ECLI:NL:RBZWB:2024:8880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
C/02/427881 / JE RK 24-1913
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de minderjarigen zijn vanwege persoonlijke problematiek en een instabiele opvoedsituatie niet in staat om voor hen te zorgen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft geadviseerd dat het perspectief van de minderjarigen niet meer bij de ouders ligt, wat heeft geleid tot de aanvraag voor verlenging van de uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 12 december 2024, waarbij de ouders, vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De ouders hebben hun bezorgdheid geuit over de gang van zaken en de hulpverlening, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de opvoedsituatie onverminderd groot zijn. De ouders zijn afgewezen voor een ouder-kindplaatsing en de hulpverlening heeft moeite om effectief te zijn door de onrust en wantrouwen van de ouders.

De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 21 april 2025, met de mogelijkheid voor de GI om de hulpverlening te herzien. Tevens is er een verzoek gedaan aan de Raad om een onderzoek te verrichten naar het perspectief van de minderjarigen, waarbij de Raad de situatie met voorrang zal oppakken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427881 / JE RK 24-1913
Datum uitspraak: 19 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J. Nederlof te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J. Nederlof te Tilburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 oktober 2024.
1.2.
Op 12 december 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder en de vader, bijgestaan door mr. Nederlof;
  • twee vertegenwoordigsters namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 14 augustus 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 21 augustus 2024 tot 21 augustus 2025. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van 21 augustus 2024 tot 21 december 2024.
2.3.
Op basis van voormelde beschikking zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis geplaatst en verblijven zij momenteel in een (crisis)pleeggezin.

3.Het verzoek en de onderbouwing daarvan

3.1.
De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI voormeld verzoek mondeling gewijzigd, in die zin dat zij nu verzoekt om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, in dit geval tot 21 augustus 2025.
3.2.
De GI heeft ter onderbouwing van haar (mondeling gewijzigde) verzoek, samengevat, aangegeven dat beide ouders vanwege hun persoonlijke problematiek, verstandelijke beperkingen en hun huidige instabiele (persoonlijke) situaties, emotioneel onvoldoende beschikbaar en in staat zijn om op een veilige en verantwoorde manier voor de minderjarigen te zorgen. De moeder kampt met psychiatrische problematiek. In verband daarmee is zij in de afgelopen periode gedurende een aantal weken met een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verplicht opgenomen geweest. In dat kader is geconcludeerd dat de moeder een zwangerschapspsychose doormaakte. Daarnaast zijn er nog steeds zorgen over vervuiling van de woning en de persoonlijke hygiëne van de ouders en zij hebben geen zinvolle dagbesteding. Allerlei zaken leiden momenteel tot veel onrust en stress bij de ouders, zoals de uithuisplaatsing van de minderjarigen, problemen met betrekking tot huisvesting, financiële problemen, onduidelijkheid over het vaderschap en overlast en problemen met buurtbewoners. De ouders zijn daarnaast erg wantrouwend richting de hulpverlening en de GI. Vanuit onmacht uiten de ouders veel boosheid, emoties en frustraties. Daarnaast beschuldigen zij buurtbewoners en hulpverleners van verkrachtingen en seksueel grensoverschrijdend gedrag.
3.3.
In de afgelopen periode hebben de ouders een intake gehad voor een ouder-kindtraject bij [organisatie] (Sterk Huis). Daar zijn zij echter afgewezen omdat zij, naar de mening van de hulpverlening, eerst dienen te werken aan hun persoonlijke problematiek en het verwerken van hun trauma’s. Wanneer hun persoonlijke situatie voldoende is gestabiliseerd, kunnen zij opnieuw een aanvraag doen. Momenteel is zorgaanbieder Siem betrokken voor praktische en persoonlijke hulpverlening en zal de inzet vanuit Amarant
(f-act) worden uitgebreid. Echter lukt het de hulpverlening tot nu toe niet om daadwerkelijk hulp te verlenen. Vanwege de bestaande onrust reageert de hulpverlening vooral op incidenten en lukt het de ouders niet om op een kalme manier het gesprek aan te gaan. Daarnaast is aan de ouders de mogelijkheid geboden om samen te worden geplaatst in een 24-uurs setting met begeleiding, maar zij willen dit niet. Ook houdt de vader de zorg vanuit Dichterbij af.
3.4.
Vanwege onder meer de toenemende onrust in de afgelopen periode, is bovendien sinds juni 2024 de begeleide omgangsregeling tussen de ouders en de minderjarigen stopgezet. Ondanks dat er nadien meerdere gesprekken met de ouders hebben plaatsgevonden over het hervatten van de omgang tussen hen en de minderjarigen, is dit tot op heden (nog) niet mogelijk gebleken. Naar de mening van de GI kan er op dit moment niet gesproken worden van een gehechtheidsrelatie tussen de ouders en de minderjarigen.
3.5.
Gelet op het voorgaande concludeert de GI dat de huidige (opvoed)situatie van de ouders verre van veilig en verantwoord is om de minderjarigen bij (één van) hen te kunnen terugplaatsen. Aangezien de minderjarigen nog steeds in een crisispleeggezin verblijven, de ouders persoonlijke hulpverlening nodig hebben en, indien die hulpverlening kan worden ingezet, het hulpverleningstraject naar verwachting enige tijd in beslag zal nemen, bestaat bij de GI, met het oog op de jonge leeftijd van de minderjarigen, niet de verwachting dat een thuisplaatsing van de minderjarigen bij (één van) de ouders binnen een voor de minderjarigen aanvaardbare termijn mogelijk zal zijn. De GI heeft daarom het besluit genomen dat het perspectief van de minderjarigen niet bij (één van) de ouders is gelegen. Voor de minderjarigen is het nu van belang om een perspectiefbiedende opvoedsituatie te vinden waar zij verder kunnen opgroeien. Hopelijk kunnen de ouders dit (op termijn) accepteren, zodat er tevens kan worden ingezet op het vormgeven van een fijne rol voor de ouders als ouders op afstand.

4.De standpunten van de ouders en het advies van de Raad

4.1.
De ouders hebben, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De moeder wil niet voor schut gezet worden met waanideeën. De moeder is boos over de wijze waarop mensen met een zwangerschapspsychose, zoals zijzelf, worden weggezet in de maatschappij. De vader stelt dat hij geen psychopaat is die niet voor zijn eigen kinderen kan zorgen. Hij voelt zich weggezet alsof hij gek is. Daarnaast heeft hij in zijn eigen jeugd veel nare dingen meegemaakt. De ouders hebben op dit moment veel problemen met de buren. Daarnaast benoemen zij dat de moeder is verkracht door een begeleider.
4.2.
De advocaat heeft namens de ouders, samengevat, aangevoerd dat de zorgen weliswaar groot zijn, maar dat het vastloopt op de hulpverlening. De ouders lopen op allerlei vlakken tegen problemen aan, maar zij hebben veel wantrouwen richting de hulpverlening. Ook beklijft de hulpverlening niet altijd. De situatie maakt de ouders boos en gefrustreerd. Siem is een hulpverleningsinstantie die goede zorg biedt, maar naar de mening van de advocaat is er een zwaardere vorm van hulpverlening nodig. Hoewel de advocaat kan begrijpen dat de GI aandacht heeft voor het perspectief van de minderjarigen, is er naar de mening van de advocaat maatwerk en meer tijd nodig. Dat er zonder de ouders passende hulpverlening te bieden, wordt geconcludeerd dat het perspectief van de minderjarigen niet meer bij (één van) de ouders is gelegen, vindt de advocaat onzorgvuldig. De advocaat verzoekt daarom om de Raad te gelasten om een onderzoek te verrichten naar het perspectief(besluit) betreffende de minderjarigen, waarbij de (on)mogelijkheden voor een thuisplaatsing van (één van) de minderjarigen bij (één van) de ouders goed wordt onderzocht. Tegelijkertijd dient de GI, naar de mening van de advocaat, binnen al haar mogelijkheden in te zetten op (een) zwaardere vorm(en) van hulpverlening.
4.3.
De Raad heeft, samengevat, voorgesteld om een raadsonderzoek te gelasten naar het perspectief(besluit) betreffende de minderjarigen. Met het oog op de door de kinderrechter voorgestelde datum waarop deze zaak medio maart 2025 nader mondeling kan worden behandeld, kan de Raad niet garanderen dat het onderzoek dan gereed zal zijn. Maar gezien de jonge leeftijd van de minderjarigen en de bestaande onrust, zal het onderzoek wel met voorrang worden opgepakt. De Raad vindt het niet in het belang van de minderjarigen om de onzekerheid over het perspectief van de minderjarigen voor een lange periode te laten voortduren, maar die beslissing dient ook zorgvuldig te worden genomen.

5.De nadere beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.3.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter dat de zorgen over de (opvoed)situatie van de minderjarigen bij de ouders, die hebben geleid tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, onverminderd groot zijn. Vanwege onder meer de bestaande oplopende spanningen en onrust bij de ouders, zijn de ouders afgewezen voor een ouder-kindplaatsing bij Sterk Huis en lukt het de betrokken hulpverlening niet of nauwelijks om de noodzakelijk geachte persoonlijke hulpverlening te bieden aan de ouders. Dit maakt dat het op dit moment niet mogelijk is om (één van) de minderjarigen op een veilige en verantwoorde manier bij (één van) de ouders thuis te plaatsen. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk is.
5.4.
De kinderrechter overweegt dat de GI het besluit heeft genomen dat het perspectief van de minderjarigen, oftewel de plaats waar zij verder zullen opgroeien, definitief niet meer bij (één van) de ouders is gelegen. Dit is een erg moeilijke en ingrijpende beslissing. De kinderrechter vindt daarom dat hier goed en zorgvuldig naar moet worden gekeken. Gelet hierop ziet de kinderrechter aanleiding om het (mondeling gewijzigde) verzoek beperkt toe te wijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen te verlengen voor de duur van vier maanden, tot 21 april 2025. Het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot de hierna te melden mondelinge behandeling bij de meervoudige kamer van de rechtbank. Dit betekent dat de verdere beoordeling en beslissing in deze zaak door drie rechters zal worden gedaan. Daarnaast zal de kinderrechter aan de Raad verzoeken, zoals namens de ouders is verzocht en de Raad heeft voorgesteld, om in de komende maanden een onderzoek te verrichten naar het perspectief(besluit) betreffende de minderjarigen en, daarmee samenhangend, naar de (on)mogelijkheden om (één van) de minderjarigen bij (één van) de ouders terug thuis te plaatsen. Dit is in lijn met het huidige beleid van de Raad, waarbij de Raad eerst onderzoek doet alvorens de rechtbank een advies te geven over het perspectief van een kind. Hoewel de Raad niet kan garanderen dat het onderzoek voor de volgende mondelinge behandeling gereed zal zijn, acht de kinderrechter het, met het oog op de jonge leeftijd van de minderjarigen en de bestaande onrust bij de ouders, niet in het belang van de minderjarigen (en de ouders) om de volgende mondelinge behandeling op een later moment te bepalen. Aan de hand van de stand van zaken tijdens de volgende mondelinge behandeling, zal dan het verdere procesverloop van deze zaak worden bepaald.
5.5.
Aan de GI wordt ten slotte verzocht om in de komende periode kritisch te blijven kijken naar de reeds ingezette hulpverlening en te bezien of er in dat opzicht aanpassingen wenselijk en noodzakelijk zijn. Dit bijvoorbeeld in duur van de inzet van de reeds betrokken hulpverlening en, zoals de advocaat heeft aangegeven, of er nog andere (zwaardere) vormen van hulpverlening mogelijk en passend zijn.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, gelet op het karakter daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 21 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen aan en verwijst deze zaak, in de stand waarin deze zich nu bevindt, naar de mondelinge behandeling op
[datum] 2025 om [uur]bij de
meervoudige kamervan de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW;
6.4.
verzoekt de Raadom een onderzoek te verrichten en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren over het perspectief(besluit) betreffende de minderjarigen en het rapport en advies, indien mogelijk, uiterlijk twee weken voorafgaand aan voormelde nadere mondelinge behandeling bij de rechtbank in te dienen, onder gelijktijdige verstrekking daarvan aan de ouders, hun advocaat en de GI;
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor voormelde mondelinge behandeling voor de ouders, hun advocaat, de GI en de Raad;
6.6.
behoudt zich iedere (verdere) beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 door mr. Pellikaan, kinderrechter, in aanwezigheid van Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.