In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 3 december 2019 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, heeft verzocht om de ondertoezichtstelling opnieuw te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tijdens de mondelinge behandeling was de moeder van de minderjarigen niet aanwezig, hoewel zij correct was opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de thuissituatie van de minderjarigen, vooral gezien de recente onrust en de wisselende betrokkenheid van de moeder. De kinderrechter heeft ook aandacht besteed aan de rol van de vader, die recentelijk uit detentie is vrijgekomen en wiens contact met de minderjarigen onduidelijk is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd en dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen om de veiligheid en het welzijn van de minderjarigen te waarborgen. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling verlengd tot 2 december 2025, met de beslissing dat deze uitvoerbaar is bij voorraad.