ECLI:NL:RBZWB:2024:8889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
02-028951-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg; geen voorwaardelijk opzet op pijn of letsel

In de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004 in België, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 december 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft een beschuldiging van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, waarbij de verdachte zou hebben gehandeld door het slachtoffer, [slachtoffer], met kracht bij de hals vast te pakken. De zitting vond plaats op 9 december 2024, met de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging vertegenwoordigd door mr. B. van der Werf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De officier van justitie stelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de mishandeling, omdat hij [slachtoffer] met kracht had vastgepakt, wat leidde tot bewustzijnsverlies en zwaar lichamelijk letsel. De verdediging betwistte echter dat er sprake was van opzet, en stelde dat het letsel was ontstaan tijdens een spel dat beide jongens vaak speelden. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte opzet had op het toebrengen van pijn of letsel.

Na beoordeling van de feiten concludeerde de rechtbank dat er geen bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans op letsel had aanvaard, en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde mishandeling. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee kinderrechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-028951-24
vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] (België),
wonende te [woonadres],
raadsvrouw mr. B. van der Werf, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 9 december 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feite heeft gepleegd. Verdachte heeft [slachtoffer] kennelijk met dusdanige kracht om zijn nek gepakt, dat [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren. Als iemand met zo’n kracht wordt vastgepakt, is er sprake van een aanmerkelijke kans dat er pijn of letsel optreedt. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard door zo te handelen. Verdachte had daarmee voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn of letsel, wat betekent dat de mishandeling kan worden bewezen. Als gevolg van die mishandeling heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Er is sprake van een causaal verband tussen het handelen van verdachte en dit letsel en de gevolgen kunnen redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het letsel is ontstaan na het spelen van een spel dat zowel verdachte als [slachtoffer] vaker hadden gespeeld en waarbij verdachte [slachtoffer] in een houdgreep nam. Verdachte heeft hem – zoals de afspraak was bij het spel – losgelaten toen [slachtoffer] drie keer afklopte. Onder die omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van pijn of letsel aan [slachtoffer]. Verdachte dient van het feit te worden vrijgesproken. Verder staat niet vast dat er sprake is van causaal verband. Uit de stukken valt op te maken dat zowel de aangever als het ziekenhuis nalatig zijn geweest, terwijl bij een adequate snelle behandeling de gevolgen minder groot zouden zijn geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg moet de rechtbank eerst beoordelen of verdachte opzet had op het mishandelen van [slachtoffer], dus op het toebrengen van pijn of letsel aan hem. Indien dat het geval is, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Opzet op het zwaar lichamelijk letsel is niet vereist.
Opzet?
Op grond van de inhoud van het dossier staat voor de rechtbank vast dat verdachte geen vol opzet had op het toebrengen pijn of letsel bij [slachtoffer], nu niet is gebleken dat hij wilde dat [slachtoffer] pijn werd gedaan of dat hij letsel zou oplopen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van pijn of letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier pijn of letsel – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het -behoudens contra-indicaties- niet anders kan zijn dat dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte [slachtoffer] op 14 oktober 2021 in de klas van achter in een houdgreep heeft vastgepakt. Hij heeft zijn arm om de hals van [slachtoffer] geslagen en heeft hem enige tijd vast gehouden. [slachtoffer] heeft (drie keer) afgeklopt, waarop verdachte hem heeft losgelaten. Dat [slachtoffer] al tijdens de houdgreep zodanig zuurstofgebrek had dat hij bewustzijn verloor, kan de rechtbank niet vaststellen, nu uit het dossier blijkt dat het hem nog lukte om af te kloppen en omdat [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat hij na het afkloppen nog een hamer heeft gepakt. Vast staat wel dat [slachtoffer] zijn bewustzijn op enig moment heeft verloren en dat hij is gevallen, met letsel tot gevolg.
Uit het dossier volgt dat in de periode waarin het incident heeft plaatsgevonden, verdachte en [slachtoffer] in dezelfde klas zaten en dat de jongens elkaar uitdaagden. Er werd door hen een spel gespeeld waarbij ze elkaar vanaf de achterkant bij de keel met de arm om de nek vastpakten, en degene die vastgepakt werd moest afkloppen en het zo lang moeilijk moest volhouden tot hij afklopte. Dit speelde vooral tussen verdachte en [slachtoffer] en was op een vriendschappelijke manier. Ook ten tijde van het incident was sprake van die situatie.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte ervan uitging dat voor het moment dat er pijn of letsel zou ontstaan, [slachtoffer] zou afkloppen. Op het moment dat [slachtoffer] afklopte, heeft verdachte hem daadwerkelijk losgelaten.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat voor zover er sprake was van een aanmerkelijke kans op pijn of letsel, in ieder geval niet vast is komen te staan dat verdachte die aanmerkelijke kans op pijn of letsel bewust heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van pijn of letsel bij [slachtoffer] en dat dus niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. Aan de vraag of er sprake was van zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de mishandeling, komt de rechtbank dus niet toe. Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van het feit.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2,= (provisioneel) voor het feit, bestaande uit € 1,= aan materiële schade en € 1,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. I. de Graaf en mr. C.A.F. van Ginneken, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 december 2024.
Mr. De Graaf en mr. Van Ginneken zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.

7.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 14 oktober 2021 te KAPELLEN, althans in België,
[slachtoffer] heeft mishandeld door hem met kracht bij de keel/hals/nek te
pakken en/of zijn keel dicht te knijpen en/of hem met zijn arm om de keel/hals/nek
op te tillen en hem (vervolgens) los te laten, waarna die [slachtoffer] (bewusteloos)
voorover (met zijn gezicht) op de grond is gevallen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten volledige blindheid aan het
rechteroog en/of een of meerdere afgebroken tanden ten gevolge heeft gehad
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )