ECLI:NL:RBZWB:2024:8915

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23/9974 TOZO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-uitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda behandeld. Het college had op 7 september 2023 besloten om de Tozo-uitkering van eisers in te trekken en een bedrag van € 11.681,84 terug te vorderen, omdat zij naar het oordeel van het college de inlichtingenplicht hadden geschonden. Eisers, een zelfstandig ondernemer en haar partner, hadden in hun aanvragen voor de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) een inkomen van € 0,- opgegeven, terwijl zij in werkelijkheid een inkomen hadden dat zij niet hadden gemeld. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat de inlichtingenplicht was geschonden. De rechtbank concludeert dat eisers voldoende openheid van zaken hebben gegeven over hun inkomen en dat het college niet mocht overgaan tot intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit tot intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021. Eisers hoeven dus niets terug te betalen. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: 23/9974 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres](eiseres) en
[eiser](eiser), uit [plaats] , hierna gezamenlijk aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. M.J.H. Roebroek),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van 7 september 2023. In dat besluit heeft het college het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) ingetrokken over de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021 op grond van artikel 54, derde lid en artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, en een bedrag van € 11.681,84 aan teveel betaalde Tozo-uitkering van eisers teruggevorderd. Ten aanzien van eiseres is teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, en ten aanzien van eiser op grond van artikel 59 van de Participatiewet (hoofdelijke aansprakelijkheid).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres is zelfstandig ondernemer en heeft een kaas- en notenwinkel in [plaats] onder de naam “ [bedrijf] ”. Eiser is haar samenwonend partner en hij is werkzaam in de winkel. Op 16 juli 2020 heeft eiseres een uitkering op grond van Tozo 2 aangevraagd. Bij besluit van 3 augustus 2020 heeft het college deze uitkering toegekend voor de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020. Op 28 september 2020 heeft eiseres een uitkering op grond van Tozo 3 aangevraagd. Bij besluit van 20 oktober 2020 heeft het college deze uitkering toegekend voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021. Ook heeft eiseres op grond van Tozo 4 en Tozo 5 een uitkering ontvangen.
Op 26 januari 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Daarbij heeft zij aangegeven dat zij maandelijks € 1.800,- als voorschot op de winst ontvangt vanuit het bedrijf. Dit heeft aanleiding gevormd voor het college om een hercontrole uit te voeren voor de ontvangen uitkeringen op grond van de Tozo.
Bij besluit van 8 november 2022 (het primaire besluit) heeft het college het recht op Tozo-uitkering herzien voor de periode 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 (Tozo 2 tot en met 5), vanwege het niet melden van (te hoog) inkomen. Daarbij is het teveel betaalde bedrag aan Tozo-uitkering van € 22.834,29 teruggevorderd van eisers. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Uit onderzoek is gebleken dat eisers inkomsten hebben die zij niet aan het college hebben doorgegeven. Het recht op Tozo-uitkering is ingetrokken in de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021 op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet, omdat de inlichtingenplicht is geschonden en daardoor ten onrechte bijstand (Tozo) is verstrekt.
Op 22 februari 2021 zijn de gegevens aangeleverd ten behoeve van een hercontrole. Op die datum is een e-mail gestuurd met daarin bankafschriften waarop staat dat maandelijks
€ 1.800,- van de zakelijke rekening naar de privérekening wordt overgemaakt. Voor de periode daarvoor geldt dat de inlichtingenplicht is geschonden en daarom vordert het college het teveel betaalde bedrag aan Tozo-uitkering van € 11.681,84 terug op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet, respectievelijk artikel 59 van de Participatiewet.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college het recht op een uitkering op grond van de Tozo mocht intrekken en het teveel betaalde bedrag aan Tozo-uitkering mocht terugvorderen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante wet- en regelgeving
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geschil
5. Het college heeft in het bestreden besluit de intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering beperkt tot de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021, omdat volgens het college over deze periode sprake is van een te hoog inkomen dat eisers niet hebben gemeld. Ter discussie staat of eisers recht hebben op de verstrekte Tozo 2-uitkering (periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020) en de Tozo 3-uitkering (verstrekt in de periode van 1 oktober 2020 tot 22 februari 2021).

Grondslag bestreden besluit

Intrekking
6. De uitkering op grond van de Tozo vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet. Dat betekent dat voor de verstrekking van bijstand in deze vorm wordt aangesloten bij de regelingen in de Participatiewet. Het college heeft de intrekking van het recht op bijstand op grond van de Tozo gebaseerd op artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet. Daarin staat dat het college het recht op bijstand herziet of intrekt als het niet (of niet behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Standpunt eisers
7. Eisers voeren aan dat het college niet mocht overgaan tot intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering in de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021.
Zij stellen dat het college op grond van de gegevens die bij de aanvragen om een Tozo-uitkering zijn aangeleverd redelijkerwijs had kunnen en moeten weten dat geen recht bestond op een Tozo-uitkering. Uit de aanvraagformulieren en de daarbij overgelegde bankafschriften bleek immers al dat vanaf de zakelijke bankrekening maandelijks een bedrag naar de privérekening werd overgemaakt, ter aflossing aan de [b.v.] en ter voldoening van de vaste lasten. Het had daarom al vanaf de eerste Tozo-aanvraag in juli 2020 voor het college duidelijk moeten zijn dat eisers geen recht hadden op een Tozo-uitkering per 1 juli 2020. Een medewerker van de gemeente, de heer [naam] , heeft eisers bij de Tozo-aanvraag geholpen en meerdere keren aangeraden om bij het inkomen “0” in te vullen. Eisers mochten er, nu het inkomen bij het college van aanvang af bekend was, op vertrouwen dat zij niet alleen vanaf 22 februari 2021, maar (ook) over de periode van 1 juli 2020 tot en met 21 februari 2021 recht hadden op een Tozo-uitkering. Subsidiair stellen eisers dat zij in ieder geval recht hadden op Tozo 3-uitkering, nu het heronderzoek van het college op de gehele periode van Tozo 3 zag, en desondanks is besloten de uitkering voort te zetten. Eisers verzoeken de rechtbank om het college – bij gegrondverklaring van het beroep – te veroordelen tot het betalen van de proceskosten en een schadevergoeding.

Standpunt college

8. Het college stelt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden omdat zij steeds op het aanvraagformulier Tozo € 0,- aan inkomen hebben opgegeven, en dat er in de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021 geen recht op Tozo 2 en 3 bestond wegens een te hoog inkomen. Pas bij de hercontrole in het kader van Tozo 3 hebben eisers op 22 februari 2021 gegevens overgelegd waarin te lezen is dat zij maandelijks bedragen overmaken van de zakelijke rekening naar de privérekening. Ook is toen aangegeven dat zij maandelijks een voorschot op de winst ontvangen. Dit had aanleiding moeten vormen om op dat moment onderzoek te doen, maar het college heeft bij besluit van 23 februari 2021 besloten om naar aanleiding van de hercontrole de Tozo-uitkering ongewijzigd voort te zetten. Daarom mochten eisers erop vertrouwen dat de Tozo-uitkering vanaf dat moment, 22 februari 2021, terecht werd verstrekt. Het college handhaaft de intrekking en terugvordering van Tozo 2 en 3 over de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021.
9. Het besluit tot intrekking (en terugvordering) van bijstand is een voor eisers belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Het ligt daarom op de weg van het college om aan de hand van uit onderzoek verkregen gegevens aannemelijk te maken dat eisers de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet op hem rustende inlichtingenplicht niet of niet naar behoren is nagekomen door geen, onvolledige of onjuiste mededeling te doen van feiten of omstandigheden die van invloed zijn of kunnen zijn op het recht op bijstand. Meer concreet houdt deze bewijslast in dit geval in dat het college aannemelijk moet maken dat eisers onjuiste of onvolledige inlichtingen over hun inkomenssituatie hebben verstrekt. [1]
Is er sprake van inkomen?
10. Het college legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eisers op de aanvraagformulieren voor de periodes die hier van belang zijn € 0,- aan inkomen hebben opgegeven, terwijl er wel sprake was van inkomen. Gelet op de gronden van beroep is niet in geschil tussen partijen dat het voorschot op de winst, de maandelijkse bedragen die eisers zichzelf uitkeerden ter voldoening van de vaste laste lasten, aangemerkt moet worden als inkomen.

Schending inlichtingenplicht?

11. De rechtbank stelt vast dat eiseres reeds bij de aanvraag Tozo 2 van 16 juli 2020 onder andere bankafschriften als bijlage heeft toegevoegd. In die bankafschriften staat dat een bedrag van € 1.300,- is overgemaakt van de zakelijke rekening naar de privérekening met de omschrijving “prive juni”. Ter zitting is verder gebleken dat eiseres in een brief als bijlage bij een e-mail van 30 juli 2020 (Bijlage B, pagina 97) ter toelichting op de Tozo 2-aanvraag en naar aanleiding van een vraag over de inkomsten uit haar onderneming schriftelijk heeft gemeld dat zij, in relatie tot inkomsten uit de onderneming, maandelijks geld aan zichzelf leent om de vaste lasten te betalen en om de [b.v.] en daarbij ook zichzelf af te betalen. Deze e-mail is destijds gezonden aan de medewerker van de gemeente Breda ( [naam] ) die verantwoordelijk was voor de behandeling van de Tozo 2-aanvraag van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus, met de bij de aanvraag overgelegde bankafschriften en de op 30 juli 2020 nader gegeven toelichting op de Tozo 2-aanvraag, wel degelijk gemeld dat er sprake was van (te hoog) inkomen. Dat pas in februari 2021 gegevens zouden zijn overgelegd waaruit blijkt dat bedragen van de zakelijke rekening naar de privérekening worden overgemaakt, is dus niet juist. Dat betekent dat het college ten onrechte heeft gesteld dat de inlichtingenplicht is geschonden.
11. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres op het aanvraagformulier van de Tozo 3-uitkering heeft aangegeven dat zij gebruik wil maken van de verlenging Tozo-uitkering en dat er geen wijzigingen zijn sinds de vorige aanvraag. Omdat het een verlenging betreft en de omstandigheid dat er maandelijks bedragen van de zakelijke rekening naar de privérekening werden overgemaakt (ter voldoening van de vaste lasten en aflossing van de schulden uit de franchise) al bekend was bij het college, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden gesteld dat eiseres met betrekking tot deze aanvraag de inlichtingenplicht heeft geschonden. Bovendien heeft eiseres, zoals eisers terecht opmerken, ook in het kader van het heronderzoek Tozo 3 en de Bbz-aanvraag (op 22 en 26 januari 2021) gegevens over het inkomen verstrekt en is het college desondanks overgegaan tot onverkorte toekenning van de Tozo-uitkering, over de gehele periode van Tozo 3 (evenals Tozo 4 en 5).
Tussenconclusie intrekking Tozo 2 en Tozo 3 (tot 22 februari 2021)
11. Nu er geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, heeft het college de Tozo 2- en Tozo 3-uitkering ten onrechte ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet en artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet. Daarnaast kon het college het uitgekeerde bedrag niet terugvorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet, omdat hiervoor ook een schending van de inlichtingenplicht vereist is. Het bestreden besluit berust dus op een onjuiste wettelijke grondslag. Reeds hierom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.

Bevoegdheid tot intrekking en terugvordering?

14. Het college heeft zich ter zitting subsidiair op het standpunt gesteld dat, als er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, er gezien de hoogte van het inkomen van eisers nog steeds de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van de Tozo 2- en Tozo 3-uitkering bestaat en het college van die bevoegdheid gebruik maakt. Het college maakt van zijn bevoegdheid tot intrekking krachtens zijn beleid steeds gebruik. Volgens eisers hadden zij geen recht op Tozo 2 en 3 gezien de hoogte van hun inkomen, maar was dit genoegzaam bekend bij het college en staat een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg aan intrekking en terugvordering van de uitkering.
14. De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een situatie waar eisers inkomen hadden in de zin van de Participatiewet, zoals besproken in rechtsoverweging 10. Dat betekent dat hier rekening mee moet worden gehouden bij het bepalen van het recht op de Tozo-uitkering. De Tozo is immers bedoeld om de zelfstandige van een inkomen op bestaansminimum te voorzien in het geval deze financieel is geraakt door de coronapandemie waardoor hij niet voldoende inkomen uit zijn onderneming heeft om in zijn kosten van levensonderhoud te voorzien. De Tozo sluit dan ook aan bij de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 op grond waarvan algemene bijstand kan worden verleend in aanvulling op de eigen middelen. [2] Dat eisers geen recht hadden op Tozo 2 en 3 gelet op het inkomen, is in beroep niet (langer) in geschil.
16. Dat betekent dat eisers ten onrechte een (te hoog) bedrag aan bijstand hebben ontvangen in de in geding zijnde periode, zodat het college in beginsel de bevoegdheid heeft om het recht op bijstand (Tozo) in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Participatiewet, en het teveel betaalde bedrag aan uitkering terug te vorderen van eiseres op grond van artikel 58, tweede lid, onder a, van de Participatiewet, en van eiser op grond van artikel 59 van de Participatiewet. Maar dit is een discretionaire bevoegdheid, met beleidsruimte voor het college. Dat heeft tot gevolg dat het college een deugdelijke belangenafweging moet maken.
16. In het beleid van de gemeente Breda inzake de Participatiewet staat alleen dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet. [3] Ter zitting heeft het college gesteld dat ten onrechte een uitkering is verstrekt en dat dit hersteld moet worden. De rechtbank is van oordeel dat hiermee geen sprake is van een deugdelijke belangenafweging, omdat de belangen van eisers niet kenbaar zijn betrokken in de besluitvorming.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
18. De rechtbank stelt verder vast dat het college in het bestreden besluit heeft afgezien van intrekking van het recht op Tozo 3-uitkering vanaf 22 februari 2021, evenals van de intrekking en terugvordering van Tozo 4 en 5, en daarbij van doorslaggevend belang vond dat eisers de bankafschriften hadden overgelegd waarop te zien is dat zij maandelijks bedragen overmaken van de zakelijke rekening naar de privérekening.
18. De rechtbank stelt vast dat eisers van aanvang af openheid hebben gegeven over hun inkomen, daarbij ook in contact hebben gestaan met een medewerker van de gemeente bij het invullen van hun aanvraag, en desgevraagd ook nadere informatie hebben verstrekt over hun inkomen, eind juli 2020. Nu de situatie in juli 2020 niet anders was dan in februari 2021 is voor de rechtbank, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet te begrijpen dat het college wel afziet van intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering vanaf 22 februari 2021, maar niet in de periode daarvoor. Met eisers is de rechtbank bovendien van oordeel dat zij aan de besluitvorming na het heronderzoek van Tozo 3, het gerechtvaardigd vertrouwen mochten ontlenen dat het college zou afzien van intrekking en terugvordering van de (Tozo 3-)uitkering.
20. De rechtbank komt tot de slotsom dat het college onder deze omstandigheden, bij afweging van de relevante belangen, redelijkerwijs niet mocht overgaan tot het intrekken en terugvorderen van de Tozo-uitkering in de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021 (Tozo 2 en 3).

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is gegrond omdat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht en het bestreden besluit berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mag het college geen gebruik maken van de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van de verstrekte Tozo-uitkering (Tozo 2 en 3).
21. De rechtbank neemt - met instemming van partijen die ter zitting verzocht hebben om finale geschilbeslechting - met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit tot intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering (Tozo 2 tot en met 5) in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021. Eisers hoeven dus niets terug te betalen.
21. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-.
De vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De proceskosten in de bezwaarprocedure zijn al vergoed door het college. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Schadevergoeding
21. Eisers hebben daarnaast verzocht om schadevergoeding. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers, daarnaar gevraagd, aangegeven dat het gaat om een standaardclausule in het beroepschrift en dat er geen onderbouwing van schade is of zal volgen. Nu niet is gebleken van schade in de vorm van reeds terugbetaalde Tozo-uitkering of anderszins, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 7 september 2023;
- herroept het besluit primaire besluit van 8 november 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 20 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Participatiewet
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
[…]
Artikel 31. Middelen
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
[…]
Artikel 32. Inkomen
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
[…]
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
[…]
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
[…]
Artikel 58. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
[…]
Artikel 59. Terugvordering gezinsleden
1. Onverminderd artikel 58 kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
3. Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.
4. De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Voetnoten

1.CRvB 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1395.
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 12 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:597, 598 en 599.
3.Zie artikel 2 van de Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ Breda 2016.