ECLI:NL:RBZWB:2024:8920

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
C/02/420675 / FA RK 24-1486
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verzoeken omtrent hoofdverblijf en huurrecht tussen partijen van Syrische afkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden van Syrische afkomst, die in Nederland wonen. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om te bepalen dat zij de huurster van de voormalig echtelijke woning zal zijn. De man heeft zich gerefereerd aan het verzoek tot echtscheiding, maar heeft zelfstandig verzocht om het hoofdverblijf van hun minderjarige kind bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen recent en gewaarmerkt afschrift van de huwelijksakte heeft overgelegd, maar dat er voldoende bewijs is dat het huwelijk rechtsgeldig is volgens Syrisch recht. De rechtbank heeft de vrouw ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding en heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, waardoor de echtscheiding is toegewezen. Wat betreft het hoofdverblijf van het minderjarige kind heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het belang van het kind is dat hij bij de vrouw blijft wonen, gezien de omstandigheden en het gebrek aan contact met de man. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrouw de huurster van de voormalig echtelijke woning zal zijn, en heeft het verzoek van de man in deze tegenspraak afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/420675 / FA RK 24-1486
datum uitspraak: 5 december 2024
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E. El-Sharkawi te Den Haag,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 27 maart 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. El-Sharkawi van 12 april 2024, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. El-Sharkawi van 15 april 2024, met bijlage;
- het F9-formulier van mr. El-Sharkawi van 8 mei 2024, met bijlage;
- het op 15 mei 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. El-Sharkawi van 27 mei 2024, met bijlage;
- het op 12 juni 2024 ontvangen gewijzigd verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het op 12 juli 2024 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van mr. Van der Borst van 23 oktober 2024, met bijlagen.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank ontvangen:
- de brief van mr. El-Sharkwawi van 4 november 2024.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 4 november 2024. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de heer [naam], tolk in de Syrisch-Arabische taal. Ook was aanwezig de advocaat van de man alsmede een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 1997 te [plaats] , Syrië, met elkaar gehuwd.
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende kinderen geboren:
- [meerderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats 1] ;
- [meerderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2006 te [geboorteplaats 1] ,
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag 3] 2019 te [geboorteplaats 2] ,
waarvan [minderjarige] nog minderjarig is;
2.4.
De nog minderjarige [minderjarige] woont bij de vrouw.
2.5.
Bij beschikking van 17 juli 2024 in het kader van voorlopige voorzieningenprocedure tussen partijen is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en is bepaald dat [minderjarige] wordt toevertrouwd aan de vrouw.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- tussen partijen de echtscheiding uit te spreken in het huwelijk van partijen, gesloten op [datum] 1997;
- te bepalen dat zij voortaan huurster van de voormalig echtelijke woning zal zijn.
3.2.
De man refereert zich aan het verzoek van de vrouw tot echtscheiding en concludeert tot afwijzing van de overige verzoeken van de vrouw.
3.3.
De man verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek, samengevat,
- te bepalen dat de [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij hem heeft;
- te bepalen dat hij voortaan huurder van de voormalig echtelijke woning zal zijn.
3.4.
De vrouw verzoekt de zelfstandige verzoeken van de man af te wijzen. Aanvullend verzoekt de vrouw te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar zal zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter. Partijen zijn in Syrië getrouwd. De man stelt – bij monde van zijn advocaat – dat hij naast de Nederlandse, ook de Syrische nationaliteit heeft. Dat betekent dat de rechtbank telkens eerst moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op de verzoeken en, wanneer dat zo is, welk recht daarop van toepassing is.
Echtscheiding
4.2.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
Internationale bevoegdheid
4.3.
Omdat het echtscheidingsverzoek na 1 augustus 2022 bij de rechtbank is ingediend dient de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in dit geval beoordeeld te worden volgens de bevoegdheidsregels van de Verordening Brussel II-ter (nr. 2019/1111).
4.4.
Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift bevond de gewone verblijfplaats van verzoekster zich al ruim een jaar in Nederland. Om die reden komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding (artikel 3 onder a sub v Brussel II-ter).
Ontvankelijkheid
4.5.
Bij de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding moet een recent en gewaarmerkt afschrift van de in artikel 815 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde stukken worden overgelegd (artikel 2.2 Procesreglement Scheiding). Dit is een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. Als er redenen zijn om aan te nemen dat de genoemde stukken redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd kan worden volstaan met overlegging van andere bewijsstukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling door de rechter (artikel 815 lid 6 Rv).
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw geen recent en gewaarmerkt afschrift van de huwelijksakte heeft overgelegd. Wel heeft zij bij brief van 15 april 2024 een beëdigde vertaling van de huwelijksverklaring overgelegd. Naar wat de rechtbank uit deze overgelegde beëdigde Nederlandse vertaling kan opmaken, gaat het hier om een door de Syrische autoriteiten opgemaakt en afgegeven huwelijksverklaring, opgemaakt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Burgerzaken. Volgens dit uittreksel is het huwelijk geregistreerd bij de burgerlijke stand. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voormelde genoegzaam dat partijen op [datum] 1997 te Syrië, met elkaar zijn getrouwd.
Erkenning
4.7.
Uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk wordt erkend wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden (artikel 10:31 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door de bevoegde autoriteit (artikel 10:31 vierde lid BW).
4.8.
Gelet op haar geboortedatum was de vrouw ten tijde van de voltrekking van het huwelijk 17 jaar oud. Voor het aangaan van een burgerlijk huwelijk geldt in Syrië een wettelijke minimumleeftijd van 18 jaar (art. 18 lid 1 WPS), maar er zijn uitzonderingen waarbij een huwelijk op jongere leeftijd mogelijk is. Dispensatie door de rechter is op grond van art. 18 lid 1 WPS onder andere mogelijk als beide echtgenoten tenminste vijftien jaar oud zijn.
4.9.
Gelet op het voorgaande en nu de vrouw een kopie van de huwelijksakte heeft overgelegd, opgemaakt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Burgerzaken, gaat de rechtbank uit van een rechtsgeldig huwelijk naar Syrisch recht dat voor erkenning in aanmerking komt.
Toepasselijk recht
4.10.
Op grond van artikel 10:56 BW is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Ouderschapsplan
4.11.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, dient een -inleidend- verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat van de vrouw redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij binnen een redelijke termijn alsnog een ouderschapsplan overlegt dat voldoet aan alle vereisten van artikel 815 lid 3 Rv. De vrouw heeft – onweersproken - gesteld dat zij geen contact heeft met de man en dat zij niet weet waar hij verblijft. De rechtbank verklaart de vrouw derhalve ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding.
Beoordeling van het verzoek
4.13.
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar verzoek om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, mede gelet op het feit dat de man daartegen geen verweer heeft gevoerd, worden toegewezen.
Hoofdverblijf
Internationale bevoegdheid
4.14.
Op grond van artikel 7 Brussel II-ter komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over de verzoeken omtrent het hoofdverblijf.
Toepasselijk recht
4.15.
Op grond van artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing op de verzoeken omtrent het hoofdverblijf.
Beoordeling van het verzoek
4.16.
Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de man het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. Hij voert daartoe aan dat partijen in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure met elkaar in overleg zijn gegaan en een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. In die vaststellingsovereenkomst zijn partijen weliswaar overeengekomen dat [minderjarige] bij de vrouw zou wonen, maar dat was een voorlopige afspraak. De man wenst dat [minderjarige] bij hem komt wonen.
4.17.
Ook de vrouw verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen. In de eerdere voorlopige voorzieningenprocedure is [minderjarige] aan de vrouw toevertrouwd en woont hij bij de vrouw. Ook de oudere broer van [minderjarige] , [meerderjarige 2] , woont bij de vrouw. Het gaat goed met [minderjarige] bij de vrouw thuis en het is in het belang van [minderjarige] dat hij bij de vrouw kan blijven wonen.
4.18.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de vrouw de zorgtaken voor [minderjarige] volledig voor haar rekening heeft genomen. Er zijn ook geen zorgen over het verblijf van [minderjarige] bij de vrouw. Het is onduidelijk waar de man momenteel verblijft en of hij in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. [minderjarige] verblijft nu al langer bij de vrouw en het is in zijn belang dat zijn hoofdverblijf bij de vrouw wordt vastgesteld.
4.19.
De rechtbank oordeelt als volgt. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aanvullend verzocht het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen. Bij brief van mr. El-Sharkawi van 4 november 2024 is dit verzoek op schrift gesteld. De rechtbank zal dit gewijzigd verzoek dan ook toestaan, nu de (advocaat van de) man daartegen ook geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar, toewijzen, onder afwijzing van het verzoek van de man. In de eerdere voorlopige voorzieningenprocedure tussen partijen is [minderjarige] aan de vrouw toevertrouwd. Partijen zijn in de in die procedure gesloten vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat de vrouw de zorg voor [minderjarige] op zich zou nemen. Onduidelijk is welke rol de man sindsdien heeft gespeeld in het leven van [minderjarige] en of en zo ja in welke mate er contact is geweest tussen hen beiden. Eveneens onduidelijk is waar de man momenteel woont en verblijft en hoe hij in dat kader de zorg voor [minderjarige] zou kunnen dragen. De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij geen contact met de man kan krijgen en niet weet waar de man momenteel verblijft. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden het in het belang van [minderjarige] is dat zijn hoofdverblijf bij de vrouw wordt vastgesteld.
Huurrecht
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
4.20.
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd om te beslissen over de verzoeken omtrent het huurrecht (artikel 4 lid 3 sub a van Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De rechtbank zal op de verzoeken Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
4.21.
De man heeft in dit verband nog betoogd dat het Syrisch recht toegepast zou moeten worden op het verzoek van de vrouw voor wat betreft het huurrecht, omdat de man en de vrouw de Syrische nationaliteit hebben. Desgevraagd heeft de man dat niet kunnen aantonen met stukken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat partijen allebei in ieder geval de Nederlandse nationaliteit hebben. De woning staat bovendien in Nederland. De rechtbank volgt dit standpunt van de man dan ook niet.
Beoordeling van het verzoek
4.22.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw omtrent het huurrecht toewijzen en bepalen dat zij voortaan huurster zal zijn van de voormalig echtelijke woning. De rechtbank zal het verzoek van de man daartoe afwijzen. Zoals hiervoor reeds overwogen zal de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw bepalen. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij op het adres van de voormalig echtelijke woning, samen met de vrouw, kan blijven wonen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 1997 te [geboorteplaats 1] met elkaar gehuwd;
5.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 3] 2019 te [geboorteplaats 2] , zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de voormalig echtelijke woning, gelegen aan [adres], [woonplaats] , [gemeente];
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. voorn en, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 december 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.