt. De man is dan ook bang dat de vrouw in de komende tijd toch weer haar toestemming voor de hulpverlening intrekt op het moment dat zij het ergens niet mee eens is. Om die reden handhaaft de man zijn verzoek dan ook.
4.13.
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het verzoek van de man moet worden afgewezen omdat zij haar toestemming voor de hulpverlening voor [minderjarige 2] al heeft verleend. De man heeft dan ook geen enkel belang meer bij zijn verzoek. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat ze haar medewerking voor de hulpverlening intrekt op het moment dat ze het ergens niet mee eens is. De vrouw werkt gewoon mee aan de geïndiceerde hulpverlening.
4.14.
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de vrouw inderdaad haar toestemming heeft verleend voor het hulpverleningstraject voor [minderjarige 2] en dat dit traject inmiddels is opgestart.
Juridisch kader
4.15.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.16.
In artikel 262b van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, voor zover niet vallend onder de reikwijdte van het klachtrecht als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Alvorens te beslissen beproeft hij een vergelijk tussen betrokkenen.
De inhoudelijke beoordeling
4.17.
De rechtbank oordeelt als volgt. De vrouw heeft gesteld dat zij inmiddels haar toestemming heeft verleend voor het starten van het hulpverleningstraject voor [minderjarige 2] bij Kind op 1. Dit wordt ook door de man erkend. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de man geen belang meer heeft bij zijn verzoek. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat hij alsnog belang heeft bij zijn verzoek omdat de kans bestaat dat de vrouw haar toestemming alsnog intrekt. De rechtbank kan geen rekening houden met een mogelijke situatie in de toekomst en bovendien is het onvoldoende aannemelijk dat er een reëel risico bestaat dat de vrouw haar toestemming voor de behandeling van [minderjarige 2] alsnog intrekt. De rechtbank zal de verzoeken van de man dan ook afwijzen.
4.18.
Nu de rechtbank het verzoek van de man zal afwijzen komt de rechtbank niet meer toe aan beoordeling van het verzoek van de man om de GI te veroordelen uitvoering te geven aan de te dezen te geven beschikking, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat de GI weigert uitvoering te geven aan de beschikking. Dit verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
Inzake FA RK 22-1797:
5.1.
geeft aan de vrouw – ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man – toestemming om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verhuizen naar [plaats 2] ;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Inzake 23-5268:
5.3.
wijst de verzoeken van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.