ECLI:NL:RBZWB:2024:8910

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
02-274517-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en ontuchtige handelingen door stiefvader met minderjarige stiefdochter

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en ontuchtige handelingen met zijn twaalfjarige stiefdochter. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een behandeling voor zedenproblematiek. De zaak kwam aan het licht na aangifte van de opa van het slachtoffer, die melding maakte van seksueel misbruik. Het slachtoffer heeft verklaard dat de seksuele handelingen begonnen zijn toen zij bij haar moeder en de verdachte ging wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een langere periode schuldig heeft gemaakt aan verschillende seksuele handelingen, die steeds ernstiger werden. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, mede door steunbewijs van andere getuigen. De verdachte heeft erkend dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar heeft geprobeerd de verantwoordelijkheid te ontlopen door te stellen dat het slachtoffer ook initiatief nam. De rechtbank heeft dit niet geaccepteerd en benadrukt dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als stiefvader. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer en de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksuele misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-274517-24
vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1978 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsvrouw mr. R.H. Lagerweij, advocaat te Almere

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 december 2024, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: zijn stiefdochter [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) verkracht heeft, dan wel ontucht met haar heeft gepleegd, waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen, terwijl zij wel 12 jaar maar nog geen 16 jaar oud was;
feit 2: ontucht heeft gepleegd met zijn stiefdochter [slachtoffer] die toen nog geen 16 jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] , zoals onder feit 1 primair ten laste gelegd is. Ook acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , zoals onder feit 2 ten laste gelegd is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte moet vrijspreken van de onder feit 1 primair tenlastegelegde verkrachting. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 wordt partiële vrijspraak gevraagd van de ten laste gelegde periode september 2022 tot en met augustus 2023 en van 27 april 2024 tot en met 30 april 2024.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aangezien de feiten 1 en 2 met elkaar samenhangen, zal de rechtbank de bewijsmiddelen die voor deze feiten van belang zijn tezamen bespreken.
Op 17 mei 2024 heeft de opa ,tevens voogd, van [slachtoffer] aangifte gedaan tegen verdachte van seksueel misbruik van [slachtoffer] .
De verklaring van [slachtoffer] over ontucht
Door [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2010, is bij de politie verklaard dat zij aan het begin van de zomervakantie 2022 bij haar moeder en stiefvader, verdachte, is gaan wonen. Zij was net twaalf jaar oud. Daar hebben seksuele handelingen tussen haar en verdachte plaatsgevonden. Het begon met aanrakingen, maar na een half jaar werd het heftiger. De handelingen vonden plaats in de woning van haar moeder en verdachte in [plaats] . Zij dacht dat de aanrakingen erbij hoorden, omdat zij nooit een vaderfiguur had gehad. De seksuele handelingen gingen steeds verder en uiteindelijk is het overgegaan tot seks, penetratie van haar vagina met verdachtes penis.
Alle in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen zijn door verdachte verricht of heeft hij laten verrichten door [slachtoffer] . De penis in de vagina vond plaats na iets minder dan een jaar nadat zij bij haar moeder en verdachte is gaan wonen. De overige seksuele handelingen vonden eerder plaats. De seks, penetratie, vond plaats als de moeder van [slachtoffer] weg was. De laatste keer was op 26 april 2024. [slachtoffer] trok het niet meer. Het ging niet goed in haar hoofd, het werd erger en erger en verdachte deed het ook steeds vaker. Uiteindelijk heeft zij aan haar buurjongen en daarna diens ouders, verteld dat zij door verdachte verkracht werd.
Steunbewijs met betrekking tot ontucht
De rechtbank moet beoordelen of er (voldoende) steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer] . De rechtbank ziet allereerst steun in de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft ter zitting verklaard dat de in de tenlastelegging beschreven seksuele handelingen allemaal hebben plaatsgevonden. Ook heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] in de zomervakantie van 2022 bij hem en haar moeder is komen wonen en er eerst enige tijd voorbijgegaan was voordat seksuele handelingen begonnen plaats te vinden. Als de moeder van [slachtoffer] weg was, vonden volgens verdachte de seksuele handelingen plaats in de woning.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] met betrekking tot het ontucht
[slachtoffer] heeft heel specifiek, gedetailleerd, consistent en consequent verklaard over de aard en opbouw van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Dit in combinatie met het hiervoor aangehaalde steunbewijs, is de rechtbank van oordeel dat het in feit 2 tenlastegelegde ontucht wettig en overtuigend bewezen is.
Verkrachting
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of sprake is geweest van een vorm van dwang bij de seksuele handelingen van verdachte bij [slachtoffer] die verkrachting oplevert.
Er is sprake van verkrachting in het geval dat wordt vastgesteld dat de verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat geen sprake is geweest van geweld, bedreiging met geweld of bedreiging met een andere feitelijkheid. De vraag resteert dan of sprake is geweest van “andere feitelijkheden” waardoor verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen.
De verklaring van [slachtoffer] over verkrachting
In haar verklaringen noemt [slachtoffer] diverse ‘andere feitelijkheden’ die – mits voorzien van steunbewijs – tot een bewezenverklaring zou kunnen leiden van verkrachting. [slachtoffer] is als 12-jarig meisje bij haar moeder en verdachte, haar stiefvader, komen wonen. Uit haar verklaring blijkt een opbouw aan seksuele handelingen. Die gaan van betasten naar aftrekken, beffen, vingeren, pijpen en uiteindelijke penetratie van de vagina van [slachtoffer] door verdachte.
Verdachte stopte normaal wel als [slachtoffer] “au” of “stop” zei, maar er waren ook momenten dat hij gewoon door ging totdat hij klaar was gekomen. Als [slachtoffer] “stop” zei, werd verdacht boos tegen haar moeder. Als verdachte boos was, kreeg haar moeder soms een blauw oog van verdachte en ook heeft hij haar moeder wel eens bij haar keel vastgepakt. Verdachte schreeuwde dan tegen [slachtoffer] en haar zusje [zus slachtoffer] . Als [slachtoffer] het toeliet, werd verdachte niet boos. [slachtoffer] dacht lange tijd dat het niet gek was dat het gebeurde. Pas toen zij vriendinnen kreeg, zag zij dat je zo niet met een kind om moet gaan.
Verder blijkt uit haar verklaringen van misbruik maken van het overwicht dat verdachte op [slachtoffer] had. De seksuele handelingen vonden plaats tegen de achtergrond van de familierelatie tussen [slachtoffer] en verdachte. Hij is haar – ruim dertig jaar oudere – stiefvader en er was sprake van een afhankelijkheidsrelatie van [slachtoffer] ten opzichte van verdachte.
Zij had geen vader in haar leven gehad tot zij bij haar moeder en verdachte kwam te wonen en [slachtoffer] dacht lange tijd dat het niet gek was dat die seksuele handelingen plaatsvonden De rechtbank is van oordeel dat hieruit ook blijkt dat de seksuele handelingen voor [slachtoffer] genormaliseerd werden.
Steunbewijs met betrekking tot de dwang
Verdachte heeft erkend dat dat er soms sprake was van huiselijk geweld door verdachte richting de moeder van [slachtoffer] , hetgeen steun vindt in de verklaring van [zus slachtoffer] , het halfzusje van [slachtoffer] , die ook onderdeel uitmaakte van het gezin en bij hen woonde, waar zij aangaf dat moeder en verdachte vaak ruzie hadden. De rechtbank leidt hieruit af dat er een sfeer van geweld in het huis hing, die heeft bijgedragen aan het feit dat [slachtoffer] zich de seksuele handelingen van haar stiefvader liet welgevallen. Dit ‘pleasend’gedrag van [slachtoffer] ziet de rechtbank ook terug in de Whatsapp-gesprekken die tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden: [slachtoffer] gaf toe om verdachte niet boos te maken.
Meer specifiek is de rechtbank van oordeel dat er steunbewijs is voor de verkrachting in de verklaring van de buurvrouw [getuige] . Zij verklaart dat [slachtoffer] haar op 5 mei 2024 verteld heeft dat toen [slachtoffer] ’s moeder weer een paar dagen weg zou gaan, vanaf 9 mei 2024, en verdachte in dat verband had aangegeven ‘donderdag ben je weer de mijne’, zij aan [getuige] verteld heeft dat als zij niet zou toegeven aan de seks met haar stiefvader hij dan boos zou worden en zou gaan schreeuwen. Weliswaar gaf [slachtoffer] toen ook aan dat de seks ‘niet per se onder dwang was’, maar uit haar verklaringen en het steunbewijs oordeelt de rechtbank anders.
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer] en het weergegeven steunbewijs oordeelt de rechtbank dat de verkrachting, zoals ten laste gelegd onder feit 1, primair, wettig en overtuigend bewezen is.
Over de pleegperiode
[slachtoffer] en verdachte hebben beiden verklaard dat zij vanaf de zomervakantie 2022 bij verdachte en de moeder van [slachtoffer] is komen wonen. Kort daarna zijn de aanrakingen begonnen. De seks met penetratie is, blijkens de verklaringen van [slachtoffer] , haar moeder en verdachte zelf, begonnen rond juli 2023 en uiteindelijk heeft op 26 april 2024 voor de laatste keer seks plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van de tenlastegelegde periode, zoals door de verdediging bepleit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1, primair
in de periode van 1 september 2022 tot en met 30 april 2024 te [plaats] door een andere feitelijkheid, te weten
- het feitelijk overwicht op [slachtoffer] gezien het leeftijdsverschil en
- de relatie stiefvader/stiefdochter waarbij de diverse seksuele handelingen genormaliseerd zijn geworden voor die [slachtoffer] en
- het voorbijgaan aan de verbale en/of non-verbale protesten van die [slachtoffer] , die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten, het meermalen
- betasten van de borsten en billen en vagina van die [slachtoffer] en
- aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer] en
- likken aan de vagina van die [slachtoffer] en
- brengen van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] en
- brengen van zijn penis in de vagina en mond van die [slachtoffer] .
2
in de periode van 1 september 2022 tot en met 30 april 2024 te [plaats] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten, het meermalen
- betasten van de borsten en billen en vagina van die [slachtoffer] en
- aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer] en
- likken aan de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en onder aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld worden. Daarnaast acht de officier van justitie het van belang dat een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr wordt opgelegd, te weten een contactverbod met [slachtoffer] . De duur van deze maatregel zou vijf jaar moeten zijn en per overtreding zouden steeds twee weken hechtenis met een maximum van zes maanden moeten volgen. De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Het verzoek is om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en aan het voorwaardelijk deel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met minderjarigen. Die laatste voorwaarde is te vaag en algemeen en niet te handhaven en zou betekenen dat verdachte de kinderen van zijn zus ook niet meer mag zien. Verder is het verzoek om het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf gelijk te stellen met de in voorarrest doorgebrachte tijd. Tot slot ziet de verdediging geen reden om de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Sr op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode op verschillende momenten schuldig gemaakt aan verkrachting van en het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn twaalf / dertienjarige stiefdochter [slachtoffer] . Het ging daarbij dan om het brengen van zijn penis in de vagina en mond van [slachtoffer] , om het betasten van haar vagina, borsten en billen en om het aftrekken van verdachte door [slachtoffer] en het beffen van [slachtoffer] door verdachte. Het begon met ontuchtige handelingen en de handelingen werden steeds ernstiger tot en met vanaf zomer 2023 verkrachtingen. Het steeds verder gaan binnen de afhankelijke relatie en de claim die dit alles op de jonge [slachtoffer] moet hebben gelegd, gaven haar een druk waar ze niet meer tegen kon. Dit alles vond plaats in het huis waar verdachte en [slachtoffer] met ook haar moeder en zusje woonden. Dit had juist een veilige plek voor haar moeten zijn. Door zo te handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn stiefdochter geschonden en op grove wijze misbruik gemaakt van de aanwezige vertrouwensrelatie. Hierbij is de ongestoorde ontwikkeling op het gebied van intimiteit en seksualiteit van zijn opgroeiende stiefdochter op ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dit blijkt ook wel, nu de advocaat van [slachtoffer] bij het toelichten van de vordering van de benadeelde partij aan heeft gegeven dat [slachtoffer] op dit moment in een gespecialiseerde instelling verblijft vanwege het niet kunnen omgaan met wat haar door toedoen van verdachte is overkomen. Verdachte heeft aldus volledig miskend dat kinderen juist bescherming behoeven tegen seksuele benaderingen door volwassenen en daarom moeten kunnen rekenen op die bescherming, juist door hun (stief)ouders. Verdachte heeft hieraan geen voorrang gegeven en zich enkel laten leiden door, en oog gehad voor, de bevrediging van zijn eigen seksuele verlangens. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij de seksuele handelingen heeft verricht, maar in zijn woorden klinkt ook door dat hij een deel van de verantwoordelijkheid bij [slachtoffer] legt. Zij zou volgens hem ook het initiatief hebben genomen. Verdachte is daardoor, zoals hij zegt, over zijn eigen grenzen gegaan. De rechtbank vindt deze houding van verdachte niet passend en rekent hem dat ook aan. Dit alles neemt de rechtbank hem zeer kwalijk. Het gaat om een twaalf / dertienjarig meisje en daar blijf je hoe dan ook van af.
De rechtbank slaat acht op het uittreksel justitiële documentatie van 1 november 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat verdachte in 2010 in aanraking met politie en justitie is geweest in verband met een verdenking die gelijkenissen vertoont met de strafzaak waar hij nu voor veroordeeld wordt. Dit is een omstandigheid die voor de rechtbank niet meeweegt in het beoordelen van de strafmaat maar wel wordt betrokken bij de noodzaak voor en duur van de behandeling van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 29 november 2024. De reclassering schat de kans op herhaling als gemiddeld in. Door de reclassering wordt opgemerkt dat verdachte psychische problemen had en dat sprake was van inadequate coping en alcoholmisbruik. Ook wordt de aanwezigheid van een licht verstandelijke beperking niet uitgesloten. Het advies bij een veroordeling is een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden. Deze zien op een behandeling aangaande zedenproblematiek en begeleiding met betrekking tot de praktische leefgebieden.
Strafoplegging
De rechtbank weegt bij haar oordeel tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de aard, de ernst en de duur van het bewezenverklaarde mee, alsmede straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte bij herhaling, over een langere periode, verkrachting en ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige stiefdochter.
Strafverminderend weegt de rechtbank mee dat zij, net als de reclassering, niet uitsluit dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking waardoor hij de gevolgen van zijn handelen wellicht niet helemaal heeft kunnen overzien. Bemoedigend is dat verdachte inziet dat hij hulp nodig heeft en dat hij bereid is mee te werken aan de bijzondere voorwaarden. Zelfs als dit alles meegewogen wordt, is de rechtbank echter van oordeel dat de feiten zo ernstig zijn dat niet kan worden volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest. Een vrijheidsbeneming van een aanzienlijke duur is op zijn plaats. Een groot deel van die vrijheidsstraf zal zij wel voorwaardelijk opleggen. Dit om bijzondere voorwaarden aan dat voorwaardelijk deel te kunnen koppelen, maar ook om een stevige stok achter de deur te houden. Op die manier hoopt de rechtbank dat verdachte heel goed beseft dat hij niet nog een keer zo over zijn grenzen of die van een ander moet gaan. De rechtbank zal niet de gebruikelijke proeftijd van twee jaren opleggen, maar een proeftijd van drie jaren. Dit omdat te voorzien is dat een behandeling en begeleiding van verdachte langer zal duren dan een periode van twee jaren.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel worden de bijzondere voorwaarden verbonden, zoals door de reclassering geadviseerd. Dit wel met uitzondering van de bijzondere voorwaarde dat verdachte geen contact mag hebben met [slachtoffer] . De rechtbank zal dit laatste ondervangen door het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v Sr, zoals hierna vermeld.
Tot slot acht de rechtbank, ter voorkoming van nieuw ernstig belastend gedrag van verdachte richting [slachtoffer] , het van belang dat verdachte voor een langere periode op geen enkele wijze contact zoekt of heeft met haar. De rechtbank zal aan verdachte daarom op grond van artikel 38v Sr de maatregel opleggen dat hij zich onthoudt van contact met [slachtoffer] . De rechtbank legt de maatregel op voor de duur van vijf jaar en bepaalt dat de duur van de vervangende hechtenis twee weken bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. De rechtbank zal bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen tegen aangeefster.

7.De benadeelde partij

Namens [slachtoffer] , door haar opa/voogd, wordt een schadevergoeding gevorderd van € 27.500,- (immateriële schade) voor de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is haar schade te vergoeden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 10.000,-. De gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot dat bedrag. De vordering zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Verder zal over het toegekende schadebedrag de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 26 april 2024, zijnde de dag waarop volgens [slachtoffer] zij en verdachte voor de laatste keer seks hebben gehad, tot aan de dag van volledige betaling.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 242 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:Verkrachting, meermalen gepleegd;
feit 2:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
2. dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
3. dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de reclasseringsinstelling van de nog nader te bepalen woonplaats. Vooralsnog is dat Reclassering Nederland, Vrijlandstraat 33 te Middelburg, telefoonnummer 088-8041505. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt;
4. dat verdachte meewerkt aan onderzoek en diagnostiek en laat zich behandelen door een nog nader te bepalen ambulant forensisch instelling zoals FZZ of GGZWNB, (afhankelijk van de nog nader te bepalen woonplaats) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling (bij voorkeur groepsgericht) start na onderzoek, intake en positieve indicatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
5. dat verdachte verblijft in een nog nader te bepalen instelling zoals DOOR of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na intake en positieve indicatiestelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
6. dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
7. dat verdachte op geen enkele wijze contact met minderjarigen zoekt. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat de gezaghebbende ouder(s), dan wel een andere volwassene hierbij aanwezig is/zijn. Met betrekking tot zijn biologische dochter worden afspraken gemaakt met de betrokken c.q. gespecialiseerde (jeugd)hulpverlenende instanties en/of biologische moeder;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van vijf jaar
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2010;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee
weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde
maatregel dadelijk uitvoerbaar isomdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] ,
€ 10.000,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling
85 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. R.T. Poort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 december 2024.
Mr. R.T. Poort en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.