ECLI:NL:RBZWB:2024:8887
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging Ziektewet-uitkering met toekenning WW-uitkering
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster had een Ziektewet (ZW) uitkering die per 15 november 2024 beëindigd zou worden. Ze verzocht om een voorlopige voorziening omdat ze meende dat er sprake was van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen spoedeisend belang is, aangezien verzoekster aansluitend aan de beëindiging van haar ZW-uitkering een Werkloosheidswet (WW) uitkering heeft ontvangen. Dit betekent dat er geen acute financiële noodsituatie is, wat een vereiste is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat het ontbreken van spoedeisend belang niet automatisch betekent dat er geen voorlopige voorziening kan worden getroffen, indien er sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat het besluit van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen niet evident onrechtmatig is. Verzoekster had aangevoerd dat de arbeidsdeskundige een fout had gemaakt in de berekening van haar verdiencapaciteit, maar de voorzieningenrechter stelt dat dit in bezwaar kan worden hersteld. Bovendien heeft het UWV al aangegeven dat er een fout is gemaakt en dat er een aanvullende rapportage is overgelegd. Gezien deze omstandigheden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af.