ECLI:NL:RBZWB:2024:8893

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
02-061913-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door invoer van cocaïne

Op 20 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 119,69 kilogram cocaïne op 22 februari 2024. Tijdens de zitting op 6 december 2024 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn voertuig, dat hij opzettelijk had ingevoerd. De verdachte had verklaard dat hij niets wist van de cocaïne, maar de rechtbank vond zijn verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen de cocaïne had ingevoerd en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte binnen een grotere organisatie en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het recente overlijden van zijn partner en de zorg voor zijn jonge kinderen. De rechtbank besloot de voorlopige hechtenis van de verdachte niet te herleven, gezien de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-061913-24
vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende aan [woonadres]
Raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 december 2024, waarbij de officier van justitie mr. S.A.J. Louwers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van in totaal 119,69 kilogram cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging 119,69 kilo cocaïne heeft ingevoerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 22 februari 2024 is verdachte de grensovergang tussen België en Nederland gepasseerd, waarbij het voertuig waarin verdachte reed werd gecontroleerd. In dit voertuig werden drie dozen aangetroffen. In totaal zat er bijna 120 kilo cocaïne in deze dozen. Hierop is verdachte aangehouden. De vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte de cocaïne opzettelijk heeft ingevoerd.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk invoeren van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 onder A van de Opiumwet is vereist dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat die verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden, in die zin dat hij daarover beschikkingsmacht had. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de gebruiker en bestuurder van een auto wetenschap heeft van wat zich in die auto bevindt. Verdachte heeft verklaard dat hij niks wist van de cocaïne die hij vervoerde. Hij was een dag eerder gebeld door iemand die hij niet kende met het verzoek om dozen op te halen bij een tankstation net buiten Antwerpen. Hij moest die dozen afleveren bij een tankstation net over de grens in Nederland. Hij zou daar € 500,- tot € 700,- voor krijgen. Hij is naar het afgesproken tankstation gereden. Daar stond iemand op hem te wachten. Hij is achter die persoon aan gereden naar een parkeerplaats. Daar zijn de dozen in zijn auto gezet. Hij heeft zelf een doos op de achterbank gezet. Verdachte heeft verklaard dat die doos deels open was en dat hij plastic in de doos heeft gezien. Toen hij werd aangehouden door de politie was hij op weg naar een tankstation in Nederland waar hij de dozen zou moeten afleveren.
De rechtbank is van oordeel dat het onder die omstandigheden en in die situatie aan verdachte is om nader vast te stellen dat hij niets strafbaars doet. Daarnaast is de verklaring van verdachte voor het overige onvoldoende concreet en in geen enkel opzicht verifieerbaar. Verdachte wil of kan geen naam of andere gegevens overleggen van de persoon die hem zou hebben gebeld of van het tankstation en de parkeerplaats waar hij is geweest.
Bij het ontbreken van een aannemelijke verifieerbare verklaring van verdachte kan het niet anders zijn dan dat verdachte zijn vage verklaring heeft afgelegd om te verhullen dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de drugs in de auto.
Verder is het buitengewoon onaannemelijk dat een ander of anderen die voornemens is/zijn bijna honderdtwintig kilogram harddrugs, met een straatwaarde van ongeveer zes miljoen euro, te laten vervoeren en uitvoeren door een volstrekt onwetende en daarmee onnodige risico’s van het verlies van die partij harddrugs zou(den) lopen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn auto. De auto was bij verdachte in gebruik en werd door verdachte bestuurd terwijl deze drugs daarin aanwezig waren, zodat verdachte ook de feitelijke beschikkingsmacht had over de drugs.
Op grond van de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard dat hij werd gebeld om die dozen in België bij een onbekende op te halen en dat hij die dozen in Nederland bij een benzinestation in Nederland aan een ander moest overdragen, acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte de aangetroffen cocaïne samen met anderen heeft ingevoerd.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk invoeren van 119,69 gram cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 februari 2024 te gemeente Breda tezamen en in vereniging met anderen
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 119,69
kilogram, cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
zestig maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in verband met de persoonlijke omstandigheden van verdachte verzocht om een aan verdachte op te leggen gevangenisstraf zo veel mogelijk te matigen en zo mogelijk te volstaan met een maximale taakstraf en een zo lang mogelijke voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne, een hoeveelheid die alleen bestemd kan zijn geweest voor handel. Het is algemeen bekend dat drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Bovendien gaat het gebruik van dergelijke illegale middelen en de handel daarin vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen. Het bezit ervan is daarom verboden. Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor het invoeren van cocaïne. Daarnaast houdt de rechtbank ook rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Alles overwegende neemt de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaar als uitgangspunt voor de bewezen verklaarde feiten. Strafverhogend neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier is gebleken dat verdachte onderdeel was van een grotere organisatie die zich bezig hield met drugstransporten, voor welke organisatie hij kennelijk regelmatig als koerier werkte.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de door verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden en het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt. Uit dit reclasseringsrapport volgt dat de partner van verdachte twee jaar geleden ernstig ziek werd en in oktober 2024 is overleden aan de gevolgen van kanker. De rechtbank is zich er van bewust dat een gevangenisstraf naar alle waarschijnlijkheid grote gevolgen zal hebben voor de twee jonge kinderen van verdachte. Er zijn verder kennelijk geen familieleden in Nederland woonachtig en het ontbreekt verdachte aan een steunend netwerk. Verdachte draagt daarom de volledige zorg voor de kinderen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het leven van verdachte en zijn kinderen drastisch zal beïnvloeden, ziet zij gelet op de ernst van het feit geen mogelijkheid een andere straf op te leggen. Daarbij weegt mee dat het dossier zwaarwegende aanwijzingen bevat dat verdachte al langere tijd onderdeel was van een grotere organisatie die zich bezig hield met drugstransporten. Verdachte heeft bovendien zelf deze risico’s aanvaard door op het moment dat hij wist dat zijn partner ernstig ziek was mee te werken aan het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne.
Op grond van dit alles is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, gelet op het voorgaande, passend en geboden is. De rechtbank zal derhalve een gevangenisstraf opleggen van vijf jaar met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 7 maart 2024 geschorst. De officier van justitie heeft verzocht de schorsing op te heffen. De verdediging heeft verzocht om hiervan af te zien gelet op de persoonlijke situatie van verdachte. De vrouw van verdachte is recent overleden en verdachte heeft de zorg over zijn jonge kinderen. In de situatie dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd krijgt dan heeft hij tijd nodig om dingen te regelen voor zijn kinderen. De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst voor onbepaalde tijd. Bij de beoordeling van het verzoek dient de rechtbank de belangen van de samenleving en de belangen van verdachte tegen elkaar af te wegen.
Gelet op het feit dat de echtgenote van verdachte onlangs is overleden, er geen steunend netwerk is en verdachte geen alternatieve opvang heeft voor zijn kinderen is de rechtbank van oordeel dat het persoonlijke belang van verdachte op dit moment zwaarder weegt dan het strafvorderlijke belang bij herleving van de voorlopige hechtenis.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de
Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. R.H.M. Pooyé en J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 december 2024.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te Hazeldonk, gemeente Breda althans in
Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 119,69
kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht)