ECLI:NL:RBZWB:2024:8887

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
24/8067 ZW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging Ziektewet-uitkering met toekenning WW-uitkering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster had een Ziektewet (ZW) uitkering die per 15 november 2024 beëindigd zou worden. Ze verzocht om een voorlopige voorziening omdat ze meende dat er sprake was van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen spoedeisend belang is, aangezien verzoekster aansluitend aan de beëindiging van haar ZW-uitkering een Werkloosheidswet (WW) uitkering heeft ontvangen. Dit betekent dat er geen acute financiële noodsituatie is, wat een vereiste is voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overweegt verder dat het ontbreken van spoedeisend belang niet automatisch betekent dat er geen voorlopige voorziening kan worden getroffen, indien er sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Echter, de voorzieningenrechter concludeert dat het besluit van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen niet evident onrechtmatig is. Verzoekster had aangevoerd dat de arbeidsdeskundige een fout had gemaakt in de berekening van haar verdiencapaciteit, maar de voorzieningenrechter stelt dat dit in bezwaar kan worden hersteld. Bovendien heeft het UWV al aangegeven dat er een fout is gemaakt en dat er een aanvullende rapportage is overgelegd. Gezien deze omstandigheden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8067 ZW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. R.S. Vriend),
en
De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster inzake de beëindiging van haar recht op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 15 november 2024.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
4. De griffier heeft aan verzoekster gevraagd om de spoedeisendheid van haar verzoek toe te lichten. Daarbij is verzoekster verzocht om een overzicht van haar financiële situatie en om aan te geven of zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft aangevraagd.
4.1
Verzoekster heeft in haar brief van 9 december 2024 aangegeven dat zij een WW-uitkering heeft aangevraagd en dat op die aanvraag door het UWV positief is beslist. Met haar brief van 11 december 2024 heeft verzoekster het besluit van het UWV van 19 november 2024 toegezonden. Uit dat besluit blijkt dat vanaf 15 november 2024 aan verzoekster een WW-uitkering is toegekend.
4.2
Nu verzoekster direct aansluitend aan de beëindiging van haar recht op een ZW-uitkering een WW-uitkering is toegekend, acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een acute financiële noodsituatie als hiervoor bedoeld.
Is het bestreden besluit evident onrechtmatig?
5. De voorzieningenrechter overweegt dat het ontbreken van spoedeisend belang niet aan het treffen van een voorlopige voorziening in de weg staat als sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Met evident onrechtmatig besluit wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven.
5.1
De voorzieningenrechter is op voorhand echter niet gebleken dat het besluit van 14 oktober 2024 waarbij het recht op een ZW-uitkering is beëindigd evident onrechtmatig is. Over het standpunt van verzoekster dat het besluit op een onjuiste grondslag berust omdat door de arbeidsdeskundige een foutieve berekening van de verdiencapaciteit van verzoekster is uitgevoerd, overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet betekent dat er dan zonder meer een voorlopige voorziening moet worden getroffen. In bezwaar vindt namelijk een algehele heroverweging plaats en het UWV mag aan de beëindiging van de ZW-uitkering dan ook een ander (gecorrigeerd, gewijzigd of aanvullend) arbeidskundig standpunt ten grondslag leggen. Als al sprake zou zijn van een onjuiste berekening, dan kan dat in bezwaar dus worden hersteld. Bovendien heeft het UWV in dit geval op 12 december 2024 al gemeld dat de primaire arbeidsdeskundige een fout heeft gemaakt bij de berekening van de verdiencapaciteit van verzoekster. Daarbij is een aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige overgelegd, waarin de eerder gemaakte vergissing wordt hersteld. Aan een verder inhoudelijk oordeel van het beëindigingsbesluit komt de voorzieningenrechter niet toe, omdat de beoordeling door de voorzieningenrechter beperkt is tot de vraag of een voorlopige voorziening getroffen moet worden. Dat is hier niet het geval, omdat er geen spoedeisend belang is en het besluit niet evident onrechtmatig is.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 19 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.