ECLI:NL:RBZWB:2024:8885

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/02/413460 / FA RK 23-4106
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging gezag en hoofdverblijf van minderjarige in het kader van ouderschap en contactregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. Schnoor, heeft verzocht om wijziging van het gezag over de minderjarige en om vaststelling van het hoofdverblijf bij hem. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.A. Boelhouwer, heeft zelfstandig verzoeken ingediend voor omgang en een informatieregeling. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot wijziging van het gezag ingetrokken geacht, maar heeft het verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf bij de man toegewezen, gezien de verbeterde verstandhouding tussen de ouders en de leeftijd van de minderjarige. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw afgewezen, omdat deze als ingetrokken zijn beschouwd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en de uitspraak is openbaar gemaakt. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat in deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/413460 / FA RK 23-4106
Datum uitspraak: 19 december 2024
Nadere beschikking
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. J.G. Schnoor in Den Haag,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer in Tilburg,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De rechtbank merkt in deze procedure als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING ROTTERDAM RIJNMOND, locatie Rotterdam, hierna te noemen: de GI.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de beschikking van 26 april 2024 van deze rechtbank en alle daarin genoemde stukken;
  • het rapport en advies van 24 oktober 2024 van de Raad;
  • het F5-formulier van 22 november 2024 van mr. Schnoor, houdende intrekking verzoek.
1.2.
Op 12 december 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, gelijktijdig mondeling behandeld met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] (in de zaak C/02/428307 / JE RK 24-1986). In die zaak heeft de kinderrechter afzonderlijk beslist.
1.3.
Bij voormelde mondelinge behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de man;
  • de vrouw;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
1.4.
De advocaten van partijen zijn weliswaar opgeroepen, maar niet verschenen.
1.5.
[minderjarige] is, gezien zijn leeftijd, gerechtigd om zijn mening over het verzoek kenbaar te maken. Aangezien de Raad bij de indiening van het verzoek heeft aangegeven dat de man en [minderjarige] op dat moment niet woonachtig waren op het adres waarop zij stonden ingeschreven bij de gemeente in de Basisregistratie personen (Brp), is er vanuit de rechtbank een brief gestuurd naar het kantooradres van de advocaat van de man met een uitnodiging aan [minderjarige] om, als hij behoefte heeft om zijn mening over het verzoek kenbaar te maken tijdens een gesprek met de kinderrechter, dit kenbaar te maken. Hierop heeft de rechtbank echter geen reactie ontvangen. Dit terwijl in het raadsrapport staat vermeld dat [minderjarige] graag zijn mening kenbaar wil maken. Om [minderjarige] niet te passeren en er zeker van te zijn dat aan [minderjarige] voldoende mogelijkheden zijn geboden om zijn mening kenbaar te maken, heeft de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat als [minderjarige] zijn mening alsnog kenbaar wil maken (per brief, telefonisch of, bijvoorbeeld, via MS Teams), hij dit uiterlijk 18 december 2024 kan aangeven. Dit is natuurlijk niet verplicht. De kinderrechter heeft daarbij aangegeven, indien zij op voormelde datum geen reactie heeft ontvangen, dat zij dan op 19 december 2024 schriftelijk uitspraak zal doen in deze zaak.

2.De nadere beoordeling

Inleiding
2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 26 april 2024. Hierbij is de Raad verzocht om een (beschermings)onderzoek in te stellen en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren over de in deze zaak voorliggende verzoeken. In afwachting daarvan heeft de rechtbank de beslissing in deze zaak pro forma aangehouden tot 9 oktober 2024. Daarnaast is een voorlopige informatieregeling bepaald op basis waarvan de man de vrouw over [minderjarige] dient te informeren en is de eerder vastgestelde bijdrage van de man voor de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 1 juli 2023 op nihil gesteld.
2.2.
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de man, onder wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 6 september 2019:
primairte bepalen dat de man voortaan alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent;
subsidiairte bepalen dat [minderjarige] hoofdverblijfplaats heeft bij de man en dat de man vervangende toestemming verkrijgt om [minderjarige] in te schrijven in de basisadministratie van de gemeente Hellevoetsluis;
subsidiairde man vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de [middelbare school], gevestigd te [plaats].
2.3.
Daarnaast zijn nog aan de orde de zelfstandige verzoeken van de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat [minderjarige] en de vrouw iedere laatste zondag van de maand omgang met elkaar hebben met een uitbreiding op termijn en een contactregeling vast te stellen als geformuleerd onder nummer 22 van het verweerschrift;
  • tussen partijen een informatieregeling vast te stellen die inhoudt dat de man iedere maand een update met belangrijke punten over [minderjarige] stuurt van tenminste een A4 met een recente foto van [minderjarige].
2.4.
Naar aanleiding van het onderzoek dat de Raad in deze zaak heeft verricht, heeft de Raad verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar. Bij (afzonderlijke) beschikking van heden heeft de kinderrechter dit verzoek toegewezen in die zin dat zij [minderjarige] onder toezicht heeft gesteld voor de periode totdat hij meerderjarig wordt, met ingang van 19 december 2024 tot [geboortedag] 2025. Het verzoek is voor het overige afgewezen.
2.5.
In voormeld rapport en advies van 24 oktober 2024 heeft de Raad, samengevat, aangegeven dat er sprake is van wantrouwen vanuit de man en [minderjarige] richting de vrouw. De man en [minderjarige] vrezen dat de vrouw haar gezag over [minderjarige] in de toekomst zal misbruiken en dat zij belangrijke gezagszaken zal tegenhouden. Echter is het de Raad niet gebleken dat de vrouw haar gezag over [minderjarige] heeft misbruikt en dat zij (gezags)zaken heeft belemmerd. De Raad concludeert daarom dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem en verloren raakt indien het gezamenlijk ouderlijk gezag over hem wordt gehandhaafd. Bovendien ziet de Raad het beëindigen van het gezamenlijk gezag niet als oplossing voor de bestaande problematiek tussen partijen en [minderjarige]. De Raad adviseert daarom om het verzoek van de man tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag en hem te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige], af te wijzen. De Raad ziet daarnaast geen mogelijkheden om een zorg- en contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige] vast te stellen. Alvorens in te kunnen zetten op contact(herstel) tussen de vrouw en [minderjarige], dient er te worden ingezet op het uitspreken van onderlinge gevoelens en gedachten over wat er tussen hen is gebeurd en wat de aanleiding is geweest voor de contactbreuk. Pas daarna kan er worden bezien of en zo ja, op welke wijze het contact tussen de vrouw en [minderjarige] kan worden hersteld. Mits dit traject onder goede begeleiding plaatsvindt, ziet de Raad daarvoor geen contra-indicaties.
2.6.
Bij voormeld F5-formulier van 22 november 2024 heeft mr. Schnoor, namens de man, zijn verzoek om hem voortaan alleen met het gezag te belasten, ingetrokken.
De nadere standpunten van partijen
2.7.
Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, worden ingegaan.
2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw, samengevat, aangegeven dat zij een aantal dreigbrieven heeft ontvangen. Op een gegeven moment heeft zij daarover gesproken met de man. Zijn relatie met zijn inmiddels ex-partner was toen net beëindigd. Partijen hebben vervolgens samen achterhaald van wie de brieven afkomstig zijn. Sindsdien hebben zij weer contact met elkaar en wordt het contact tussen de vrouw en [minderjarige] stapsgewijs hersteld. Zo is [minderjarige] een aantal weken geleden weer bij de vrouw blijven slapen. Ook wordt de vrouw door de man over [minderjarige] geïnformeerd. Hoewel er dus sprake is van positieve ontwikkelingen, is de vrouw bang om wat verkeerd te doen, met als gevolg dat het contact tussen haar en [minderjarige] opnieuw wordt verbroken. Zij vindt het daarom prettig dat het contact tussen hen onder professionele begeleiding - in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] - verder wordt hersteld. De vrouw acht het bovendien gelet op de leeftijd van [minderjarige] niet wenselijk om een vastomlijnde zorg- en contactregeling tussen haar en [minderjarige] te bepalen. Gelet hierop is de vrouw van mening dat haar daartoe strekkende zelfstandige verzoek als ingetrokken kan worden beschouwd. De vrouw ziet daarnaast geen meerwaarde in het vaststellen van een informatieregeling, op basis waarvan de man haar over [minderjarige] dient te informeren, omdat het contact tussen haar en [minderjarige] inmiddels voorzichtig wordt hersteld en zij dus zelf met [minderjarige] kan spreken over hoe het met hem gaat en wat er speelt in zijn leven. De vrouw is ten slotte van mening dat het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, kan worden toegewezen.
2.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man, samengevat, aangegeven dat hij het verschrikkelijk vindt wat de vrouw is overkomen. Hij wil daarom graag samen met de vrouw en [minderjarige] naar de toekomst kijken. Gelet hierop heeft de advocaat van de man het verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag reeds ingetrokken en handhaaft de man zijn verzoek om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen. De overige verzoeken van de man kunnen als ingetrokken worden beschouwd.
2.10.
De Raad heeft met betrekking tot het nog resterende verzoek tot vaststelling van een informatieregeling, overeenkomstig het standpunt van de vrouw, aangegeven geen meerwaarde te zien in het vaststellen van een informatieregeling.
2.11.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag
2.12.
Bij voormeld F5-formulier van 22 november 2024 is het verzoek van de man om het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over [minderjarige] te wijzigen en de man met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, ingetrokken.
2.13.
Nu dit verzoek is ingetrokken, kan dit verzoek niet meer worden onderzocht door de rechtbank. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Vaststelling hoofdverblijf en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
2.14.
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
De rechtbank beproeft, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen de ouders en neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.15.
Nu het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over [minderjarige] wordt gehandhaafd en de vrouw heeft ingestemd met het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in voormeld artikel, het (subsidiaire) verzoek van de man dienovereenkomstig toewijzen en, voor zover nodig onder wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 6 september 2019, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man bepalen.
2.16.
De vrouw heeft aangegeven dat het zelfstandige verzoek om een zorg- en contactregeling tussen haar en [minderjarige] te bepalen, als ingetrokken kan worden beschouwd. Alhoewel een intrekking van een verzoek enkel door tussenkomst van een advocaat kan worden gedaan, is de rechtbank, overeenkomstig het standpunt van de vrouw, van oordeel dat het in de huidige situatie, waarin het contact tussen de vrouw en [minderjarige] voorzichtig wordt hersteld, alsmede met het oog op de leeftijd van [minderjarige], niet in het belang van [minderjarige] moet worden geacht om een vastomlijnde zorg- en contactregeling tussen hem en de vrouw te bepalen. Gelet hierop zal de rechtbank voormeld zelfstandige verzoek van de vrouw afwijzen.
Vervangende toestemming voor inschrijving bij de gemeente en op school
2.17.
De man heeft aangegeven dat zijn (subsidiaire) verzoeken om hem toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, als ingetrokken kunnen worden beschouwd. Dit omdat de man naar eigen zeggen geen belang meer heeft bij voormelde verzoeken.
2.18.
Gelet hierop zal de rechtbank voormelde subsidiaire verzoeken van de man afwijzen, nu de man geen belang meer heeft bij een toewijzing daarvan.
Vaststelling informatieregeling
2.19.
De vrouw heeft ten slotte aangegeven, nu het contact tussen haar en [minderjarige] voorzichtig wordt hersteld, zij geen belang meer heeft bij het vaststellen van een regeling op basis waarvan de man haar op structurele wijze over [minderjarige] dient te informeren.
2.20.
Gelet hierop zal de rechtbank, overeenkomstig het advies van de Raad, voormeld zelfstandig verzoek van de vrouw afwijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.21.
De rechtbank zal de beslissing tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige], gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
2.22.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt, voor zover nodig onder wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 6 september 2019, dat het hoofdverblijf van de [minderjarige], geboren op
[geboortedag] 2007 te [geboorteplaats], bij de man is gelegen;
3.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 door
mr. Pellikaan, rechter, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.