Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het college het recht op een uitkering op grond van de Tozo mocht intrekken en het teveel betaalde bedrag aan Tozo-uitkering mocht terugvorderen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante wet- en regelgeving
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geschil
5. Het college heeft in het bestreden besluit de intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering beperkt tot de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021, omdat volgens het college over deze periode sprake is van een te hoog inkomen dat eisers niet hebben gemeld. Ter discussie staat of eisers recht hebben op de verstrekte Tozo 2-uitkering (periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020) en de Tozo 3-uitkering (verstrekt in de periode van 1 oktober 2020 tot 22 februari 2021).
Grondslag bestreden besluit
6. De uitkering op grond van de Tozo vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet. Dat betekent dat voor de verstrekking van bijstand in deze vorm wordt aangesloten bij de regelingen in de Participatiewet. Het college heeft de intrekking van het recht op bijstand op grond van de Tozo gebaseerd op artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet. Daarin staat dat het college het recht op bijstand herziet of intrekt als het niet (of niet behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
7. Eisers voeren aan dat het college niet mocht overgaan tot intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering in de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021.
Zij stellen dat het college op grond van de gegevens die bij de aanvragen om een Tozo-uitkering zijn aangeleverd redelijkerwijs had kunnen en moeten weten dat geen recht bestond op een Tozo-uitkering. Uit de aanvraagformulieren en de daarbij overgelegde bankafschriften bleek immers al dat vanaf de zakelijke bankrekening maandelijks een bedrag naar de privérekening werd overgemaakt, ter aflossing aan de [b.v.] en ter voldoening van de vaste lasten. Het had daarom al vanaf de eerste Tozo-aanvraag in juli 2020 voor het college duidelijk moeten zijn dat eisers geen recht hadden op een Tozo-uitkering per 1 juli 2020. Een medewerker van de gemeente, de heer [naam] , heeft eisers bij de Tozo-aanvraag geholpen en meerdere keren aangeraden om bij het inkomen “0” in te vullen. Eisers mochten er, nu het inkomen bij het college van aanvang af bekend was, op vertrouwen dat zij niet alleen vanaf 22 februari 2021, maar (ook) over de periode van 1 juli 2020 tot en met 21 februari 2021 recht hadden op een Tozo-uitkering. Subsidiair stellen eisers dat zij in ieder geval recht hadden op Tozo 3-uitkering, nu het heronderzoek van het college op de gehele periode van Tozo 3 zag, en desondanks is besloten de uitkering voort te zetten. Eisers verzoeken de rechtbank om het college – bij gegrondverklaring van het beroep – te veroordelen tot het betalen van de proceskosten en een schadevergoeding.
Standpunt college
8. Het college stelt dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden omdat zij steeds op het aanvraagformulier Tozo € 0,- aan inkomen hebben opgegeven, en dat er in de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021 geen recht op Tozo 2 en 3 bestond wegens een te hoog inkomen. Pas bij de hercontrole in het kader van Tozo 3 hebben eisers op 22 februari 2021 gegevens overgelegd waarin te lezen is dat zij maandelijks bedragen overmaken van de zakelijke rekening naar de privérekening. Ook is toen aangegeven dat zij maandelijks een voorschot op de winst ontvangen. Dit had aanleiding moeten vormen om op dat moment onderzoek te doen, maar het college heeft bij besluit van 23 februari 2021 besloten om naar aanleiding van de hercontrole de Tozo-uitkering ongewijzigd voort te zetten. Daarom mochten eisers erop vertrouwen dat de Tozo-uitkering vanaf dat moment, 22 februari 2021, terecht werd verstrekt. Het college handhaaft de intrekking en terugvordering van Tozo 2 en 3 over de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021.
9. Het besluit tot intrekking (en terugvordering) van bijstand is een voor eisers belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Het ligt daarom op de weg van het college om aan de hand van uit onderzoek verkregen gegevens aannemelijk te maken dat eisers de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet op hem rustende inlichtingenplicht niet of niet naar behoren is nagekomen door geen, onvolledige of onjuiste mededeling te doen van feiten of omstandigheden die van invloed zijn of kunnen zijn op het recht op bijstand. Meer concreet houdt deze bewijslast in dit geval in dat het college aannemelijk moet maken dat eisers onjuiste of onvolledige inlichtingen over hun inkomenssituatie hebben verstrekt.
Is er sprake van inkomen?
10. Het college legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat eisers op de aanvraagformulieren voor de periodes die hier van belang zijn € 0,- aan inkomen hebben opgegeven, terwijl er wel sprake was van inkomen. Gelet op de gronden van beroep is niet in geschil tussen partijen dat het voorschot op de winst, de maandelijkse bedragen die eisers zichzelf uitkeerden ter voldoening van de vaste laste lasten, aangemerkt moet worden als inkomen.
Schending inlichtingenplicht?
11. De rechtbank stelt vast dat eiseres reeds bij de aanvraag Tozo 2 van 16 juli 2020 onder andere bankafschriften als bijlage heeft toegevoegd. In die bankafschriften staat dat een bedrag van € 1.300,- is overgemaakt van de zakelijke rekening naar de privérekening met de omschrijving “prive juni”. Ter zitting is verder gebleken dat eiseres in een brief als bijlage bij een e-mail van 30 juli 2020 (Bijlage B, pagina 97) ter toelichting op de Tozo 2-aanvraag en naar aanleiding van een vraag over de inkomsten uit haar onderneming schriftelijk heeft gemeld dat zij, in relatie tot inkomsten uit de onderneming, maandelijks geld aan zichzelf leent om de vaste lasten te betalen en om de [b.v.] en daarbij ook zichzelf af te betalen. Deze e-mail is destijds gezonden aan de medewerker van de gemeente Breda ( [naam] ) die verantwoordelijk was voor de behandeling van de Tozo 2-aanvraag van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus, met de bij de aanvraag overgelegde bankafschriften en de op 30 juli 2020 nader gegeven toelichting op de Tozo 2-aanvraag, wel degelijk gemeld dat er sprake was van (te hoog) inkomen. Dat pas in februari 2021 gegevens zouden zijn overgelegd waaruit blijkt dat bedragen van de zakelijke rekening naar de privérekening worden overgemaakt, is dus niet juist. Dat betekent dat het college ten onrechte heeft gesteld dat de inlichtingenplicht is geschonden.
11. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres op het aanvraagformulier van de Tozo 3-uitkering heeft aangegeven dat zij gebruik wil maken van de verlenging Tozo-uitkering en dat er geen wijzigingen zijn sinds de vorige aanvraag. Omdat het een verlenging betreft en de omstandigheid dat er maandelijks bedragen van de zakelijke rekening naar de privérekening werden overgemaakt (ter voldoening van de vaste lasten en aflossing van de schulden uit de franchise) al bekend was bij het college, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden gesteld dat eiseres met betrekking tot deze aanvraag de inlichtingenplicht heeft geschonden. Bovendien heeft eiseres, zoals eisers terecht opmerken, ook in het kader van het heronderzoek Tozo 3 en de Bbz-aanvraag (op 22 en 26 januari 2021) gegevens over het inkomen verstrekt en is het college desondanks overgegaan tot onverkorte toekenning van de Tozo-uitkering, over de gehele periode van Tozo 3 (evenals Tozo 4 en 5).
Tussenconclusie intrekking Tozo 2 en Tozo 3 (tot 22 februari 2021)
11. Nu er geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, heeft het college de Tozo 2- en Tozo 3-uitkering ten onrechte ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet en artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet. Daarnaast kon het college het uitgekeerde bedrag niet terugvorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet, omdat hiervoor ook een schending van de inlichtingenplicht vereist is. Het bestreden besluit berust dus op een onjuiste wettelijke grondslag. Reeds hierom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
Bevoegdheid tot intrekking en terugvordering?
14. Het college heeft zich ter zitting subsidiair op het standpunt gesteld dat, als er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, er gezien de hoogte van het inkomen van eisers nog steeds de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van de Tozo 2- en Tozo 3-uitkering bestaat en het college van die bevoegdheid gebruik maakt. Het college maakt van zijn bevoegdheid tot intrekking krachtens zijn beleid steeds gebruik. Volgens eisers hadden zij geen recht op Tozo 2 en 3 gezien de hoogte van hun inkomen, maar was dit genoegzaam bekend bij het college en staat een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg aan intrekking en terugvordering van de uitkering.
14. De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een situatie waar eisers inkomen hadden in de zin van de Participatiewet, zoals besproken in rechtsoverweging 10. Dat betekent dat hier rekening mee moet worden gehouden bij het bepalen van het recht op de Tozo-uitkering. De Tozo is immers bedoeld om de zelfstandige van een inkomen op bestaansminimum te voorzien in het geval deze financieel is geraakt door de coronapandemie waardoor hij niet voldoende inkomen uit zijn onderneming heeft om in zijn kosten van levensonderhoud te voorzien. De Tozo sluit dan ook aan bij de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 op grond waarvan algemene bijstand kan worden verleend in aanvulling op de eigen middelen.Dat eisers geen recht hadden op Tozo 2 en 3 gelet op het inkomen, is in beroep niet (langer) in geschil.
16. Dat betekent dat eisers ten onrechte een (te hoog) bedrag aan bijstand hebben ontvangen in de in geding zijnde periode, zodat het college in beginsel de bevoegdheid heeft om het recht op bijstand (Tozo) in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Participatiewet, en het teveel betaalde bedrag aan uitkering terug te vorderen van eiseres op grond van artikel 58, tweede lid, onder a, van de Participatiewet, en van eiser op grond van artikel 59 van de Participatiewet. Maar dit is een discretionaire bevoegdheid, met beleidsruimte voor het college. Dat heeft tot gevolg dat het college een deugdelijke belangenafweging moet maken.
16. In het beleid van de gemeente Breda inzake de Participatiewet staat alleen dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet.Ter zitting heeft het college gesteld dat ten onrechte een uitkering is verstrekt en dat dit hersteld moet worden. De rechtbank is van oordeel dat hiermee geen sprake is van een deugdelijke belangenafweging, omdat de belangen van eisers niet kenbaar zijn betrokken in de besluitvorming.
Beroep op het vertrouwensbeginsel
18. De rechtbank stelt verder vast dat het college in het bestreden besluit heeft afgezien van intrekking van het recht op Tozo 3-uitkering vanaf 22 februari 2021, evenals van de intrekking en terugvordering van Tozo 4 en 5, en daarbij van doorslaggevend belang vond dat eisers de bankafschriften hadden overgelegd waarop te zien is dat zij maandelijks bedragen overmaken van de zakelijke rekening naar de privérekening.
18. De rechtbank stelt vast dat eisers van aanvang af openheid hebben gegeven over hun inkomen, daarbij ook in contact hebben gestaan met een medewerker van de gemeente bij het invullen van hun aanvraag, en desgevraagd ook nadere informatie hebben verstrekt over hun inkomen, eind juli 2020. Nu de situatie in juli 2020 niet anders was dan in februari 2021 is voor de rechtbank, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet te begrijpen dat het college wel afziet van intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkering vanaf 22 februari 2021, maar niet in de periode daarvoor. Met eisers is de rechtbank bovendien van oordeel dat zij aan de besluitvorming na het heronderzoek van Tozo 3, het gerechtvaardigd vertrouwen mochten ontlenen dat het college zou afzien van intrekking en terugvordering van de (Tozo 3-)uitkering.
20. De rechtbank komt tot de slotsom dat het college onder deze omstandigheden, bij afweging van de relevante belangen, redelijkerwijs niet mocht overgaan tot het intrekken en terugvorderen van de Tozo-uitkering in de periode van 1 juli 2020 tot 22 februari 2021 (Tozo 2 en 3).