ECLI:NL:RBZWB:2024:8886

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/02/428307 / JE RK 24-1986
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, en betreft de zorg voor [minderjarige] die sinds oktober 2023 bij zijn vader woont na een escalatie in de thuissituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft de ouders, de Raad en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond betrokken bij de procedure. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2024 zijn de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de GI gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn in de relatie tussen de ouders en het contact tussen de moeder en [minderjarige] wordt stapsgewijs hersteld. Ondanks deze positieve ontwikkelingen zijn er nog zorgen over de opvoedsituatie en de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van zijn minderjarigheid, tot [geboortedag] 2025, om ervoor te zorgen dat de ouders de nodige ondersteuning krijgen en de situatie goed gemonitord wordt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing per direct van kracht is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428307 / JE RK 24-1986
Datum uitspraak: 19 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ROTTERDAM-DORDRECHT, locatie Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. J.G. Schnoor te Den Haag.
De kinderrechter merkt in deze zaak als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING ROTTERDAM RIJNMOND, locatie Rotterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 31 oktober 2024.
1.2.
Op 12 december 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, gelijktijdig mondeling behandeld met de nog resterende verzoeken in de tussen partijen aanhangige zaak bij de rechtbank met het zaaknummer C/02/413460 / FA RK 23-4106.
1.3.
Bij voormelde mondelinge behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
1.4.
De advocaten van de ouders zijn niet verschenen.
1.5.
[minderjarige] is, gezien zijn leeftijd, gerechtigd om zijn mening over het verzoek kenbaar te maken. Aangezien de Raad bij de indiening van het verzoek heeft aangegeven dat de vader en [minderjarige] op dat moment niet woonachtig waren op het adres waarop zij stonden ingeschreven bij de gemeente in de Basisregistratie personen (Brp), is er vanuit de rechtbank een brief gestuurd naar het kantooradres van de advocaat van de vader met daarin een uitnodiging aan [minderjarige] om, als hij behoefte heeft om zijn mening over het verzoek kenbaar te maken tijdens een gesprek met de kinderrechter, dit kenbaar te maken. Hierop heeft de rechtbank echter geen reactie ontvangen. Dit terwijl in het raadsrapport staat vermeld dat [minderjarige] graag zijn mening zou willen geven. Om [minderjarige] niet te passeren en er zeker van te zijn dat aan [minderjarige] voldoende mogelijkheden zijn geboden om zijn mening kenbaar te maken, heeft de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling aangegeven aan beide ouders dat als [minderjarige] zijn mening alsnog kenbaar wil maken (per brief, telefonisch of, bijvoorbeeld, via MS Teams), hij dit uiterlijk op 18 december 2024 kan aangeven. Dit is natuurlijk niet verplicht. De kinderrechter heeft daarbij aangegeven, indien zij op voormelde datum geen reactie heeft ontvangen, dat zij dan op 19 december 2024 schriftelijk uitspraak zal doen in deze zaak.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij de vader.

3.Het verzoek en de onderbouwing daarvan

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft in het verzoekschrift onder meer het volgende naar voren gebracht. Gebleken is dat [minderjarige] in het verleden bij zijn moeder woonde, maar dat het de moeder niet altijd lukte om voldoende bij hem aan te sluiten. Na een escalatie in 2023, is [minderjarige] van de een op de andere dag volledig bij de vader gaan wonen en is het contact tussen [minderjarige] en de moeder verbroken. Bovendien heeft [minderjarige] destijds aangifte gedaan bij de politie vanwege mishandeling door de moeder, hetgeen door de moeder wordt betwist. Afgezien van wat er precies is gebeurd, is de Raad van mening dat de gevoelens van [minderjarige] door de moeder onvoldoende worden erkend, terwijl dit nodig is om het contact tussen de moeder en [minderjarige] op een goede manier te herstellen. Als gevolg van de abrupte komst van [minderjarige] bij de vader en de daarbij horende emoties en (regel)zaken, is de vader overbelast geraakt. Daarnaast zijn er zorgen over de schoolgang van [minderjarige] en met betrekking tot zijn groeistoornis. Hoewel [minderjarige] weloverwogen de keuze kan en mag maken om de behandeling voor zijn groeistoornis te beëindigen, heeft hij dit, naar de mening van de betrokken arts, gedaan zonder zich daarbij goed te laten informeren over de gevolgen van die beslissing. [minderjarige] werd daarbij ondersteund door zijn vader. Daarnaast hebben zowel de vader als [minderjarige], ondanks herhaalde oproepen van de arts, lange tijd niet gereageerd. Aangezien [minderjarige] nu nog in de groei is, gaat hierdoor kostbare tijd verloren.
3.3.
Ter aanvulling op het voorgaande heeft de Raad tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aangegeven dat de verhouding tussen de ouders inmiddels is verbeterd en het contact tussen de moeder en [minderjarige] stapsgewijs wordt hersteld. Ondanks dat er sprake is van positieve ontwikkelingen, handhaaft de Raad zijn verzoek. Dit omdat de zorgen groot waren en deze nog niet volledig zijn weggenomen. De Raad is daarnaast van mening dat beide ouders ondersteuning nodig hebben om ervoor te zorgen dat het goed blijft gaan. De vader heeft ondersteuning nodig bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en de moeder bij het verder vormgeven van haar moederrol. Voor [minderjarige] is het ten slotte van belang dat hem de ruimte wordt geboden om hetgeen hij in zijn beleving heeft meegemaakt, op een goede manier te verwerken en dat hij daarvoor de nodige erkenning krijgt vanuit de moeder.
3.4.
Gelet op het voorgaande acht de Raad het noodzakelijk dat de GI betrokken raakt in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], waarbij zij de noodzakelijk geachte hulpverlening zal inzetten en de situatie in de komende periode zal monitoren. De Raad ziet daartoe op dit moment in het vrijwillig kader geen mogelijkheden, omdat de hulpverlening in dat kader in de afgelopen periode ontoereikend is gebleken voor het wegnemen dan wel het voorkomen van voormelde zorgen en er tijdens het raadsonderzoek duidelijke aansturing nodig was om de nodige verandering te bereiken. Gelet op de huidige positieve ontwikkelingen, kan de Raad zich wel voorstellen dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt uitgesproken voor een beperkte duur onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek, zodat er sprake zal zijn van een tussentijds toetsmoment.

4.De standpunten

4.1.
De moeder stemt in met het verzoek. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangegeven. De moeder heeft een aantal dreigbrieven ontvangen. Op een gegeven moment heeft zij daarover gesproken met de vader. Zijn relatie met zijn inmiddels ex-partner was toen net beëindigd. De moeder en de vader hebben vervolgens samen achterhaald van wie die brieven afkomstig zijn. Sindsdien hebben zij weer contact met elkaar en wordt het contact tussen de moeder en [minderjarige] stapsgewijs hersteld. Zo is [minderjarige] een aantal weken geleden weer bij de moeder blijven slapen. Ook wordt de moeder door de vader over [minderjarige] geïnformeerd. Hoewel er dus sprake is van positieve ontwikkelingen, is de moeder bang om wat verkeerd te doen, met als gevolg dat het contact tussen haar en [minderjarige] opnieuw wordt verbroken. Zij vindt het daarom prettig dat het contact tussen hen onder professionele begeleiding verder wordt hersteld.
4.2.
De vader stemt eveneens in met het verzoek. De vader vindt het verschrikkelijk wat de moeder is overkomen. Hij wil daarom graag samen met de moeder en [minderjarige] naar de toekomst kijken. De vader stelt daarnaast dat [minderjarige] de noodzakelijk geachte afspraken met betrekking tot (het stopzetten van) zijn medische behandeling inmiddels is nagekomen.
4.3.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat er sprake is van positieve ontwikkelingen, maar dat het belangrijk is dat de ouders en [minderjarige] met elkaar in gesprek blijven. De GI acht het daarom van belang dat zij de opvoedsituaties bij beide ouders enige tijd zal blijven monitoren en, waar nodig, zal aansturen. De GI acht het daarnaast van belang dat er hulpverlening wordt ingezet voor [minderjarige] voor het doen van zijn verhaal. De GI heeft niet per direct een vaste jeugdbeschermer beschikbaar. Echter, nu de vader enkele weken geleden is verhuisd naar [woonplaats 2] en daarmee buiten het werkgebied van de GI, zal de maatregel, indien de ondertoezichtstelling over [minderjarige] wordt uitgesproken, overgedragen moeten worden aan een gecertificeerde instelling in de regio Haaglanden.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt. Bij aanvang van het raadsonderzoek waren er forse zorgen over [minderjarige] en zijn opvoedsituatie. Van de een op de andere dag is [minderjarige] volledig bij zijn vader gaan wonen en is het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder verbroken. [minderjarige] heeft in de relatie met zijn moeder, althans in zijn beleving, heftige dingen meegemaakt. De ouders hadden ook geen onderling contact meer met elkaar, terwijl zij gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. Daarnaast waren er zorgen over de vader vanwege overbelasting en over [minderjarige] met betrekking tot het stopzetten van de behandeling van zijn groeistoornis. Inmiddels is gebleken dat er weer sprake is van communicatie tussen de ouders, dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] voorzichtig wordt hersteld en dat de noodzakelijk geachte medische afspraken met betrekking tot de groeistoornis van [minderjarige] zijn nagekomen. Hoewel er dus sprake is van positieve ontwikkelingen, zijn deze op dit moment nog pril en kwetsbaar. Voorkomen moet worden dat er onverhoopt iets gebeurt, waardoor de positieve ontwikkelingen worden tenietgedaan. Gelet hierop acht de kinderrechter het van belang dat beide ouders en [minderjarige] professionele begeleiding krijgen en een neutrale instantie als de GI de situatie in de komende periode zal monitoren en, waar nodig, zal aansturen. Nu de hulpverlening vanuit het vrijwillig kader in de afgelopen periode ontoereikend is gebleken voor het wegnemen dan wel het voorkomen van voormelde zorgen, is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige].
5.3.
De kinderrechter overweegt dat de GI, na het uitspreken van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], vanwege de recente verhuizing van de vader en [minderjarige] naar [woonplaats 2] en daarmee buiten het werkgebied van de GI, in de komende periode eerst zal inzetten op het overdragen van de maatregel aan een gecertificeerde instelling in de regio Haaglanden. De opvolgende gecertificeerde instelling dient de maatregel vervolgens op te pakken, de nodige hulpverlening in te zetten en de situatie enige tijd te monitoren. Dit zal, naar verwachting, dan ook enige tijd in beslag nemen. Gelet hierop acht de kinderrechter een ondertoezichtstelling voor een langere duur noodzakelijk. Als de maatregel op een eerder moment kan worden afgesloten, dan gaat de kinderrechter er bovendien van uit dat de GI daarop zal inzetten. Een tussentijds controlemoment door de kinderrechter is daarvoor niet nodig. Aangezien [minderjarige] ongeveer een week geleden zeventien jaar oud geworden is en een ondertoezichtstelling enkel gedurende de minderjarigheid kan worden uitgesproken, zal de kinderrechter de maatregel enkel uitspreken voor de periode totdat [minderjarige] de meerderjarige leeftijd bereikt, derhalve tot [geboortedag] 2025. Voor het overige zal het verzoek worden afgewezen.
5.4.
Als leidraad om in het kader van de ondertoezichtstelling aan te werken, kunnen onder meer de navolgende in het raadsrapport opgesomde en door de kinderrechter aangevulde doelen worden genomen:
  • [minderjarige] heeft de voor hem ingrijpende gebeurtenissen in de opvoedsituatie bij de moeder verwerkt.
  • [minderjarige] kan op een adequate manier omgaan met onenigheid en conflicten zonder de relatie met de ander (familie en vrienden, maar ook docenten of collega’s) te verliezen of te verbreken.
  • De ouders zijn in staat om in goed onderling overleg belangrijke (gezags)zaken te regelen en (gezags)beslissingen te nemen.
  • De vader ervaart geen overbelasting meer en is in staat om op de verschillende levensgebieden voor [minderjarige] en zichzelf te reageren wat nodig wordt geacht.
  • De moeder heeft de kennis en vaardigheden om op een passende wijze aan te sluiten bij de behoeftes en de levensfase van [minderjarige].
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing tot ondertoezichtstelling van [minderjarige], gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dit betekent dat die beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, met ingang van 19 december 2024 tot [geboortedag] 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 door
mr. Pellikaan, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.