ECLI:NL:RBZWB:2024:887

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
02-276930-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

Op 15 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die de bovenverdieping van zijn gehuurde pand ter beschikking heeft gesteld voor de aanleg en exploitatie van een hennepkwekerij. Daarnaast heeft de verdachte het pand ter beschikking gesteld voor het illegaal afnemen van elektriciteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij, maar niet dat hij actief betrokken was bij de exploitatie ervan. De rechtbank heeft de verdachte medeplichtig verklaard aan de hennepkwekerij en aan de diefstal van elektriciteit, maar heeft hem vrijgesproken van medeplegen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de beperkte rol van de verdachte en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De zaak is inhoudelijk behandeld op 1 februari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces, ondanks de lange duur van de procedure. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en wordt als 'first offender' beschouwd. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de rol van de verdachte in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-276930-19
vonnis van de meervoudige kamer van 15 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen een hennepkwekerij heeft gehad dan wel een deel van zijn pand
ter beschikking heeft gesteld aan anderen om hennep te kweken;
feit 2: samen met anderen elektriciteit heeft gestolen, dan wel medeplichtig is geweest aan diefstal van elektriciteit.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Hiertoe heeft hij gewezen op het forse tijdsverloop in deze zaak. Hierdoor heeft verdachte niet alleen lang in onzekerheid moeten leven, wat een flinke wissel op zijn leven heeft getrokken, maar is hij ook in zijn verdedigingsbelangen geschaad doordat hij ter zitting als gevolg van het tijdsverloop moeite had om de hem gestelde vragen goed te kunnen beantwoorden. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de gebrekkige inspanningen van de politie om [medeverdachte 1] te vinden, op het sepot van de zaak tegen [medeverdachte 2] en op de schending van de verbaliseringsplicht door de politie. Al deze omstandigheden tezamen maken dat naar mening van de verdediging het Openbaar Ministerie niet langer het recht tot vervolging toekomt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel ontvankelijk is. Er is enkel sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en dat leidt volgens vaste jurisprudentie niet tot een niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank stelt met de raadsman en de officier van justitie vast dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, die niet in overwegende mate aan de verdediging is te wijten. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door de vermindering van de mogelijk op te leggen straf. Daarmee wordt reeds de onzekerheid over de uitkomst van de strafzaak gecompenseerd.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat hij heeft bedoeld te stellen dat door het tijdsverloop en de overig door hem genoemde omstandigheden sprake is van een dusdanige inbreuk op de verdedigingsrechten van verdachte dat niet langer meer kan worden gesproken van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De rechtbank volgt dit verweer echter niet en overweegt hiertoe het volgende.
Dat de herinnering van verdachte ter terechtzitting verser zou zijn geweest indien geen sprake was geweest van het forse tijdsverloop neemt de rechtbank aan. De vraag is echter of dit tot een andere verklaring zou hebben geleid dan de verklaring die verdachte thans ter terechtzitting heeft afgelegd. Verdachte heeft bij de politie wisselend verklaard en ter terechtzitting opnieuw, terwijl verdachte zelf niet heeft aangegeven dat hij wegens problemen in de herinnering niet zeker is over zijn verklaring ter zitting. In tegendeel, hij heeft bewust afstand genomen van onderdelen van de door de politie opgetekende verklaringen. De opmerkingen van de raadsman over de medeverdachten plaatst de rechtbank in het licht van het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. Ten aanzien van [medeverdachte 1] stelt de rechtbank vast dat hij is vervolgd. Dat hij nog niet door de politie is gevonden doet daar niet aan af. De zaak van [medeverdachte 2] is wel geseponeerd, maar de rechtbank ziet niet in dat hier sprake is van een met de zaak van verdachte vergelijkbare kwestie. Er is dan ook geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de schending van de verbaliseringsplicht, nu de bevindingen van het buurtonderzoek onvoldoende zijn geverbaliseerd. Op grond van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering wordt door de politie een proces-verbaal opgemaakt van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. De rechtbank stelt vast dat er een proces-verbaal is opgemaakt van het buurtonderzoek, zodat geen sprake is geweest van het achterwege laten daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin gebleken van een situatie dat verrichtingen of bevindingen die redelijkerwijs van belang zouden kunnen zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing achterwege zijn gebleven. Weliswaar is het proces-verbaal in kwestie summier, maar dit betekent niet dat daarmee sprake is geweest van een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van strijd met het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De aangevoerde argumenten, in onderlinge samenhang en verband bezien, leiden naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wordt dan ook verworpen. Nu ook geen andere gronden zijn gebleken of aannemelijk zijn geworden die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging in de weg staan, is het Openbaar Ministerie daarin ontvankelijk.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen een hennepkwekerij aanwezig heeft gehad. Zij baseert zich daarbij op onregelmatigheden met betrekking tot het huurcontract, de inconsistenties in de verklaringen van verdachte, het geluid van een afzuiginstallatie dat door een omwonende is gehoord, de geur van hennep die in de nabijheid van het pand is geroken en het aantreffen van een henneprestje op de begane grond in de hal van het pand. De verklaring van verdachte dat hij niets heeft gehoord of geroken, wordt door de officier van justitie als niet aannemelijk beschouwd. Verdachte had toegang tot het pand en de deur naar de hennepkwekerij was met een eenvoudige loper te openen. Dit maakt dat de hennepkwekerij binnen de machtssfeer van verdachte was.
Ten aanzien van feit 2 is de officier van justitie van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte medeplichtig is geweest aan diefstal van elektriciteit, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Zij verzoekt verdachte van het onder feit 2 primair tenlastegelegde vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten. Bij verdachte was geen sprake van wetenschap van de hennepkwekerij. Verdachte had de bovenverdieping verhuurd aan personen die aan hem hadden verteld dat zij zich bezig zouden gaan houden met cryptomining. Hij had geen argwaan en hoefde dat ook niet te hebben. Als er al een geluid te horen was van de afzuiginstallatie, dan is het niet vreemd dat verdachte daar niet op is aangeslagen. Verdachte ging er van uit dat de servers die bij cryptomining gebruikt worden het nodige geluid maken. Bovendien was er ook geluid van de airco. Ten aanzien van de onregelmatigheden met betrekking tot het huurcontract, wordt opgemerkt dat dit zeker anders had gekund. Toch maken deze onregelmatigheden niet dat daarmee ook sprake is van wetenschap van of betrokkenheid bij een hennepkwekerij. Er zou een hennepgeur door een ondernemer en ook door een fraude-inspecteur van Enexis zijn geroken. Dat mag zo zijn, maar dat maakt niet dat ook verdachte dit geroken moet hebben, gelet op de positie van de afzuiging op het pand. De afstand die verdachte van zijn auto naar de voordeur van het pand aflegde, was maar een paar meter. Het is goed voorstelbaar dat hij daardoor niets heeft geroken.
Daarnaast wijst de verdediging op het feit dat. verdachte niet beschikte over de loper waarmee de deur naar de bovenverdieping te openen zou zijn. Hij had dus geen toegang tot die ruimte waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Van verdachte zijn ook geen sporen aangetroffen in de ruimte van de hennepkwekerij.
Al deze omstandigheden bij elkaar maken dat niet bewezen kan worden dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij en dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het onder 1, primair tenlastegelegde feit.
Ook ten aanzien van de onder feit 1, subsidiair, tenlastegelegde medeplichtigheid aan het hebben van een hennepkwekerij moet een vrijspraak volgen. Naast het gebrek aan wetenschap van de kwekerij was er ook geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op behulpzaam zijn aan het strafbare feit.
Ten aanzien van de onder feit 2, primair tenlastegelegde medeplegen van diefstal van elektriciteit moet vrijspraak volgen. De meterkast was weliswaar op de begane grond, maar niet aangetoond kan worden dat verdachte in die meterkast geweest is. De aangebrachte illegale aftakking was niet meteen te zien. Er was dan ook geen wetenschap dat er elektriciteit werd weggenomen. Dit geldt ook voor de onder feit 2, subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid van diefstal van elektriciteit. Ook van dit feit moet verdachte worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1:
In het pand aan de [adres] is op 23 oktober 2019 op de bovenverdieping een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Dit pand werd door verdachte gehuurd en hij voerde daar zijn bedrijf. Verdachte heeft ontkend iets met de kwekerij te maken te hebben gehad. Hij wist niet dat deze zich in zijn pand bevond. Dit volgt de rechtbank echter niet en zij overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat een fraude-inspecteur van Enexis B.V. meerdere malen in de omgeving van de [straat 1] te Etten-Leur een hennepgeur heeft geroken. Een ondernemer rook ook een sterke hennepgeur bij de kruising [straat 1] / [straat 2] . Rondom het pand en bij de deur die toegang gaf tot de hennepkwekerij was het geluid van de luchtafzuiging hoorbaar en ook in het kantoor van verdachte is een regelmatige brom waargenomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij vrijwel dagelijks in het pand aanwezig was, maar nooit iets heeft gemerkt van een in werking zijnde hennepkwekerij. Hij betwist dat hij had moeten weten dat een hoorbaar bromgeluid afkomstig was van de afzuiginstallatie van de hennepkwekerij. Ook betwist hij dat hij de hennepgeur had kunnen ruiken.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij de bovenverdieping had onderverhuurd aan ene [naam 1] , die de ruimte zou gaan gebruiken om met behulp van computerapparatuur Crypto’s te ‘minen’. Het huurcontract dat door verdachte is overgelegd aan de politie bleek echter een andere naam te bevatten als zijnde de huurder, namelijk het bedrijf [B.V.] met als vertegenwoordiger ene [naam 2] . De bij het huurcontract gevoegde kopie van het identiteitsbewijs van die [naam 2] bleek echter vals of vervalst te zijn. Bovendien bleek het bedrijf [B.V.] zich niet bezig te houden met computers, maar met de import en export van bouwmaterialen.
Verdachte heeft verklaard dat hij slechts een telefoonnummer had van [naam 1] en hem verder niet meer heeft gezien. In het pand kwamen na de ingangsdatum van de onderverhuur enkel ene “ [naam 3] ” (fonetisch) en [medeverdachte 1] . Verdachte heeft bij de politie en ter zitting wisselend verklaard over hoe vaak deze personen aanwezig waren.
Bij de politie heeft verdachte verder verklaard dat een bedrag van € 1.650,- per maand overeengekomen was voor de huur. “ [naam 3] ” kwam het geld maandelijks brengen, zo verklaart verdachte bij de politie. Ter zitting komt verdachte voor het eerst met de verklaring dat
€ 10.000,- contant vooruitbetaald was. Hierin was de borg en ongeveer 6 maanden huur verdisconteerd. Nadien zou niets meer zijn betaald waarna hij de huur in oktober 2019 heeft opgezegd via een briefje dat hij ergens in zijn bedrijf heeft neergelegd. Verdachte kan echter niet aangeven hoe groot de huurachterstand was. Van de betalingen zou hij een kwitantie hebben, maar dit niet aan de politie hebben laten zien, omdat hier niet naar gevraagd was. Het geld zou verdachte afgestort hebben en ook hier zou hij bewijs van hebben. Omdat de politie ook hier niet naar gevraagd heeft, is het rekeningafschrift niet door verdachte getoond. Ter terechtzitting heeft hij deze bescheiden ook niet overgelegd. Voorts stelt de rechtbank vast dat het genoemde bedrag van € 1.650,- niet overeenkomt met het in het huurcontract genoemde bedrag.
Hoe moeten de verklaringen van verdachte gewogen worden?
De rechtbank vindt het niet geloofwaardig dat verdachte, in een periode van een jaar waarin hij naar eigen zeggen vrijwel dagelijks in het pand aanwezig was, nooit iets gemerkt heeft van drugsgerelateerde activiteiten op de bovenverdieping van het pand. Een hennepkwekerij moet opgebouwd worden met de nodige materialen. Er dient onderhoud plaats te vinden, de planten moeten worden verzorgd en is er ook nog de fase waarin er geoogst wordt. Dit alles moet ook in dit geval gepaard zijn gegaan met de nodige bewegingen van personen, spullen en stekken of geoogste toppen. Daarnaast was in de omgeving van het pand een sterke hennepgeur en het geluid van een afzuiging waar te nemen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepplanten een sterke geur afgeven, zeker als het om een zeer grote hoeveelheid gaat als waarvan hier sprake was. Nu de bovenverdieping via een deur in het bedrijf van verdachte kon worden bereikt, kan het niet anders dan dat de geur niet alleen rond het bedrijf maar ook in het bedrijf te ruiken was. In ieder geval op momenten dat de bovenverdieping werd betreden en de toegangsdeur openging. Overigens zijn op de begane grond, in de centrale hal, ook hennepresten aangetroffen.
Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte ten aanzien van de totstandkoming van het huurcontract en de betaling van het huurbedrag wisselend en inconsistent verklaard heeft, terwijl hij daarvoor geen redengevende verklaring heeft gegeven. Bewijzen van het een en ander die zijn verklaring zou kunnen onderbouwen heeft hij niet overgelegd, terwijl hij daarover naar eigen zeggen wel zou beschikken. Ook heeft verdachte wisselend verklaard over de personen die bij de onderhuur waren betrokken en hun aanwezigheid ter plaatse. Voor de rechtbank is deze schimmige gang van zaken niet zozeer het gevolg van naïviteit of onoplettendheid aan de zijde van verdachte, maar duidt dit eerder op wetenschap bij verdachte van de illegale activiteiten op de bovenverdieping van zijn bedrijf, en wordt een rookgordijn opgetrokken om de waarheid te verbloemen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het hoogst ongebruikelijk is dat op deze manier een hennepkwekerij wordt opgezet boven een bedrijf dat dagelijks in gebruik is bij personen die er niets van zouden weten. Het risico op ontdekking met alle gevolgen van dien is veel te groot.
Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van verdachte dat hij niets wist van de hennepkwekerij als ongeloofwaardig en niet aannemelijk terzijde moet worden geschoven. Het kan onder de gegeven omstandigheden niet anders zijn dan dat verdachte wist van het bestaan van de hennepkwekerij.
Medeplegen?
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de -onbekend gebleven- andere persoon of personen met betrekking tot het telen en aanwezig hebben van de hennepplanten niet komen vast te staan. De deur naar de hennepkwekerij was gesloten en met een eenvoudige loper te openen, maar uit het dossier volgt niet dat verdachte in het bezit was van die loper. Ten aanzien van verdachtes rol kan niet méér worden vastgesteld dan dat verdachte de bovenverdieping van het door hem gehuurde pand ter beschikking heeft gesteld voor de inrichting van een hennepkwekerij. Er was dus wetenschap van de aanwezigheid van een hennepkwekerij, maar niet vastgesteld kan worden dat die hennepkwekerij ook in zijn machtssfeer was. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen.
Medeplichtigheid?
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van een hennepkwekerij als op het daarbij behulpzaam zijn door de bovenverdieping van het door hem gehuurde pand ter beschikking te stellen. Gelet daarop is het handelen van verdachte aan te merken als medeplichtigheid aan het telen en wordt feit 1, subsidiair wettig en overtuigend bewezen verklaard.
Feit 2:
Ten aanzien van de diefstal van elektriciteit is door verdachte verklaard dat hij ook daar niets van gemerkt heeft.
Een medewerker van Enexis Netbeheer B.V. heeft geconstateerd dat in de meterkast een illegale aansluiting naar de hoofdbeveiliging was gemaakt. Hierdoor werd er elektriciteit afgenomen buiten de elektriciteitsmeter om. Wie deze aansluiting heeft gemaakt en wanneer dit is gebeurd, volgt niet uit het dossier. Wel staat vast dat dit niet op de tenlastegelegde datum van 23 oktober 2019 heeft plaatsgevonden.
Medeplegen?
De rechtbank is op grond van het voorgaande en op grond van het dossier van oordeel dat niet is komen vast te staan dat tussen verdachte en de -onbekend gebleven- andere persoon of personen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 2 primair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om te kunnen uitgaan van medeplegen. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen.
Medeplichtigheid?
Vastgesteld is dat verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij op de bovenverdieping van het door hem gehuurde pand. Het bedrijf van verdachte was op het moment van binnentreden van het pand contractant bij Enexis Netbeheer B.V. op het [adres] . Het is een feit van algemene bekendheid dat voor de inrichting en exploitatie van een hennepkwekerij elektriciteit nodig is. Elektriciteit wordt in dit soort zaken veelal niet op een legale wijze afgenomen. Dit om het risico op ontdekking van de hennepkwekerij te minimaliseren.
Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de diefstal van elektriciteit. Ook heeft hij opzet gehad op het behulpzaam zijn bij het wegnemen van elektriciteit.
Gelet daarop is het handelen van verdachte aan te merken als medeplichtigheid en wordt feit 2, subsidiair wettig en overtuigend bewezen verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1, subsidiair:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op of 23 oktober 2019 te Etten-Leur heeft/hebben geteeld (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van 1185 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 23 oktober 2019 te Etten-Leur, opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of onder te verhuren;
2, subsidiair:
een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) op 23 oktober 2019 te Etten-Leur ( in een pand gelegen aan de [adres] ) een hoeveelheid elektriciteit, die aan Enexis, toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking (van de zegels) van de meterkast/aansluitkast en/of het aanleggen van een illegale aansluiting,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 23 oktober 2019 te Etten-Leur opzettelijk behulpzaam is geweest door aan een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) voornoemd pand ter beschikking te stellen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 80 uren met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Omdat al sprake is geweest van veel leedtoevoeging aan verdachte als gevolg van de ontdekking van de kwekerij bepleit de verdediging primair dat, bij enige bewezenverklaring, verdachte veroordeeld zou moeten worden zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair bepleit de verdediging dat een geheel voorwaardelijke taakstraf passend is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de bovenverdieping van het door hem gehuurde pand ter beschikking gesteld voor de aanleg en exploitatie van een hennepkwekerij. Bovendien heeft verdachte het door hem gehuurde pand ter beschikking gesteld om elektriciteit buiten de meter om te gebruiken ten behoeve van die hennepkwekerij. Dit betreffen ernstige feiten en het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als waar hiervan sprake is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een hennepkwekerij, en zeker een waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verder gaan dergelijke feiten ook vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Bij de bepaling van de soort en de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank voorts rekening met de omvang van de kwekerij.
De rechtbank stelt op grond van het strafblad van 28 december 2023 vast dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Op dit gebied is hij dan ook als “first offender” te beschouwen.
In strafverminderende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte een beperkte rol heeft gehad, namelijk die van medeplichtige, bij het aanwezig hebben van de hennepkwekerij en bij de diefstal van elektriciteit.
Redelijke termijn
Het heeft lang geduurd voordat deze zaak met een vonnis tot een afronding is gekomen.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van deze omstandigheden is in deze zaak geen sprake.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is in verzekering gesteld op 23 oktober 2019. Het vonnis had gelet daarop gereed moeten zijn op 23 oktober 2021. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met bijna tweeëneenhalve jaar, overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank neemt de oriëntatiepunten en afspraken van het LOVS als uitgangspunt. Voor een hennepkwekerij met een omvang van 500 tot 1000 hennepplanten is bij een ‘first offender’ een taakstraf van 120 uren en een maand voorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. In dit geval gaat het om een hennepkwekerij met een omvang van 1185 hennepplanten.
Met toepassing van het gegeven dat sprake is van een “first offender”, dat verdachte medeplichtige was en niet een medepleger en dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt en acht zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen met een proeftijd van twee jaar op zijn plaats. De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft als doel verdachte ervan te weerhouden nogmaals (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48, 49, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, subsidiair:medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2, subsidiair:medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. E.G.F. Vliegenberg en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 februari 2024.
Mr. Vliegenberg en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.